‘Yellow’ van Luk Perceval en NTGent is een kroniek van toxische drift
In Yellow, het tweede deel van zijn The Sorrows of Belgium-trilogie bij NTGent, richt Luk Perceval zich op de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij legt daarbij de menselijke driften bloot, toont de geilheid achter extreem gedachtegoed, erkent het lijfelijke van de geschiedenis en de politiek. Maar noem deze kroniek van de toxische drift geen theaterstuk: het is een theaterfilm.
De coronapandemie dwingt het theater om zijn eigen wetten scherp te stellen. Wat betekent het als levende kunstvorm? Het antwoord zal voor elke theatermaker anders luiden, maar regisseur Luk Perceval zegt alvast dit: “Wat theater onderscheidt van andere kunstvormen, is dat het een ritueel van een gemeenschap is.”
© NTGent
Een ritueel impliceert de collectieve en fysieke aanwezigheid van een gemeenschap, zoals filosoof Herman De Dijn recent in De Standaard schreef. Wanneer aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, kan van theater dus moeilijk sprake zijn. Met Yellow – The Sorrows of Belgium II: Rex, het tweede deel van zijn België-trilogie bij NTGent, heeft Perceval dan ook niet geprobeerd om te doen wat velen nu noodgedwongen doen: een zo goed mogelijk theaterstuk maken, en dat dan via streaming of captatie tot bij een publiek brengen.
Perceval heeft geen theater gemaakt maar een theaterfilm, en dat is een doordachte keuze. De combinatie van zijn eigen regietalent op de bühne en dat van Daniel Demoustier achter de camera en in de montagekamer, maakt van Yellow een meeslepend drama dat bovenal zijn juiste vorm heeft gevonden.
In het eerste deel van zijn trilogie, het nogal omstreden Black, verdiepte Perceval zich in de Belgische koloniale geschiedenis (vanuit zwart perspectief, wat hem als witte man niet in dank werd afgenomen). Yellow beslaat een tweede pijnlijke passage: de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog en het Belgische fascisme, dat met de figuur van Léon Degrelle en zijn partij Rex een kortstondige opleving kende.
Die donkere decennia hebben de afgelopen jaren zoveel aandacht gekregen (Kinderen van de collaboratie, de hernieuwde interesse voor de documentaires van Maurice de Wilde) dat ze diep lijken te zijn doorgedrongen tot het collectieve geheugen. Wat kan Luk Perceval nog toevoegen aan deze relatief wijdverspreide historische kennis en publieke vertrouwdheid met het onderwerp?
Het is een onnozele vraag, want theater draait natuurlijk niet om het toevoegen van ‘nieuwe’ kennis of rationele inzichten, maar om het invoelbaar maken, het meevoelen en meelijden met de geschiedenis zoals we die al kennen. Dat betekent: het tot mens maken van de hoofdrolspelers van die geschiedenis, hoe ‘klein’ ze ook zijn, hoe bescheiden hun bestaan ook is in de annalen van het wereldplateau.
Dus, anders geformuleerd: hoe laat Luk Perceval ons opnieuw kijken naar deze ‘bekende’ geschiedenis? Welke artistieke en intuïtieve stem voegt hij toe aan het koor van journalistieke en opiniërende stemmen dat ons de laatste jaren al heeft bereikt? En welke impact hebben het ‘nieuwe’ medium film en de samenwerking met Demoustier op deze hervertelling?
Rechttoe-rechtaan
Het dramaturgische uitgangspunt van Yellow is een stuk minder ambitieus dan dat van Black, zonder ingrijpende perspectiefwissels of moeizaam samengebracht bronmateriaal. Dramaturg Peter van Kraaij schreef een coherente speeltekst die zonder franjes en nogal rechttoe-rechtaan de lotgevallen verhaalt van een Vlaams-nationalistisch gezin dat, vooral onder invloed van een rabiate nonkel-priester (gespeeld door Oscar Van Rompay), de weg van de radicalisering opgaat.
De vertelling gebeurt grotendeels chronologisch, vaak onder de vorm van een briefwisseling tussen de ‘vertrekkers’ naar het Oostfront en de thuisblijvers. Met uitzondering van een kleine Franstalige passage in de openingsscène, waarin Léon Degrelle (Valéry Warnotte) spreekt over de islam, linkse cultuurmarxisten en de ondergang van het Avondland. Dat stukje legt de link met vergelijkbare populistische redeneringen vandaag (alt-right), maar daar blijft het bij. Voorts heeft de voorbije geschiedenis geen expliciete actualisering nodig. Ook in dat opzicht is Yellow bescheidener dan Black, en gelukkig maar.
