
Waarom de boeken van Anna Blaman onze aandacht nog verdienen
Wout Vlaeminck verdiepte zich in het oeuvre van Anna Blaman. Op 22 juli 2021 is er een leesclub van FixDit over haar ‘Eenzaam avontuur’.
www.de-lage-landen.com
Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland
In deze reeks buigen jonge auteurs, literatuurcritici en -wetenschappers zich over schrijvers van wie de naam nog altijd bekend in de oren klinkt. Er zijn prijzen, straten of pleinen naar hen vernoemd. Maar wie leest hun boeken nog? En wat hebben die ons vandaag nog te vertellen?
Wout Vlaeminck verdiepte zich in het oeuvre van Anna Blaman. Op 22 juli 2021 is er een leesclub van FixDit over haar ‘Eenzaam avontuur’.
In Vlaanderen zijn diverse straten vernoemd naar Virginie Loveling, maar ook haar werk verdient nog aandacht. Niemand schrijft zo vakkundig over kleine tragedies onder de kerktoren.
In de reeks Schrijvers die nog maar namen lijken buigen jonge auteurs, literatuurcritici en -wetenschappers zich over twintigste-eeuwse schrijvers van wie de naam wel breed bekend is, maar van wie men zich kan afvragen of ze nog wel worden gelezen. Bart Van der Straeten vertelt hoe hij Herman Teirlinck op het spoor kwam en leest een oeuvre dat op verschillende manieren één groot onderliggend thema lijkt uit te beelden. Het is de verhulling van de waarheid die ons met elkaar verbindt en die wij in elkaar herkennen.
Ruben Mantels haalt ‘De wandelende Jood’ en ‘Twee vrienden’ van Vermeylen uit de kast. Kun je die romans vandaag nog lezen zonder dat je een halve literatuurhistoricus hoeft te zijn?
In de reeks Schrijvers die nog maar namen lijken buigen jonge auteurs, literatuurcritici en -wetenschappers zich over twintigste-eeuwse schrijvers van wie de naam wel breed bekend is, maar van wie men zich kan afvragen of ze nog wel worden gelezen. Koen Rymenants verdiepte zich in Bordewijk, die van een baksteen een hele straat kon maken. Hij heeft de reputatie een karige schrijver te zijn, maar wie wat verder leest, wordt vooral getroffen door een grote overvloed op alle niveaus.
Maurice Gilliams is natuurlijk morsdood. Veel andere winnaars van de Prijs der Nederlandse Letteren zijn dat óók, maar toch minder dan hij. Zijn boeken worden, zeker in Nederland, op middelbare scholen niet of nauwelijks meer gelezen (hooguit door de leraren), ze zijn alleen nog antiquarisch verkrijgbaar, staan in het immense IJ-paleis dat de Openbare Bibliotheek in Amsterdam heet niet eens op de plank (het Verzameld Werk is er op aanvraag in te zien) en in interviews met of essays van andere schrijvers valt zijn naam nauwelijks nog. Toen ik een schrijvende, veel lezende oudere vriend vertelde dat ik bezig was met een stuk over Maurice Gilliams, draaiden zijn ogen zich achter in zijn schedel, op zoek naar dat ene verre laatje waarin nog wat middelbareschoolstampwerk over de auteur was opgeborgen. Nadat het piepend was opengetrokken, merkte hij op dat hij dat Gilliams toch “uh” niet “uh” de “uh” eerste de beste “uh” was. Hij zei dat, maar alleen omdat hij een beleefd mens is, die het wel laat om te zeggen dat iemand niet goed bij zijn hoofd is dat hij zich daar nog mee bezighoudt.
Ik zei dat ik met een stuk over Gilliams bezig was, maar ik was het niet. Hij stond al wel enige tijd onaangeroerd bij me in de kast, en zijn zachte, vriendelijke gezicht (keek hij nou verlegen van me weg?) deed ook al geen buitengewoon appel op me om met lezen aan te vangen. (Ik kan me de eerste confrontatie met de beeltenis van Willem Frederik Hermans, op de achterflap van een cadeau gekregen Onder professoren nog herinneren: hij keek me strak en autoritair aan, waarmee hij leek uit te drukken dat iedere dag dat ik hem nog langer negeerde een dag van domheid was.)
Waarom schreef ik, waarom zou ik schrijven over Gilliams? Die vraag is eenvoudig te beantwoorden: ik kreeg een verzoek van dit tijdschrift.
Wat blijft er nog over van Vestdijks oeuvre en de vulkanische kracht waarmee hij boeken de wereld in bracht? Daniël Rovers onderzoekt het.
In de reeks Schrijvers die nog maar namen lijken buigen jonge auteurs, literatuurcritici en -wetenschappers zich over twintigste-eeuwse schrijvers van wie de naam wel breed bekend is, maar van wie men zich kan afvragen of ze nog wel worden gelezen. Michiel Leen dook in de boeken van Johan Daisne. Valt dat omvangrijke oeuvre vandaag nog af te stoffen? Of is hij de Tom Lanoye van zijn tijd – een nadrukkelijk andere tijd?
"
Op 26 mei geeft Das Mag ‘De bomen’ opnieuw uit. Volgens Thomas Heerma van Voss zit de kracht van Alberts’ proza in zijn strakke, gekortwiekte toon. Zo nodigt hij uit tot almaar verder lezen en tegelijk suggereert hij met die zakelijkheid een complete achterliggende wereld.
Dit is deel twee van de Ons Erfdeel-reeks Schrijvers die nog maar namen lijken, waarin we jonge auteurs, literatuurwetenschappers en -critici vragen om zich te buigen over twintigste-eeuwse auteurs van wie de naam wel breed bekend is, maar van wie men zich kan afvragen of hun boeken nog worden gelezen. Op die manier willen we een onbevangen blik werpen op oeuvres die in de tijd dreigen weg te glijden. We hopen dat de confrontatie van vers bloed met het verleden van de Nederlandstalige literatuur frisse inzichten kan aanreiken.
Matthijs de Ridder buigt zich over de “vette boeken” van Gerard Walschap.