Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Publicaties

Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Zelfonderzoek om de ander te begrijpen
0 Reacties
Iedereen levenslang? Ultima Letteren voor Annelies Verbeke
samenleving

Zelfonderzoek om de ander te begrijpen

Een doortastend, wetenschappelijk onderbouwd en toch emotioneel, zelfs intiem non-fictiewerk, dat is Aantekeningen bij een moord van Peter Vermeersch volgens collega-auteur Annelies Verbeke. Ze las het boek op een juist, ontvankelijk moment, voelde zich aangesproken en schrijft Vermeersch terug.

Goed vijftig pagina’s ver vat Peter Vermeersch samen waar Aantekeningen bij een moord over gaat. Tot zijn verbazing is hij opgeroepen om in de volksjury bij een assisenproces te zetelen. Hij wordt niet gewraakt en bevindt zich plots tussen elf onbekenden in dezelfde situatie. Er staat een jongeman terecht die van moord wordt beschuldigd. Vermeersch schrijft:

Hoe moet ik dit vertellen? Ik heb een vonnis helpen uitspreken en een lange tijd ben ik daarover blijven nadenken. Over erbij te zijn geweest en verantwoordelijkheid te hebben gevoeld. Dat gevoel is nog lang aan mij blijven kleven. Het kleeft nu nog aan mij. Dat is blijkbaar wat er gebeurt als je een taak in de schoot geworpen krijgt waarop je je niet kunt voorbereiden. De voorbereiding komt dan achteraf. Over het eindoordeel in deze zaak heb ik binnenskamers mogen spreken en na het proces is daarover het doek gevallen. Het beraad is voor altijd geheim, zwijgen een burgerplicht. Maar al het andere vraagt woorden. Ik wil vertellen hoe het voelde. Hoe dit nu voelt. Hoe het was om een vonnis uit te spreken zonder zelf met de nabestaanden te hebben kunnen spreken (…). En wat dan volgt, na het proces, alles waarvan ik vond dat er moest volgen, dat plotse dieper nadenken over de misdrijven waarvan ik ooit had gehoord en het geweld dat ik zelf ooit had meegemaakt. Hoe mijn blik daarop veranderde.

Dit boek getuigt van Vermeersch’ poging om vat te krijgen op een duister deel van de werkelijkheid dat hem meervoudig door elkaar heeft geschud. Enerzijds doet hij dat door zich maniakaal op feitelijke kennis te storten. Álles moet hij weten over het Brusselse Justitiepaleis of over de filosofie achter de bouw van Britse gevangenissen. De manier waarop hij die kennis met ons deelt, deed me denken aan de lange passage over Antwerpen-Centraal waarmee W.G. Sebald zijn roman Austerlitz opent: literair en hypergedetailleerd.

Bij die lange beschrijving van de geschiedenis van het Justitiepaleis, het grootste negentiende-eeuwse gebouw ter wereld, werd ik teruggevoerd naar die ene keer dat ik er zelf kwam. Ik was er met mijn vader, die toen als advocaat werkte. Braaf zat ik achteraan in de rechtbank te wachten tot hij klaar zou zijn met het opdelven van een dossier elders in het gebouw, toen de rechter me vroeg: “Mevrouw, komt uw zaak vandaag nog voor?” Ik keek hem beduusd aan en antwoordde: “Ik ben elf.” Op dat moment kwam mijn vader de zaal binnen en verklaarde hij dat ik zijn dochter was. Ik herinner me dat moment van verwarring op het gelaat van de rechter, die zijn bijziende ogen tot spleetjes kneep en wat naar voren helde, de zweem van vertedering om zijn glimlach, de korte transitie van rol naar mens.

Die herinnering bracht me ook naar die ene assisenzaak die mijn vader ooit pleitte, als advocaat van de burgerlijke partij. Een vrouw uit ons dorp was vermoord door haar man, hij had haar verdronken in het bad en begraven in de tuin, en er een terras over gelegd. Zijn kinderen hadden bij mij op school gezeten, zijn zoon zelfs in mijn klas. Ik vond het verschrikkelijk voor hen, maar zweeg daarover. Mijn vader bereidde zijn zaak minutieus voor. Zijn tegenstrever was Jef Vermassen, maar mijn vader was ervan overtuigd dat de slachtoffers dit alleen maar konden winnen. En toen kwamen mensen uit het dorp, ons dorp, getuigen over wat een slet die vermoorde vrouw wel was geweest. De jury besloot dat de moordenaar in een vlaag van zinsverbijsterende woede had gehandeld, daartoe gedreven door het slachtoffer. Mijn vader verloor de zaak, en keerde zich voorgoed af van assisen, naar ik meen om niet ook zijn geloof in de hele rechtspraak te verliezen na wat een overweldigend gevoel van onrechtvaardigheid moet zijn geweest. Enkele jaren later werd hij vrederechter, en dat bleef hij tot hij met pensioen ging.