© Maria Shulga
Van Kraaij rolt de lijntjes netjes uit en zal ze ook keurig weer afronden. Yellow heeft een kringstructuur: de film start en eindigt in kleur en met een close-up van vader Staf (Peter Seynaeve), die wezenloos de naam van zijn zoon Jef murmelt, de grote afwezige protagonist die bij de start van Yellow naar het Oostfront zal vertrekken (en die in het slotbeeld nooit meer blijkt teruggekeerd te zijn). Na de opening maken we een sprong en wordt het verhaal, ook letterlijk, zwart-wit. Plaats van gebeuren is een biljarttafel waarrond het gezin van Staf hoopt, wacht en danst. Naast Staf zijn dat ook moeder Marije (Chris Thys), dochter Marie (Lien Wildemeersch) en nonkel Laurens (Van Rompay). Jef zelf krijgen we nooit te zien. We horen wel van hem, in de brieven die hij naar zijn zus stuurt en waarin het afsluitende Heil Hitler steeds meer beteuterd klinkt, naarmate de doden en de Russische sneeuwvlokken gelijkmatig beginnen vallen.
© Fred Debrock
Dan is er nog Hubert (Bert Luppes), de broer van Staf en peetvader van Jef, die geldt als criticus van het Vlaams-nationalisme én – petite histoire à la flamande – wellicht als biologische vader van Jef. Hij bevindt zich op het hoogtepunt van de fascistische collaboratie in de coulissen van de geschiedenis; figuurlijk maar ook letterlijk, het zijn de enige keren dat Demoustier zijn camera buiten het podium brengt, tot in de bakstenen backstage van NTGent. Die positie in de schaduw neemt hij eerst ideologisch in, daarna noodgedwongen ook fysiek, als onderduiker samen met zijn Joodse geliefde Channa (Maria Shulga). Ironisch genoeg is zijn schaduwverblijf diezelfde coulisse waarin Léon Degrelle en zijn SS-vriend Otto Skorzeny (Philip Kelz) na de oorlog geruisloos verdwijnen, een cocktailtje in de hand, met dank aan de Spaanse dictator Franco.
Filterbubbel
De biljarttafel waarrond het kerngezin leeft, is geen realistische plaatsaanduiding. Het is de symbolische plaats waar hun hartstochten branden, hun dromen en angsten, en wanneer zich daar de buitenwereld aandient – in de figuur van Degrelle, Maries pennenvriend Aloysius of Otto Skorzeny – verschijnen deze buitenstaanders als fantasma’s waarmee wordt gevochten, gedanst of gevreeën. Het gezin van Staf zit vast in wat we vandaag een filterbubbel zouden noemen: het idee dat het hele Vlaamse volk hun enthousiasme en opwinding over het Dietsche Rijk wel móét delen.
© Fred Debrock
Psychologisch schept dat weinig nuance: deze mensen denken even zwart-wit als Demoustiers kleurenfilter, ze twijfelen zelden tot nooit, ze geloven in de onomstotelijkheid van hun waarheid. Die waarheid wordt hen bij momenten wat essayistisch in de mond gelegd, zodat ze nadrukkelijk de dragers worden van hun ideeën. Het is twijfelachtig of een eenvoudige ‘Vlaam’ als Staf uit Hondspoot bij Deinze zich zou hebben verloren in diepzinnige bespiegelingen over zijn eigen gevoelens, zoals Van Kraaij hem die laat uitspreken bij het vertrek van Jef naar het front.
Het lijf regeert
© Maria Shulga
De titel Rex zet ons overigens op het verkeerde been, want Léon Degrelle, steeds stijlvol in een wit pak, blijft als ‘grote’ protagonist grotendeels op het achterplan, zoals de hele ‘grote’ politiek dat doet – hij schetst slechts het decor waartegen zich de emotionele en mentale worsteling van de ‘kleine’ protagonisten afspeelt. Hij is de charmante opruier achter de linies, die met speeches de gewone man het hoofd op hol brengt – maar politiek gezien draait hij met de wind. Hij slaagt erin zelfs de francofone Belgen aansluiting te laten vinden bij het Germaanse Rijk, met zijn vlotte babbel en zijn aanstekelijke danspassen.
Het is trouwens opvallend hoe vaak er in deze Yellow wordt gezongen en gedanst – van militair marcheren over draaiende derwisjen tot boerse Bruegel-dansen en elegante staaltjes tapdans. In die zin heeft Hubert gelijk wanneer hij in een brief uit Antwerpen zijn broer Staf bitter toevoegt dat hij “gestopt is met denken”. Dat klopt: deze mensen zijn gestopt met nadenken. De extase van hun lijf regeert. Degrelle is in dit verhaal niet de ‘Rex’: de drift is koning, niet het verstand.
© Maria Shulga
De geilheid van het gedachtegoed
Hier komen we bij de specifieke blik van Luk Perceval. De grote politiek krijgt wel degelijk een plaats in de huiskamer, maar niet primair als ideologische strijd, maar wel in de drift – ik zou durven zeggen: in de geilheid – die het gedachtegoed plant in de lichamen die erdoor bezeten zijn. Perceval had altijd al het talent om de lijven van zijn acteurs te bezielen met een bijzondere energie – denk aan de magistrale Clausbewerking Het jaar van de kreeft met een onvergetelijke Maria Kraakman. En het is indrukwekkend om te zien hoe die kracht zelfs in deze film bewaard blijft – zonder nabijheid van de fysieke lichamen.
