Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Publicaties

Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

In ‘Zabriskie’ gaat Peter Verhelst eruit met een knal
0 Reacties
recensie
literatuur

In ‘Zabriskie’ gaat Peter Verhelst eruit met een knal

Schoonheid in al haar verschijningsvormen is het tegengif tegen de totale depressie in de nieuwe bundel van Peter Verhelst. Variërend op zijn bekende onderwerpen spreekt de dichter met fraaie, aansprekende beelden een rotsvast geloof in kunst uit.

Met Zabriskie voltooit Peter Verhelst zijn poëtische trilogie over de kritieke toestand van de wereld en de vraag hoe daarop te reageren. Het eerste deel, Zon (2019), is een kritische analyse van de wereld van vandaag met de zon als centraal beeld dat op verschillende manieren wordt ingevuld, voor het eerst in Verhelsts oeuvre ook expliciet politiek. 2050 (2021) is dan weer een gitzwart toekomstvisioen dat wil waarschuwen voor de ondergang van de planeet en de mensheid. Het schetst een beeld van wat ons over een kwarteeuw te wachten staat: epidemieën en ziektes, oorlog en aanslagen, ecologische rampen zoals overstromingen, aardbevingen, hittegolven, branden, watertekort en extreme droogte.

In Zon zitten er nog gedichten die tonen hoe je even aan die allesbehalve rooskleurige werkelijkheid kan ontsnappen. De thema’s uit Wij totale vlam (2014) en Zing zing (2016) worden verder geëxploreerd: de eenzaamheid opheffen via lichamelijkheid, trachten samen te vallen met de ander, de zoektocht naar grenservaringen en proberen uit zichzelf te treden. In 2050 lijkt een alternatief afwezig – in deze bundel wordt afscheid genomen van het geloof in utopieën en wordt beschreven hoe gevaarlijk die kunnen zijn. Hoe onheilspellend en donker deze bundel ook is, hij besluit met een lach, “Dwars door alles heen”, zoals de slotwoorden luiden. Nu is de lach een ambigu fenomeen, want het is onduidelijk of die een uiting is van schaamte, leedvermaak of misschien wel van gekte, en dus was het aan het einde van 2050 onduidelijk hoe het nu verder moest. Met de wereld, in eerste instantie, maar ook met de poëzie van Verhelst.

Het antwoord is Zabriskie. Op basis van die bundel denk ik dat die lach geïnterpreteerd kan worden als de uitdrukking van hoop, ondanks alles. Na de verzengende zon en het ondergangsvisioen is dit een bundel waarin er opnieuw plaats is voor dromen. Verhelst grijpt daarbij terug op zijn vroegere poëzie, zowel inhoudelijk als stilistisch. Dat blijkt al uit het feit dat Zabriskie opent met verzen uit zijn bundel Nieuwe sterrenbeelden (2008), die een brug vormen tussen de vorige bundel en de nieuwe. Het toont aan hoe intern verstrengeld het werk is, iets wat ook duidelijk werd uit Koor (2017), de zelfbloemlezing waarin ouder werk herschikt werd en gedichten uit verschillende bundels met elkaar corresponderen. Iets dergelijks doet Verhelst hier ook: de openingsverzen, die dus uit een vroegere bundel stammen, sluiten aan bij 2050 (“Weldra hebben we alles opgebruikt. De grassen zijn geel”); het laatste gedicht dat uit Nieuwe sterrenbeelden wordt hernomen beschrijft dan weer een dier dat lijkt op de centrale figuur uit Zabriskie: de sneeuwluipaard.

Na de verzengende zon en het ondergangsvisioen is er in ‘Zabriskie’ opnieuw plaats voor dromen

Dat is een prachtige witte katachtige die erg zeldzaam is en zich nauwelijks laat zien, of die toch moeilijk te onderscheiden is van de achtergrond waartegen hij zich beweegt. Dat beest fungeert als een metafoor voor de momenten waarop er hoop gloort: die zijn uitzonderlijk en schaars (“zoals het mooiste vaker doet / zal het grotendeels verborgen blijven”), maar in deze bundel wordt een oproep gedaan om er actief naar te streven. In het titelgedicht, ‘Jager’, luidt de tweede strofe:

Grijp de droom bij het nekvel, zabriskie, duw hem neer,
knijp met kaken de luchtpijp af, doe het snel,
respectvol, zonder aarzeling, zodat het vlees
van de droom zijn natuurlijke malsheid behoudt.

