Hoeveel mogelijkheden heb ik gekregen omdat iemand mijn achternaam kende, vraagt Thomas Heerma van Voss zich af na een recente discussie in de media over nepotisme.
Mijn plan was om hier een paar gedachtes te ordenen over nepotisme in de media. Daar schreef Madeleijn van den Nieuwenhuizen recent in NRC een column over. Op die column reageerde Sylvia Witteman, mede omdat Van den Nieuwenhuizen had verwezen naar Wittemans dochter Charlotte Remarque, die weer voor De Groene Amsterdammer schrijft. Witteman verweet Van Den Nieuwenhuizen dat ze deels handelde uit wrok. Witteman had immers haar vriend, een schrijver, meermaals bekritiseerd in haar Volkskrant-column. Van die krant was haar echtgenoot jarenlang de hoofdredacteur.
Het toeval wil – of nou ja, ik betwijfel of het toeval is, daar gaat dit alles juist deels over – dat ik ook schrijf voor De Groene Amsterdammer. De schrijver die door Witteman werd bekritiseerd is mijn broer, en dus is Van den Nieuwenhuizen mijn schoonzus. Tja, is dit alles voor de buitenstaander nog te volgen? En waarom doet het ertoe?
Het valt allemaal makkelijk weg te relativeren, zulk gepriegel op de vierkante millimeters. Tegelijkertijd denk ik: natúúrlijk bestaat het, nepotisme in de media. Het is goed als dat benoemd wordt. Iedere casus ervan maakt de kans voor buitenstaanders nog kleiner om de mediawereld binnen te dringen.
Witteman wierp tegen dat zulke dynamieken in elk vakgebied gelden. Zoals er schrijversfamilies bestaan, zo zijn er ook artsenfamilies. Maar het punt is natuurlijk dat je om chirurg of advocaat te worden afgebakende opleidingen moet volgen en concrete, verifieerbare taken moet kunnen uitvoeren.
Dat geldt niet voor de meeste beroepen in de media, waar bovendien beeldvorming en invloed cruciaal zijn en waar erg veel mensen loeren op erg weinig plekken. Als ik terugkijk op de vijftien jaar waarin ik schrijf, zie ik tal van momenten waarop mij een kans werd geboden die ik met een andere komaf hoogstwaarschijnlijk veel minder snel of zelfs geheel niet had gekregen. Op mijn achttiende schreef ik mijn eerste fictieverhaal, dat ik opstuurde naar de vrouw die mijn moeders boeken uitgaf. Natuurlijk las ze mijn tekst daardoor met meer aandacht dan wanneer ze mij niet had gekend. Ze kende mijn gezicht, mijn stem. We spraken dezelfde taal.
Hoeveel mogelijkheden heb ik sindsdien gekregen omdat iemand mijn achternaam kende, omdat mijn ouders zich in dezelfde kringen voortbewogen als veel van de mensen met wie ik professioneel te maken kreeg?
Op mijn achttiende schreef ik mijn eerste fictieverhaal, dat ik opstuurde naar de vrouw die mijn moeders boeken uitgaf. Natuurlijk las ze mijn tekst daardoor met meer aandacht
Vanzelfsprekend valt dat onmogelijk te meten. Het is ook zeker niet zo dat dergelijke mechanismes alles
verklaren. Mijn werk komt niet direct voort uit het proces dat Van den Nieuwenhuizen beschreef – maar een deel van mijn mogelijkheden wel. Heel ingewikkeld is dit niet: laten we beginnen bij de erkenning dat “nepotisme” in de media bestaat, al lijkt “kansenongelijkheid” mij een toepasselijkere term.
Hoe dan ook: mijn plan was om over dit alles uitgebreid te schrijven, al kwam ik er eerlijk gezegd niet helemaal uit of ik daarvoor de geschikte persoon was of dat ik juist zwijgend diende te knikken – en toen overleed de journalist Arjan Paans.
