Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Publicaties

Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

België in vertaling: taal als grens, literatuur als brug
0 Reacties
© Visit Brussels
© Visit Brussels © Visit Brussels
literatuur
taal

België in vertaling: taal als grens, literatuur als brug

Dat jeugdicoon Tiny eigenlijk Martine heet, was in Vlaanderen lange tijd een goedbewaard geheim. In omgekeerde richting moest Brecht Evens langs Frankrijk passeren om door te breken in Franstalig België. Wat kunnen we daaruit leren over de vertaalstromen in een meertalig land als België? Via het project Beltrans speuren onderzoekers naar antwoorden.

Wat hebben Maigret, Tiny en Suske en Wiske met elkaar gemeen? Het zijn niet alleen bekende namen in België en in het buitenland, maar ook de meest vertaalde literaire producties tussen het Frans en het Nederlands in de periode van 1970 tot 2020.

In een land dat verdeeld is door een taalgrens kunnen wederzijdse vertalingen bruggen bouwen tussen de twee taalgemeenschappen. Door die vertalingen te bekijken als onderdeel van culturele uitwisselingen binnen België krijgen we een nieuw perspectief op politieke, culturele en identiteitskwesties, eigen aan meertalige landen.

Via die vertalingen zien we de verschillende wegen waarlangs werken van Belgische auteurs en illustrators in de andere taalgemeenschap terechtkomen en ontvangen worden.

Lost in translation

Tiny in Vlaanderen, of Martine in de oorspronkelijke Franse versie: de iconische heldin kende in beide taalgemeenschappen een groot succes. Verschillende generaties Nederlands- en Franstaligen lazen dezelfde prentenboeken tijdens hun jeugd, meestal zonder te weten dat die ook in een andere taal bestonden.

Al sinds de jaren vijftig publiceert uitgeverij Casterman de reeks van de Franstalige Belgen Marcel Marlier en Gilbert Delahaye nagenoeg tegelijk in het Frans en Nederlands. Die bekende uitgever had lange tijd zijn hoofdzetel in Doornik, op de grens tussen Henegouwen, West-Vlaanderen en Frankrijk, en is ook bekend van Kuifje – Tintin in de oorspronkelijke Franse versie.

Nederlandstalige lezers konden moeilijk weten dat Tiny in feite een vertaling is. Tot eind jaren negentig stond geen vertaalvermelding op de boekjes. Vermoedelijk werd een vertaling bij een dergelijke massaproductie gezien als onderdeel van een industrieel proces, en niet als een creatieve schepping die erkenning verdient. Bovendien wilde Casterman de Tiny’s als originelen op de Nederlandstalige markt presenteren. De eerste vertalers van Martine blijven vooralsnog onbekend.

Tiny’s herkomst werd nog verder uitgewist. De naam van de auteur – Gilbert Delahaye – werd vernederlandst naar Gijs Haag. En wie in Vlaanderen nog een oude editie op een rommelmarkt op de kop weet te tikken, kan zien dat de taal in de prentenboeken nogal Noord-Nederlands gekleurd is. Tiny eet bijvoorbeeld geen ‘confituur’ maar ‘jam’, en ‘oncle Jules’ wordt niet vertaald als ‘nonkel Jules’ maar als ‘oom Joop’.

Casterman heeft zich duidelijk gericht op de grootst mogelijke markt voor zowel origineel als vertaling: Frankrijk en Nederland. Zo kun je in de eerste editie van Tiny in het vliegtuig (1965) een prent zien van een Air France-vliegtuig (en geen Sabena), terwijl Tiny op de passagiersstoel naast haar kennismaakt met Thérèse uit Maastricht en Jan-Peter uit Groningen (Thérèse en Jean-Luc uit Londen in het Frans).

Toch heeft Tiny nooit een hoge vlucht genomen in Nederland. Daar hadden ze op dat moment al voldoende goede jeugdliteratuur. Bovendien vonden ze Tiny wellicht te braafjes vergeleken met de rebelse personages van Annie M.G. Schmidt. De Vlaamse markt was op dat moment nog niet sterk ontwikkeld, en was zeer afhankelijk van Nederlandse import en van vertalingen. Vlaamse kinderen waren het gewend om Nederlandse jeugdboeken te lezen. Daardoor kon Tiny, ondanks haar Noord-Nederlandse idioom, iconisch worden in Vlaanderen.