Het hoge aantal vraagtekens valt op. Vermeersch blijft met vragen zitten

In Aantekeningen bij een moord lost Vermeersch zijn greep, dat vastbijten in feitelijkheden, door middel van vragen. Het hoge aantal vraagtekens valt op. Vermeersch blijft met vragen zitten, hij herhaalt vragen, en nu en dan leiden die hem naar duale inzichten. Hij gelooft niet in de heilzame werking van gevangenissen, maar weet ook: wat dan wel? Hij begrijpt dat het gerecht een welkom alternatief is voor, bijvoorbeeld, bloedwraak. Toch kan hij er niet naast kijken dat hij onderdeel is geworden “van een institutie die pijnigt” en die gericht lijkt op “het oproepen van schaamte”, die meer geïnteresseerd lijkt in vergelding dan in het herstellen van de gemeenschap.

Voor hem gaat het gedwongen uitspreken van een straf, het toebrengen van pijn, gepaard met een niet te ontkennen dosis melancholie. Hij weet zich gekweld door de vele lagen van het woord “schuld”, de mate waarin zoveel noodzakelijke informatie onbekend blijft, onkenbaar. Net als de andere juryleden zoekt hij voor zichzelf een houding tussen emotionele afstand en betrokkenheid. Na het proces tast hij de mogelijkheden van herstelrecht en dader-slachtofferbemiddeling af, gaat hij met familieleden van daders en slachtoffers praten.

Vaak kon ik me heel goed vinden in Vermeersch’ vragen en bedenkingen, zijn ruimhartige, bedachtzame neiging iedereen te proberen te zien en de cirkel van misdaad en straf zo te doorbreken. Ik begrijp die behoefte en heb zelf enige ervaring met gevangenisbezoeken.

Intense aandacht

Rond mijn twintigste bezocht ik er gedurende een paar maanden geregeld een vriend. Hij had in een vlaag van idiotie – zo zag ik het – een bakkerij overvallen en er een kogel in een muur geplant. Ik begreep toen al heel goed dat zijn daad niet losstond van zijn verleden. Zijn vader had zelfmoord gepleegd in de gevangenis. Op zijn veertiende had hij zelf een zelfmoordpoging ondernomen.

“Man hands on misery to man. / It deepens like a coastal shelf. / Get out as early as you can, / And don’t have any kids yourself”, zo eindigt Philip Larkins beroemde gedicht ‘This Be the Verse’. En toch: het gaat nu relatief goed met die vriend. Hij heeft twee kinderen. En een koffer schaamte over zijn verleden, die hij een leven lang met zich mee moet zeulen. Hij wil niet meer aangesproken worden met de bijnaam van toen, verkiest zijn echte naam.

Veel later was ik als auteur te gast met lezingen in de gevangenissen van Gent, Brugge en Dendermonde. In 2015 tekende ik daar het volgende over op:

Zelden voelde ik me zo begrepen en gerespecteerd als in de bak. Ik denk dat de les die ik daaruit moet trekken niet is dat ik er zelf zo snel mogelijk langere tijd moet verpozen, maar dat dit is wat literatuur kan betekenen, hoe er (…) naar gehongerd wordt als men ervan verstoken is. De dankbaarheid, de intense aandacht, de gesprekken die eruit voortvloeiden: ontroerend. Maar ook los van mij: te horen dat ze weer waren begonnen met lezen sinds ze opgesloten zaten en wat een houvast de kleine gevangenisbibliotheek voor hen betekende. En degenen die moeilijk lezen, zeiden er zo van te houden te luisteren naar iemand die voorleest.

Ook was ik ooit getuige van een toneelstuk, een samenwerking tussen de sociaalartistieke werkplek Victoria Deluxe, De Rode Antraciet (een organisatie die sport en cultuur biedt aan gedetineerden) en de gevangenis van Gent. De samenwerking tussen het theatergezelschap en de gevangenis was niet vlekkeloos verlopen, maar het resultaat was memorabel. Vooral het einde van de voorstelling, die uit de eigen ervaringen van de acterende gedetineerden was ontsproten, maakte een enorme indruk. Ik schreef erover voor NRC:

Het einde van de voorstelling is hartverscheurend. Je beseft wat er zal gebeuren net voor het gebeurt. Op het podium staat een zingende menigte met wijdopen armen. Aan de overzijde komt een lachend, huilend, klappend publiek overeind. Ze hebben enkel dit moment samen. Er volgt geen glas in een foyer, geen nagesprek. Na anderhalf uur van harmonie en herkenning zullen beide groepen naar fundamenteel verschillende werelden terugkeren. Alles wat ze delen is daar en dan, nog een applaus lang. Weinig is dat niet.

