“Waar wij vandaan kwamen, daar was het graven nat”, vertelt Klein Pet, de zoon van een joodse turfgraver in de proloog van Thomas Rosenbooms met de Libris Literatuur Prijs bekroonde roman Publieke werken (2000). Van het Drentse laagveen trekt zijn familie eind negentiende eeuw naar het droger gelegen, beloftevolle Hoogeveen. En later, aangespoord door de boven zijn stand getrouwde apotheker Anijs, gaat het met hulp van diens Amsterdamse neef Vedder overzees, naar Amerika. Deze Vedder zet zichzelf door een tragisch misverstand, gepaard aan misplaatste koppigheid, nodeloos klem. Dat komt hem duur te staan.
Ook Alfred, de vijfentwintigjarige geoloog in Willem Frederik Hermans’ klassieker Nooit meer slapen (1966)2, trekt van laagland naar hoogland; van Nederland naar Noorwegen, op zoek naar bewijs voor zijn theorie dat de meren daar niet door smeltend ijs, maar door ingeslagen meteorieten zijn gevormd. Ook zijn inzet is hoger dan goed voor hem is, bepaald door de erfenis van zijn overleden vader en de overspannen verwachtingen van zijn moeder. En dus zal ook hij vallen.
In beide boeken is het oog van de ander bepalend voor het zelfbeeld van de hoofdpersonages. Ook zelftwijfel is in beide boeken een dragend thema. Wetenschappelijke vooruitgang en persoonlijke crisis gaan hand in hand. Beide schrijvers komen tot de ronduit ontluisterende conclusie dat de mens evenmin greep heeft op zijn lot als op zijn (in de ogen van anderen weerspiegelde) zelfbeeld. Status en bewondering zijn geen afdwingbare zaken, en wanneer zij toch worden nagestreefd leidt dit tot een ongelukkige vervorming van het ik.
Tegen deze achtergrond is het interessant te zien wat de filmmakers met de beide boeken hebben gedaan. Opmerkelijk verschil is dat zij beiden een meer romantische invalshoek kozen, en tot een optimistischer slotakkoord komen.
"