Yellow drijft op erotiek: de geilheid van de macht, de dronkenschap van geweld, de hitsigheid van de overheersing
Yellow drijft op erotiek, maar het is de erotiek aan de verkeerde zijde van de medaille, het is de geilheid van de macht, de dronkenschap van geweld, de hitsigheid van de overheersing – de mannelijke overheersing, wel te verstaan. Die puls krijgt vooral gestalte in de man die niet anders kan dan dat soort opwinding te sublimeren: nonkel-priester Laurens. Prachtig en griezelig is de scène waarin hij in bloot bovenlijf worstelt met Otto – de homo-erotische lading spat van het scherm, maar wordt toegedekt door het gebrul van toxische mannelijkheid. Later, wanneer de rest van het gezin al lang is leeggelopen op de Duitse nederlaag en het besef dat Jef niet zal terugkomen, blijft deze Laurens zijn hitsige gewelddiscours aanhouden, met verbaal steeds exuberantere staaltjes haat en racisme. Het schuim staat hem permanent op de lippen.
Erotiek zit ook in de briefwisseling tussen Marie en de jonge frontsoldaat Aloysius, wiens woorden als handen zijn die over haar lichaam gaan. De brieven zinderen van ingehouden verlangen, maar ze wortelen overduidelijk in een politiek fantoom. Hoe is het mogelijk dat tussen twee jonge mensen die elkaar nooit ontmoetten een ‘liefde’ ontstaat die als fundament alleen het vermeende heldendom van de man kent? Het is een liefde die losstaat van elke realiteit.
Dat is wat Perceval in veel van zijn regies doet: de driften blootleggen, de macht van de lijven erkennen. Op de bühne doet hij dat door een veelvuldig gebruik van geluid, dans, dialect, expressionistisch spel. Al die elementen zijn ook in Yellow aanwezig. Maar daarbovenop is er nog eens Demoustier, die met close-ups (het schuim op de lippen), detaillistisch camerawerk (de cadans van zwarte schoenen) of juist symbolische panorama’s (eindeloos wapperende vlaggen) dat fysieke uitlicht.
© Fred Debrock
Als Percevals live regiewerk magisch-realistisch is (het brengt de binnenkant van de personages naar buiten), dan doet Demoustier hetzelfde met zijn eigen medium. Samengebald onttrekt Yellow zich aan iedere notie van historiciteit of informativiteit. Het is een kroniek van drift, van toxische drift. En zonder dat Perceval erop aanstuurt, denk je er spontaan een Jair Bolsonaro bij, om meteen maar het duidelijkste voorbeeld te noemen.
Een nieuwe kloof?
Yellow – The Sorrows of Belgium II: Rex is dus een theaterfilm als geslaagd alternatief voor de theatervoorstelling die later, ooit, live zal te zien zijn. Perceval en Demoustier zijn erin geslaagd om de specifieke troeven van hun beider media samen te brengen en ten volle in te zetten om hun verhaal te vertellen.
Het was Ivo van Hove van Internationaal Theater Amsterdam (ITA) die in het najaar van 2020 een heuse eyeopener dropte over zijn mediumkeuze in covidtijden. Tijdens een gestreamd gesprek zei hij over het ITA-live project: “Wij maken geen captatie van theater, wij maken een film.” Van Hove vond het geweldig, hij had het licht gezien én een potentieel internationaal theaterpubliek van vijf miljard mensen. Maar hij was niet te minnetjes om ruiterlijk toe te geven dat voor dit soort nieuwe theaterfilms geld nodig is, veel geld. Met twee statische camera’s kom je er niet, en laat dat een understatement zijn.
Daarmee tekent zich in crisistijden opnieuw en weinig verrassend een kloof af tussen de haves en de havenots, niet alleen in de samenleving, maar ook in de culturele sector. Structuren die als ‘groot’ worden beschouwd – ITA in Nederland of NTGent in Vlaanderen – hebben de middelen om zulke ingrepen mogelijk te maken, en gelukkig maar: het is hen gegund en het levert goede kunst op, iets waar we allemaal hartstochtelijk naar snakken.
Met het nieuwe Kunstendecreet zal de kloof tussen ‘groot’ en ‘klein’ alleen verder worden uitgediept
Maar het neemt niet weg dat een groot deel van de kleine theaterhuizen met lege handen, lege zalen en zwarte schermen achterblijft. Het zou de Vlaamse minister van Cultuur aan het denken moeten zetten wanneer hij volgend voorjaar de structurele werkingsmiddelen herverdeelt. Zoals het er nu naar uitziet, zal met het nieuwe Kunstendecreet de kloof tussen ‘groot’ en ‘klein’ alleen verder worden uitgediept. Dat lijkt me, op z’n zachtst gezegd, een kwalijke evolutie.