In datzelfde artikel schreef ik over Cesare deve morire, de winnaar van de Gouden Beer op het Filmfestival van Berlijn in 2013. Vermeersch bekeek voor zijn onderzoek veel films, voornamelijk over volksjury’s. Deze gevangenisfilm zal hem wellicht ook boeien. De hoogbejaarde broers Paolo en Vittorio Taviani maakten een film over een opvoering van Shakespeares Julius Caesar door gedetineerden van de Rebibbia-gevangenis in Rome. Het is een hoogst geësthetiseerde film, zowel een filosofisch als een introspectief onderzoek, waarbij gedetineerden enerzijds personages en anderzijds zichzelf spelen. Dat doen ze opvallend goed. De kijker leert hen kennen tijdens audities, wordt geïnformeerd over hun misdaden en wat er na de opnames met hen gebeurde. De film doet je nadenken over het theatrale aspect van misdaad en misdadigers, maffiosi in het bijzonder.

En dat doet je dan weer stilstaan bij het theatrale aspect van het leven zelf, de rollen van slachtoffer en dader, rechter en beschuldigde die we, naast alle andere rollen, aannemen tijdens ons leven, soms voor we het zelf goed en wel in de gaten hebben.

Als je in deze materie duikt, kun je niet naast de dagelijkse wreedheid tussen mensen in het algemeen, tussen mensen die niet opgesloten zitten, tussen de maatschappij of de staat en het individu. Dit onderwerp confronteert je ook met je eigen (on)geloof in de mogelijkheid dat mensen veranderen, en hoe die verandering kan worden teweeggebracht.

De mate waarin ik me verbonden wist met Vermeersch’ bevindingen, was groot. Toch stond er soms ook een ander in mij op, een meer hardvochtige, meer beschadigde ik, die brutaal naar de bladzijden schreeuwde dat empathie je de das om kan doen, dat er mensen zijn die schijten op je welwillende, aftastende pogingen te begrijpen, en dat bepaalde daden een opsluiting eisen, om de anderen te beschermen. “De haat bestaat, Petertje”, dacht ik dan, “de leegte ook, het kwaad bestaat, en het laat zich niet wegredeneren, het wil je alleen vernietigen.” Waarschijnlijk had ik het op die momenten van protest niet zozeer tegen Vermeersch maar tegen mezelf.

Vermeersch’ boek werpt de vraag op hoe ver empathie mag reiken

Het is te privé om in te gaan op de reden waarom die persoon in mij huist, op mijn eigen ervaringen met geweld. Peter Vermeersch weet er iets over. Het is frappant dat ik er juist met hem, die ene keer dat ik in zijn appartement ben geweest, op een ontwrichtend moment in mijn leven, over heb gesproken – al was ik daar toen voor iets professioneels. Er heerste voor mij een grote eenheid tussen dat moment in zijn woonkamer en het lezen van zijn boek.

Want Vermeersch’ boek werpt dus ook de vraag op hoe ver empathie mag reiken, en of die empathie een keuze is. Bovendien betekent het hoofdstuk over zijn eigen ervaring als slachtoffer, het moment waarop hij en David Van Reybrouck het object worden van een gewelddadige carjacking, een enorme meerwaarde voor zijn boek. Met grote interesse las ik over de gevoelens die daarna bij hem blijven woekeren. Opmerkelijk vond ik het zelfonderzoek naar zijn angst. Hij ziet die als zijn hoogstpersoonlijke vertaling van woede. Dat viel me op, omdat ik er zelf achter ben gekomen dat het bij mij omgekeerd werkt: de woede die ik heb gevoeld is een vertaling van mijn angst. Ik durfde er een echo van te zien in bredere maatschappelijke fenomenen – die ik misschien beter ben gaan begrijpen, maar daarom niet minder fel vrees.

Individuele onderneming

Ook Vermeersch onderzoekt zijn innerlijk om het razende leven, om andere mensen, beter te begrijpen. Toch blijft het te boven komen van woede, verdriet of angst een erg individuele onderneming. Hij citeert Annemie, die met de moordenaar van haar broer ging praten. Ze zegt: “De buitenwereld voedt de kwaadheid in je eigen lijf. Je wilt dan niet meer genezen.” Dat woord “genezen” vond ik bijzonder. Ik begrijp goed wat ze bedoelt, denk ik. Hoe terecht en normaal de gevoelens van wraak, woede, verdriet en angst ook zijn voor een slachtoffer, ze vormen op zichzelf een gif. En hoezeer je degene die dat gif in jou heeft doen woekeren ook kunt haten, uiteindelijk ben jij de enige die jezelf ervan kan genezen. Eventueel geholpen door een aantal instanties om dit genezingsproces te begeleiden, eventueel geholpen door de spiegelstrijd van de dader. Als die er is – zo wil die cynischer persoon in mij er per se aan toevoegen.