Er zijn nog steeds talloze herdrukken, die verkocht worden in supermarkten, en ze wordt geparodieerd in populaire Vlaamse televisieprogramma’s zoals Jani gaat en De Ideale Wereld. En laten we vooral de ontelbare Tiny-memes niet vergeten die circuleren op sociale media.

Tiny maakt integraal deel uit van het Vlaamse collectieve geheugen, maar ze is evengoed een Française, gezien de laatste drie delen van de reeks: Martine au Louvre (2021), Martine au château de Versailles (2022) et Martine aux Galeries Lafayette (2022). Tegelijkertijd wordt zij geclaimd als Belgisch striperfgoed in Brussel, met haar eigen stripmuur in Laken.

In de regio van haar uitgeverij Casterman en haar geestelijke vaders Marcel Marlier en Gilbert Delahaye is Tiny een lokale mascotte. In Moeskroen opende in 2015 een Centre Marcel Marlier, een belevingscentrum volledig gewijd aan het universum van Tiny. Toen in 2018 de stadsgids Martine visite Tournai / Tiny bezoekt Doornik uitkwam, werd een heus volksfeest gevierd, compleet met een défilé van teckels die op Poeffie, het hondje van Tiny, lijken. Tiny presenteert zich dus in verschillende gedaanten, afhankelijk van taalgebied, land of zelfs streek.

Eerst Frankrijk, dan Franstalig België

Succesvolle reeksen als Tiny behoren tot de meest vertaalde werken van Belgische auteurs tussen 1970 en 2000. Ook enkele individuele vertalingen vormen een aanknopingspunt om de soms indirecte wisselwerking tussen de twee taalgemeenschappen te bekijken.

Een voorbeeld hiervan is Ergens waar je niet wil zijn (2009) van Brecht Evens, dat in 2010 werd vertaald als Les Noceurs (of de nachtbrakers). Dit ongepubliceerde eindwerk van een toen 23-jarige tekenaar leek alles tegen te hebben toen het werd gepresenteerd op het Internationale Stripfestival van Angoulême (Frankrijk) in 2009. Het werk verschilde sterk van wat Franstaligen tot dan toe gewend waren van vertaalde Vlaamse strips, als ze er al überhaupt mee vertrouwd waren.

Nochtans had de jonge Evens in Vlaanderen al een stevige reputatie opgebouwd door talrijke prijzen, publicaties in gespecialiseerde Vlaamse tijdschriften als Stripgids, zijn opname in de bloemlezing Hic sunt leones 2 (2007) en lovende recensies en artikels in de Vlaamse pers.  

Daarnaast droegen rond de eeuwwisseling heel wat veranderingen in de Vlaamse stripwereld bij tot een stijgende status van het medium. Die dynamiek werd ook ondersteund door het Vlaams Fonds voor de Letteren (VFL; tegenwoordig Literatuur Vlaanderen).

Hoewel deze steun aanvankelijk gericht was op de productie van strips, breidde het VFL de subsidies al snel uit tot de internationale promotie van het genre. Een van de gevolgen hiervan was dat Vlaanderen in 2009 eregast werd op het prestigieuze festival van Angoulême in Frankrijk en zich hiermee een plaats op de internationale stripmarkt kon verzekeren zonder daarvoor via Franstalig België te moeten passeren.

De rijke striptraditie in de Franstalige-Belgische letteren met ronkende namen als Hergé (Kuifje, Kwik en Flupke), Franquin (Guust Flater, Robbedoes en Kwabbernoot), Peyo (De Smurfen) of nog François Schuiten en Benoît Peeters (De duistere steden) werkte Franse vertalingen van nieuw werk ten noorden van de taalgrens niet bepaald in de hand. Daarom werden in 2009 in Angoulême, naast grote namen als Willy Vandersteen, twintig jonge kunstenaars tentoongesteld, waaronder Brecht Evens.

Deze tweede groep werd gepresenteerd onder de naam 'De Nieuwe Vlaamse Strip', wat naast hun opleiding aan Sint-Lukas (Brussel en Gent), de uiteenlopende thema's die ze aansnijden en de steun van het VFL/Literatuur Vlaanderen, dan ook een van de weinige dingen is die ze met elkaar gemeen hebben.

