literatuur
EEN GELUK TE BREEKBAAR DOOR ZIJN GROOTHEID. Het oeuvre van Tim Krabbé
(Jos Nijhof) Ons Erfdeel – 2013, nr 2, pp. 42-49
Toen in februari 2012 Tim Krabbés omvangrijke studie Wij zijn maar wij zijn niet geschift verscheen, was dat voor menigeen een verrassing. Was Krabbé tot dusver de populaire auteur van spannende, niet al te lijvige romans, ineens verscheen daar deze dikke pil in het non-fictiegenre. Weliswaar had de schrijver zich eerder op het pad begeven van de essayistiek, onder meer met beschouwingen en anekdotes over wielrennen en schaken, maar het wetenschappelijke gehalte en de enorme hoeveelheid research maakten deze nieuwe publicatie toch een Fremdkörper in zijn bibliografie. Natuurlijk was Krabbé altijd al geobsedeerd door de zwarte kant van de menselijke geest, door de misdaad, de psyche van de moordenaar en vooral ook door de periferie van de criminaliteit. Ongeveer tot en met De grot (1997) droeg hij vooral het stempel van “misdaadauteur”. Toch schrijft hij bepaald geen thrillers die de lezer uitnodigen tot puzzelen en tot het voorgoed wegleggen van het boek zodra de puzzel is opgelost. Krabbés bekendste boek is Het gouden ei uit 1984, een roman die misschien wel de sleutel vormt tot zijn complete oeuvre. In dit verhaal treden zijn fascinaties en obsessies, zijn drijfveren en angsten tevoorschijn op het meest geïntensiveerde niveau. Centraal staat hier het thema dat Krabbé zelf in de loop der jaren is gaan beschouwen als het zijne en dat hij in interviews pleegt te omschrijven als “de onverenigbaarheid van twee geliefden tijdens het leven” of, in de positieve variant, als “de vereniging van twee geliefden in de dood”.
Verder lezen?
Dit is een artikel waarvoor je moet betalen. Koop dit artikel of neem een abonnement om toegang te hebben tot alle verhalen van de lage landen.
Reactie plaatsen
Aanmelden