Paans was vanaf begin jaren negentig verslaggever, correspondent, chef en hoofdredacteur voor allerlei media, onder andere het Algemeen Dagblad. Zijn vader, Boudewijn Paans, werkte jarenlang als hoofdredacteur van de VPRO-gids. Mijn eigen vader was in diezelfde tijd voorzitter van de VPRO en daarna hoofdredacteur van de VPRO-radio. Oftewel: de achternaam Paans hoorde ik vroeger in bijzinnetjes en terzijdes al weleens voorbij dwarrelen. Ik wist wie Boudewijn was, ik kende de naam van zijn zoon.
© Archief Arjan Paans
Zes jaar geleden ontving ik een mail van Arjan Paans. Hij had inmiddels de leiding over de gratis krant Metro. Of ik eens een bijdrage over hiphop wilde schrijven? Dat deed ik. Kort erna nodigde hij me uit om langs te komen op de redactie, die gevestigd was op een industrieterrein net buiten Amsterdam. Paans bleek een buitengewoon sympathieke, energieke verschijning te zijn. Hij leidde me rond alsof ik per direct in vaste dienst zou gaan.
We stopten bij de zogeheten “vergaderruimte”, waar hij aan een gigantische tafel tegenover me plaatsnam.
“Kijk, we kunnen onze redactie altijd versterken met een goede pen”, zei Paans. “Het enige wat ik wel zeg: de deadline is heilig. Ik zie voor me dat je met regelmaat over films en boeken schrijft, wat denk je daar zelf van?”
Het vertrouwen dat Paans in me had overdonderde me, net zoals het tempo waarin hij ideeën verzon. Steeds als ik de betekenis van de ene zin helemaal op me had laten inwerken was hij alweer bij de volgende beland. Binnen een kwartier was afgesproken dat ik een boekenrubriek zou beginnen. Paans bedacht ook meteen een titel: Titels van Thomas.
In de maanden erna verscheen Titels van Thomas
om de vrijdag. Paans las de teksten altijd trouw, zoals hij alles in zijn krant zorgvuldig bleek te lezen. Meestal belde hij om zijn bevindingen te delen. In mijn herinnering was hij altijd onderweg. Op de achtergrond hoorde ik verkeerslichten, wind, dichtslaande deuren. We voerden gesprekjes van nooit meer dan een paar minuten, die me altijd opmonterden en mijn tekst op een paar punten flink aanscherpten.
Kwam zijn vertrouwen voort uit enthousiasme voor mijn eerste Metro-bijdrage? Was dit nou nepotisme? Het zal in eerste instantie wel hebben meegespeeld dat hij mijn achternaam kende, maar in welke mate? Had hij me uitsluitend daarom benaderd?
We waren beide zoons van, maar daar hadden we nooit over. En los daarvan – of misschien juist ook wel een beetje door zijn opvoeding, wie zal het zeggen? – was hij een van de prettigste, bekwaamste krantenredacteuren met wie ik ooit te maken heb gekregen.
Zelfs me ontslaan deed Paans voortreffelijk. Hij belde me op en zei direct dat er bij Metro geen plaats meer was voor Thomas of zijn titels. Ter verzachting deelde hij ook mee dat alle andere freelancers moesten vertrekken. Kort daarna was er voor Paans zelf evenmin nog plaats, Metro werd opgedoekt, hij dook op bij andere media, werd ook daar geroemd om zijn ijver en energie.
In de zomer van 2021 overleed Boudewijn Paans. Begin 2022 overleed ook mijn vader. Arjan Paans en ik hadden daaromheen kort contact. We zouden nog eens koffie gaan drinken. Om het, zo stel ik me voor, te hebben over wat ouders aan hun kinderen doorgeven, hoe het werkt in media, hoe we ons wilden onderscheiden.
Arjan en ik zouden nog eens koffie gaan drinken. Om het, zo stel ik me voor, te hebben over wat ouders aan hun kinderen doorgeven, hoe het werkt in media, hoe we ons wilden onderscheiden
Helaas heeft dat gesprek nooit plaatsgevonden.
In enkele postuums las ik dat hij zelf vader was. En ik weet: als een van zijn kinderen straks in mijn leven zal opduiken, zal ik daar met extra belangstelling naar kijken, me hopelijk op hetzelfde moment bewust van hoe privilege werkt en wat voor aangenaam, bijzonder journalist nu is heengegaan.