Het festival was een uitgelezen kans om een Franstalige uitgever warm te maken voor Ergens waar je niet wilt zijn. Thomas Gabison, Evens’ toekomstige redacteur bij de Franse uitgeverij Actes Sud, had Evens al voor het festival ontdekt. Maar ondanks de wederzijdse interesse bleef de communicatie tussen beide partijen beperkt. Angoulême 2009, en vooral de aandacht die de kunstenaar er kreeg van een andere grote Franstalige stripuitgever, bracht daar verandering in. In de nasleep van het festival kocht Actes Sud de vertaalrechten. De vertaling verscheen in de aanloop naar de editie van 2010.   

De recensies in de Franse media waren unaniem positief over Les Noceurs. Dat de auteur het jaar daarop op hetzelfde festival een belangrijke prijs won, kan daar alleen maar toe hebben bijgedragen. De vroege receptie van Les Noceurs in Franstalig België was wel eerder lauwtjes. Anders dan in Frankrijk waren de recensies eerder schaars, en op de stripfestivals in de Federatie Wallonië-Brussel was Evens’ eerste vertaalde werk volledig afwezig.

Pas na de toekenning van de Prix de l'Audace op Angoulême 2011 voor de vertaling kwam daar geleidelijk aan verandering in. Of hoe de acceptatie van een Nederlandstalige tekenaar in Frankrijk wezenlijk heeft bijgedragen tot zijn receptie in Franstalig België.

In de modder van de Westhoek

We mogen ook de geschiedschrijving niet vergeten. De honderdjarige herdenking van de Eerste Wereldoorlog zorgde voor een toegenomen interesse in het onderwerp. De thematiek herleefde ook in verschillende hedendaagse literaire genres. Denk aan de romans van de Franstalige Belg Xavier Hanotte, of aan het opmerkelijke succes van Oorlog en terpentijn (2013) van Stefan Hertmans, waarvan tegen 2019 meer dan tweehonderdduizend exemplaren verkocht waren en dat vertaald werd in meer dan twintig talen.

Daarnaast was er een vloedgolf van wetenschappelijke publicaties en werden eigentijdse werken of getuigenissen uitgegeven of herdrukt. En er verschenen heel wat vertalingen van literatuur over de Grote Oorlog in al haar vormen.

Een mooi voorbeeld van die tendens is de Nederlandse vertaling van Max Deauvilles werk. De Franstalige Brusselaar, in Elsene geboren als Maurice Duwez, schreef Jusqu’à l’Yser (1917) en La Boue des Flandres (1922) om te getuigen over wat hij als bataljonarts in het Belgische leger doormaakte aan het IJzerfront. Beide werken kenden enkele herdrukken tussen het einde van de oorlog en de jaren zestig. In de aanloop naar de honderdjarige herdenking kwamen ze terug boven water in nieuwe uitgaven en vertalingen.

In 2011 publiceerde Roularta simultaan Jusqu’à l’Yser en Tot aan de IJzer in een Nederlandse vertaling door Hilde Pauwels. In 2013 en 2014 werden de Franse en de Nederlandse versie heruitgegeven door De Schorre. Die uitgeverij achter de vzw Max Deauville promoot het werk van de auteur. In 2007 had ze al De modder van de Westhoek uitgegeven in een vertaling van Luk Verlonje. Het Franse origineel La boue des Flandres verscheen in 2014 bij dezelfde uitgeverij.

De twee werken zijn resoluut pacifistisch en antimilitaristisch, en de auteur stelt zich kritisch op tegenover het Belgische leger. Ze vinden een plaats in de Vlaamse herinnering aan de oorlog.

Met het oog op de herdenking van de Eerste Wereldoorlog is Vlaanderen namelijk ook op zoek naar teksten die deel uitmaken van haar culturele geheugen. Deauville beschrijft Vlamingen doorgaans op een stereotiepe manier, door bijvoorbeeld de nadruk te leggen op hun rurale aard. Of hij reduceert de regio tot een ‘mythisch’ beeld van grachten, nevel en belforten. Toch kenden beide werken snel een sterke lokale receptie, vooral in de Westhoek. Die wordt mogelijk versterkt door de couleur locale, de gedetailleerde evocaties van het oorlogsleven in de lokale dorpen en de uitgebreide landschapsbeschrijvingen.

Wellicht hebben de betrokken spelers bij de productie van deze Nederlandse vertalingen speciale aandacht geschonken aan hun receptie in Vlaanderen. Dat bewijzen onder meer de coverafbeeldingen, en de bekende inleiders al naargelang de taalgemeenschap.