De droom is dus niet iets wat je overkomt, maar iets wat je moet najagen en dan vastpakken, anders ontglipt hij. Ook elders wordt met behulp van imperatieven aangemaand om te blijven hopen en geloven. ‘Wees licht’ is bijvoorbeeld een schitterende opsomming van beelden die aansporen om de duisternis en het zwart (elders in de bundel nadrukkelijk aanwezig) niet de overhand te laten nemen, want:

Iets beweegt met je mee, laag tegen de grond,
lynx, goudkat, cheeta, marmerkat, jaguarundi, sfinx.

Het komt in het donker op je borstkas zitten.
Zwart, vervloeiend in zwart.

Dat terneerdrukkende moet bestreden worden, niet enkel met licht, maar ook met kleur (opvallend veel heldere tinten worden in vele gedichten opgeroepen) en zang. Want nog iets waartoe aangezet wordt, is dit: “Zing door boomkruinen heen, breng kabels tot zoemen, / gebouwen tot neuriën.” Zingen heeft blijkbaar een bijzondere kracht. Elders heet het:

Is dat vallen
een poging om naar een nieuw leven te springen,
en dat zingen een vorm van adem inblazen,

opdat niets vergeefs is, niemand verloren gaat?

Het zingen, de traditionele metafoor voor poëzie, krijgt hier zowel een revitaliserende als een conserverende functie.

Het is schoonheid in al haar verschijningsvormen die in deze bundel wordt gepresenteerd als tegengif tegen de totale depressie. Schoonheid schuilt naast poëzie ook in beeldende kunst, film, dans en muziek (op zijn website vermeldt Verhelst door welke kunstenaars en werken hij geïnspireerd werd, maar de gedichten zijn prima los van die ontstaanscontext te lezen). Maar schoonheid zit ook, net zoals in Verhelsts vroege poëzie, in beelden van vernietiging die als heilzaam wordt ervaren, én opnieuw: lichamelijke versmelting. Daarmee is Zabriskie een vertrouwde Verhelst. Variërend op zijn bekende onderwerpen wordt een rotsvast geloof in kunst uitgesproken, en dat gebeurt zoals steeds in fraaie, aansprekende beelden.

Zabriskie is opgebouwd uit ‘Voyages’, reizen naar plekken die enig zijn in de beide betekenissen van het woord: uniek én prachtig (‘Naar de horizon’, ‘Naar Goudberg’, ‘Naar het licht’, ‘Naar de zingende bergen’, ‘Naar Zabriskie Point’, ‘Naar Jeruzalem’ en ‘Voorbij de horizon’). Die structuur sluit aan bij de topos van het leven als tocht. Tussendoor zijn er ‘Fata morgana’s’, luchtspiegelingen: momenten waarop droombeelden zich tonen. En net voor de laatste reis wordt nog een ‘Oase’ gevonden.

Dat alles culmineert in het slotgedicht, dat als enige de afdeling ‘Voorbij de horizon’ vormt. Alle motieven die in de bundel aan bod komen, worden hier samengebracht om een grenservaring te beschrijven. Het einde – het einde van de dag (het gedicht opent: “In het laatste zonlicht kijken we uit over de tuin”, verderop heet het: “Denk: vannacht / is niets onmogelijk”), maar ook het levenseinde – wordt in het slotvers als volgt gevat: “Vuurwerk boven water. Miljarden gensters.”

Dat heet: eruit gaan met een knal.

Peter Verhelst, Zabriskie, De Bezige Bij, Amsterdam, 2023, 128 p.

Aanmelden

Registreer je of meld je aan om een artikel te lezen of te kopen.

Sorry

Je bezoekt deze website via een openbaar account.
Je kunt alle artikelen lezen, maar geen producten kopen.

Belangrijk om weten


Bij aankoop van een abonnement geef je toestemming voor een automatische herabonnering. Je kunt dit op elk moment stopzetten door contact op te nemen met emma.reynaert@onserfdeel.be.