Vermeersch reikt, voor wie nog dieper wil graven, heel wat bestudeerde bronnen aan. Wanneer hij ingaat op de uit de hand gelopen opsluitingsmanie in de VS, had ik zelf graag nog enkele toevoegingen gezien over de rol die huidskleur daarbij speelt. Maar interessant is het zeker allemaal. Zo gaat hij in op een studie over het verlangen naar vernietiging als reactie op schaamte. De vernietiging als gemuteerde poging tot controle. En dan belandt hij toch weer even bij de wanhopige vraag “waarom?” – en blijven de antwoorden uit. Zowel de schrijver als de lezer wordt achtergelaten met een intenser aanvoelen van de breekbaarheid van ons mysterieuze bestaan. En de wil om op een vreedzame manier voor onszelf en elkaar te zorgen als enige antwoord.

Vermeersch biedt weerwerk tegen de grote gevoelens en ontwrichtende vragen

Ik las Aantekeningen bij een moord op een gevoelig moment, in vliegtuigen tussen twee continenten. Ik breng een aanzienlijk deel van mijn leven reizend door, mij op uitnodiging om professionele redenen verplaatsend, net als Vermeersch, die in dit boek uitstappen maakt naar Rusland, Sardinië, Albanië, Tsjechië, de Verenigde Staten en ook even, in een droom, naar Zuid-Afrika. Van die plek vertrok ik tijdens de lezing van dit boek na amper drie dagen. De moeder van mijn beste vriendin was plots overleden en zij – we hebben op ons derde een band voor het leven gesmeed – werd thuis onder haar verdriet bedolven. Soms herinner je je heel precies waar je vandaan komt, weet je wat blijft en waar je moet zijn. Ik las Vermeersch’ boek in een verhoogde staat van besef van die kwetsbaarheid in het hart van onze condition humaine. Een passende staat.

Zoals gezegd biedt Vermeersch weerwerk tegen de grote gevoelens en ontwrichtende vragen door alles heel nauwkeurig en gedetailleerd te onderzoeken, te trachten te duiden en te benoemen. Het deed me plezier dat hij niet alleen te rade gaat bij wetenschappelijke studies, maar ook bij de literatuur. Onder andere Aischylos, Dostojevski, Tolstoj, Tsjechov, André Gide, Sartre, Multatuli, Dickens, Oscar Wilde en zelfs de door mij teerbeminde Karel Čapek passeren de revue. Wel bijna uitsluitend mannen, kon ik niet nalaten op te merken. Daarom voeg ik er zelf graag een citaat van een hedendaagse vrouwelijke auteur aan toe. De Turkse Aslı Erdoğan tekent in haar journalistiek-literair-filosofische stukken over de toestand in Turkije (in 2016 in het Nederlands gebundeld onder de titel Zelfs de stilte is niet meer van mij) rake inzichten op over daders en slachtoffers. Zij schrijft:

Geweld. Ons oudste, meest constante verhaal. In de concentratiekampen noemde men wapenstokken en knuppels een ‘tolk’. Omdat hij de taal van iedereen sprak... Het slachtoffer dat verandert in de dader. Ons donkere verhaal vol gaten.

Als wij allemaal geweld zo makkelijk herkennen, waarom kunnen we onderdrukking en de onderdrukte dan zo vaak niet zien? Waarom vervallen we zo snel in oorlogsretoriek, die de doden verdeelt in winnaars en verliezers? Waarom kunnen de dader en het slachtoffer in ons niet met elkaar praten?

Dit citaat uit het werk van Aslı Erdoğan pleit in zekere zin voor een bemiddeling tussen de dader en het slachtoffer in onszelf – een interessante toevoeging die uiteraard ook geen kant-en-klare oplossing biedt. Maar die biedt een door repressie geobsedeerd beleid evenmin. Haar bedenkingen bevatten net als Aantekeningen bij een moord meer vragen dan antwoorden. Wellicht kun je niet meer doen dan dat: voldoende vragen stellen, de juiste vragen stellen, bevragend onderzoeken.

Dat Aantekeningen bij een moord nog vele innerlijke conversaties teweeg mag brengen.

Peter Vermeersch, Aantekeningen bij een moord, De Bezige Bij, Amsterdam, 2019, 318 p.
Dit essay is een bewerking van een tekst die Annelies Verbeke uitsprak bij de presentatie van het boek.
Aanmelden

Registreer je of meld je aan om een artikel te lezen of te kopen.

Sorry

Je bezoekt deze website via een openbaar account.
Je kunt alle artikelen lezen, maar geen producten kopen.

Belangrijk om weten


Bij aankoop van een abonnement geef je toestemming voor een automatische herabonnering. Je kunt dit op elk moment stopzetten door contact op te nemen met emma.reynaert@onserfdeel.be.