Deze boeken gelden als historische tijdsdocumenten over de Eerste Wereldoorlog. Dat maakt het opmerkelijk dat in de drie Nederlandstalige edities niet vermeld staat dat bepaalde passages oorspronkelijk in het Nederlands zijn geschreven. Er zijn ook aanpassingen in de tekst zelf. Bepaalde zinnen of tussenwerpsels die Deauville in de mond legde van Vlaamse soldaten zijn aangepast: ‘godferdom’ wordt bijvoorbeeld ‘godverdomme’.

Die beslissing om in de vertaling dialectische varianten of mogelijke spelfouten door een Franstalige auteur aan te passen leidt ertoe dat contextuele elementen verloren gaan, net als de voorstelling van taalkundige interactie aan de frontlinie door een Franstalige als Deauville.

Vertaling als vorm van dialoog

Dankzij literatuur en zeker vertalingen kunnen we observeren wat er circuleerde, wanneer, hoe en waarom. Ze tonen ons hoe gefragmenteerd het collectieve geheugen tussen de verschillende taalgemeenschappen in België kan zijn – en welke politieke, culturele en identiteitskwesties daarin een rol spelen.

Dit is precies de inzet van het collectieve onderzoeksproject Beltrans. Daarin bestuderen we de geschiedenis van intra-Belgische vertalingen van werken geschreven of geïllustreerd door Belgische auteurs tussen 1970 en 2020. Die blijven namelijk onderbelicht. Het project is een samenwerking tussen de Koninklijke Bibliotheek van België (KBR), de KU Leuven en UCLouvain, en wordt gefinancierd door het Federaal Wetenschapsbeleid en het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen.

De voorbeelden die we hierboven aanhaalden zijn op zich interessant, maar we kunnen ze evengoed plaatsen in een breder kader van vertaalstromen tussen Vlaanderen en Franstalig België tussen 1970 en 2020. Hiervoor wordt aan de KBR een databank samengesteld van alle vertalingen die tijdens de bestudeerde periode van het Frans naar het Nederlands zijn verschenen of gemaakt, en vice versa.

Dankzij de databank in voorbereiding kunnen we belangrijke spelers en instellingen bestuderen die betrokken zijn bij vertalingen van Belgische auteurs, zoals uitgeverij Casterman.

De verzamelde gegevens laten ook toe om de rol van bepaalde publieke instellingen als Literatuur Vlaanderen te onderzoeken, die de promotie van Vlaamse literatuur ook in het buitenland ondersteunt. Dat gebeurt onder meer via vertaalsubsidies en promotie op internationale festivals als Angoulême.

Door de receptie van vertaalde literatuur te bestuderen, bijvoorbeeld via de flaptekst, recensies of interviews, kunnen we de wederzijdse perceptie van de taalgemeenschappen waarnemen.

Daarnaast kunnen we via de databank ook zien hoe de gevalstudies zich verhouden tot grotere tendensen. Zijn er meer vertalingen in bepaalde periodes of genres? Is er inderdaad sprake van een evenementiële hoogconjunctuur op de boekenmarkt, met een toename van het aantal vertalingen van historische werken rond 2014? En vinden er meer vertalingen plaats van het Frans naar het Nederlands dan omgekeerd?

Het meertalige Beltrans-project, met vertegenwoordigers uit de drie regio’s van België, heeft ook maatschappelijke doeleinden. Vertaling is namelijk een van de ingangen om de dialoog en het wederzijdse begrip tussen de taalgemeenschappen te bestuderen. In dat opzicht is het pertinent om de impact te onderzoeken van het federaliseringsproces in België op culturele praktijken als vertaling.

Via de verspreiding van onderzoeksresultaten en de formulering van beleidsadviezen willen we ook kennis ter beschikking stellen en tools verschaffen om toekomstige intra-Belgische vertalingen te faciliteren. Daarnaast willen we met onze bevindingen Belgische auteurs en hun werk in beide talen valoriseren bij een divers publiek. En: we hopen dat we meer aandacht kunnen opwekken voor vertaling als vorm van dialoog. Over talige en territoriale grenzen heen.

Aanmelden

Registreer je of meld je aan om een artikel te lezen of te kopen.

Sorry

Je bezoekt deze website via een openbaar account.
Je kunt alle artikelen lezen, maar geen producten kopen.

Belangrijk om weten


Bij aankoop van een abonnement geef je toestemming voor een automatische herabonnering. Je kunt dit op elk moment stopzetten door contact op te nemen met emma.reynaert@onserfdeel.be.