Boon-laureaat Geert Buelens werkt aan een alternatieve geschiedenis van de Nederlandstalige literatuur
Een geschiedenis van de Nederlandstalige literatuur moet Zuid-Afrikaanse, Antilliaanse en Vlaamse schrijvers anders vertegenwoordigen, vindt Geert Buelens. De auteur van het met de Boon bekroonde Wat we toen al wisten
werkt aan een literair overzicht waarin Nederland niet langer het vanzelfsprekende centrum is.
“Een diepgravend, onconventioneel, zeer goed geschreven, relevant non-fictieboek.” Met die woorden reikte een vakjury vorige week de Boon Literatuurprijs uit aan Wat we toen al wisten, het recentste boek van Geert Buelens. Daarin beschrijft hij de geschiedenis van vijftig jaar milieubewustzijn, van de publicatie van het rapport Grenzen aan de groei
in 1972, tot 2022.
© Bob Van Mol
De letterkundige, dichter en essayist weigert op zijn lauweren te rusten. Buelens werkt volop aan een nieuw boek, waarmee hij een radicaal nieuwe literatuurgeschiedenis van de Nederlandstalige literatuur wil presenteren aan het brede publiek. Een werktitel is er al: voorlopig luistert het boek naar de titel Vrijheid en onderwerping. Een alternatieve geschiedenis van de Nederlandstalige literatuur sinds 1780.
Dit wordt “geen boek met Nederland als vanzelfsprekend centrum, maar een verhaal waarin onze geschiedenissen elkaar raken, kruisen, beïnvloeden”, schreef Buelens eerder in de lage landen. In deze alternatieve geschiedenis wordt de Nederlandse literatuur dus niet gedomineerd door de Nederlandse Randstad. Friesland en andere Nederlandse provincies, maar ook Vlaanderen en de voormalige én huidige koloniale gebieden mogen niet langer als perifeer worden behandeld.
Neerlandofoon
In zijn eerdere artikel wees Buelens op een aantal knelpunten in de band tussen Nederland en de gebieden waar Nederlands wordt gesproken. Die spanning merk je alleen al aan de term waarmee we onze taal aanduiden: het Nederlands is in zijn essentie internationaal, maar toch gebruiken we uitsluitend dat ene land om ernaar te verwijzen. Buelens verdedigt de term “neerlandofoon” als vervanging. Dat dekt de lading van een internationale taalgemeenschap beter.
Buelens: ‘We horen het niet over de Nederlandse literatuur te hebben, maar over Nederlandstalige literaturen’
Natuurlijk volstaan nieuwe vaktermen niet om de kijk op de cultuur van een taalgebied te hervormen. De houding van cultuurinstellingen, vooral dan die in Nederland zelf, is nog steeds getekend door een primaat van de Nederlandse cultuur. Dat moet veranderen. Het is een taak die een professor letterkunde niet alleen op zich kan nemen, maar binnen zijn vakgebied probeert hij wel het mogelijke te doen. Zijn missie wordt ook in zijn vorig artikel al snel duidelijk: “We horen het niet over de Nederlandse literatuur te hebben, maar over Nederlandstalige literaturen.”
Nieuwe perspectieven
Er zijn een aantal manieren waarop je aan literatuurgeschiedschrijving kunt doen. Als auteur kun je een welbepaald cultureel gebied apart behandelen. Zo verscheen van Ton Anbeek in 1990 een Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur, waarin Anbeek met geen woord over Vlaanderen repte. Buelens wijst er overigens zelf op dat zijn eigen proefschrift alleen de invloed van Paul van Ostaijen binnen Vlaanderen behandelde.
Een andere optie is een klassieke literatuurgeschiedenis te schrijven die wel alle gebieden bespreekt, zoals de reeks van de Taalunie die vanaf 2006 verscheen, dat ambieerde. Maar die volgt vaak een vast stramien: per periode wordt eerst het verhaal van Nederland en dan dat van Vlaanderen verteld, gevolgd door nog een “obligaat” stukje over de koloniale gebieden. Daaruit blijken al een duidelijk onderscheid en een hiërarchie.
Geen van die manieren is volledig, zegt Buelens. Maar: “Volledigheid in de literatuurgeschiedenis, dat bestaat eigenlijk niet.” Eerder dan kritiek te uiten op de methodes uit het verleden, wil Buelens een nieuwe aanpak ontwikkelen. Zo wil hij perspectieven aan het licht brengen die tot nu toe misschien vergeten waren.
Buelens: ‘De nationalistische underdogcultuur van Zuid-Afrika lijkt veel meer op de Vlaamse geschiedenis dan op de Nederlandse’
Eerder
haalde Buelens al het voorbeeld van de steenkoolmijnliteratuur aan, die zowel in Belgisch- als Nederlands-Limburg is opgebloeid, net als de gelijkenis tussen de literatuur die ontstond rond de gaswinning in Groningen en de olieraffinaderijen op Curaçao.
Dat zijn het soort parallellen waaraan Buelens in zijn Vrijheid en onderwerping aandacht wil schenken. Hij volgt daarin de methode van l’histoire croisée. De gelijkenis tussen de Zuid-Afrikaanse en Vlaamse ontvoogding is daarvan een perfect voorbeeld.
“De Nederlandstalige literatuur in Zuid-Afrika wordt altijd in lijn gezien met de Nederlandse, omdat zij de kolonisatoren waren”, zegt Buelens. “Dat klopt, maar hun door en door nationalistische underdogcultuur lijkt in een aantal opzichten veel meer op de Vlaamse.” Waar Vlaanderen met boeken een ontvoogdingsstrijd voerde tegen de Franstalige culturele elite, deed Zuid-Afrika dat met boeken tegen de Engelstalige culturele hegemonie.
Een ander onderwerp dat bijzondere aandacht verdient is de nationale literatuur in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden tussen 1815 en 1830. In die periode waren Vlaanderen en Nederland officieel één. Zoals bij iedere nieuwe natie moest toen een nieuwe literaire traditie uit de grond rijzen.
In het deel over de negentiende eeuw in de Taaluniereeks krijgt 1815-1830 niet alleen geen eigen hoofdstuk, ook voor deze periode worden Noord en Zuid apart behandeld, aldus Buelens. “Daar is de afgelopen jaren heel veel onderzoek naar gebeurd. Ik beweer dus niet dat ik dit uitvind, maar in de literatuurgeschiedenis heeft dat nog geen goede plek gekregen.”
Van Fries tot Papiaments
Beginnen aan een nieuwe literatuurgeschiedenis is geen sinecure. De digitalisering van veel catalogussen en literaire werken geeft Buelens naar eigen zeggen mogelijkheden die vorige generaties literatuurhistorici niet hadden. Dankzij digitale corpora in Delpher en de DBNL kan hij op bepaalde woorden of thema’s selecteren. Oudere literatuurgeschiedenissen blijven daarnaast absoluut waardevol als ijkpunt.
© Letterenhuis, Antwerpen
Filteren door lange bibliografieën van eerder obscure schrijvers wordt stukken makkelijker via die voorgaande overzichten. Buelens haalt het voorbeeld aan van Johanna Courtmans-Berchmans, een negentiende-eeuwse Vlaamse schrijfster die een enorme literaire productie voortbracht – hoewel ze een alleenstaande moeder was.
“Ik heb een reeks werken van haar gelezen, maar die selectie heb ik enkel kunnen maken op basis van eerdere literatuurgeschiedenissen die er een overzicht van gaven. Haar hele oeuvre lezen, daar ben je jaren mee bezig.” Buelens herhaalt: dit project is geen kritiek op voorgangers of een poging om hen te vervangen, maar wel een poging om de kennis van de Nederlandstalige literatuur te vervolledigen en op een andere manier te presenteren.
De nieuwe literatuurgeschiedenis valt in ieder geval niet te reduceren tot een Vlaamse kijk op de Nederlandstalige literatuur, laat staan dat het een nieuwe Vlaamse literatuurgeschiedenis wordt. Hij wil in de eerste plaats een literatuurgeschiedenis schrijven “van alle gebieden waar het Nederlands als literaire taal is gebruikt in de moderne periode.” Daar is Vlaanderen maar één voorbeeld van.
Buelens: ‘Voor het schrijven moet tijd gevonden worden en in de Universiteit van vandaag betekent tijd vinden eigenlijk tijd kopen’
Buelens wil verder ook aandacht hebben voor de meertaligheid van sommige Nederlandstalige gebieden. In Nederland wordt ook Fries gesproken en geschreven, in Vlaanderen was voor lange tijd de Franstalige literatuur sterk aanwezig en zelfs dominant, op de Antillen is er een boeiende orale literaire traditie ontstaan in het Papiaments … Hoe beïnvloedt die meertaligheid de Nederlandstalige literatuur én omgekeerd?
Intussen is Buelens begonnen aan een proces van materiaal verzamelen, lezen en selecteren. Pas daarna zal het schrijven goed en wel van start gaan. De auteur combineert dat werk met lesgeven aan aan de Universiteit van Utrecht, waar hij Nederlandse Moderne Letterkunde doceert. Dat is niet evident, geeft Buelens toe: ‘Voor het schrijven moet tijd gevonden worden en in de Universiteit van vandaag betekent tijd vinden eigenlijk tijd kopen.’
Deze literatuurgeschiedenis wordt een werk van lange adem. De winnaar van de Boon weet waar hij aan toe is.