Thomas Heerma van Voss balde zijn vuist voor Black Lives Matter. Maar moet hij er ook over schrijven? En heeft hij als witte jongeman wel recht van spreken over zwarte cultuur?
Maanden had ik nauwelijks mensen gezien, en nooit meer dan twee, drie tegelijk, en toen stond ook ik bij een Black Lives Matter-protest, omgeven door duizenden en met een gebalde vuist omhoog gestoken. Ik riep leuzen mee waar ik het stuk voor stuk mee eens was – schaf Zwarte Piet af, no justice no peace – en ik begreep dat het goed, zelfs noodzakelijk was dat hier juist ook witte mensen bij waren, en toch voelde ik me ietwat oncomfortabel.
Uit half weggemoffeld schuldgevoel? Uit het besef dat de pijn die centraal stond nooit direct de mijne zou zijn? Die middag nog was ik door een agent staande gehouden, ik had door rood gefietst. “Niet meer doen”, zei hij. Geen boete, niet eens een serieuze berisping. Misschien voelde ik me licht oncomfortabel bij het protest omdat ik, anders dan veel aanwezigen, elk moment afstand kon nemen van alles wat met racisme en discriminatie te maken had, ik zou veilig naar huis kunnen lopen en in theorie onbekommerd verder kunnen leven.
Anders dan veel aanwezigen kon ik elk moment afstand nemen van alles wat met racisme te maken had
De afgelopen maanden heb ik me regelmatig afgevraagd of ik over corona behoorde te schrijven, of dat krampachtig zou aanvoelen of dat het juist wereldvreemd zou zijn om deze pandemie helemaal niet in een verhaal te verwerken. Zulke gedachtes zijn niet verdwenen, maar worden deze weken weggeduwd door de vraag hoe over hedendaags racisme te schrijven. Moet ik me daar in mijn schrijfsels, hetzij via fictie hetzij via non-fictie, niet vaker over uitspreken? Ben ik te stil geweest, ben ik ondanks mijn gebalde vuist en meegeschreeuwde leuzen nog steeds te stil?
© Karen Eliot
Hierover mijmerend, kort na de demonstratie, werd ik gebeld door een onbekend nummer. Een opgewekte mannenstem stelde zich voor als redacteur van een populair televisieprogramma. Op de redactievloer werd as we speak overlegd over een mogelijk item over Black Lives Matter, er werd overwogen een gesprek rondom Afro-Amerikaanse cinema of literatuur te initiëren, misschien iets met muziek? Ze inventariseerden alvast mogelijke gasten. Was ik beschikbaar deze dagen, zou ik voor zo’n item eventueel iets voelen?
Nog voor ik had geantwoord, merkte ik dat mijn hartslag steeg. Deze paar holle zinnen aan de andere kant van de lijn hadden meer effect dan de koffie die ik vlak daarvoor had gedronken, en ik stoorde me aan de aandacht die ik meteen had, aan mijn mentale en ook lijfelijke reactie. Zeker toen ik mezelf vervolgens hoorde zeggen hoe indrukwekkend het werk van Ta-Nehisi Coates is, en dat van Kendrick Lamar. Geen woord van gelogen, maar waarom klonk ik alsof ik iets moest verkopen, alsof ik deze redacteur had benaderd in plaats van andersom?
Waarom klonk ik alsof ik iets moest verkopen?
Gelukkig had ik nog de tegenwoordigheid van geest om mijn woordenbrij zelf af te kappen. En ik zei wat ik werkelijk vond: dat het nog niet zo veel zin had hierover te praten aangezien het plan ongericht klonk, dat ik sterk betwijfelde of dit een geschikt item voor mij werd, dat ik sowieso niet op televisie wilde praten over deze onderwerpen in een item met uitsluitend andere witte mensen.
De redacteur antwoordde dat hij dit begreep, maar dat “helaas” veel witte kijkers iets sneller oppikten als het “in de ervaringsvorm van een wit persoon gegoten” zit. Een dubieuze zin, waarmee hij onbedoeld de noodzaak van de demonstraties en alle bijbehorende aandacht onderstreepte. Ik kreeg de indruk dat hij dat zelf doorhad, want hij praatte heel vlug over zijn eigen woorden heen.
Vlak voor hij ophing, riep hij nog: “Denk hier nog even heel goed over na, dit kan een mooi item worden!” Ik zei dat ik dat zou doen en dacht: dit is typisch het soort plan dat op de redactievloer sneuvelt, hier hoor ik niets meer van, geen tijd aan verspillen.
Inderdaad hoorde ik niets meer, maar ’s avonds zag ik dat het item wel degelijk doorging. Op mijn scherm voerden twee witte mannen bevlogen het woord over Afro-Amerikaanse kunst en de noodzaak van verzet.
Wellicht spraken ze over onderwerpen waar ze heel veel van wisten. Wellicht dachten ze: als ik niet aan die tafel plaatsneem, schuift er mogelijk een onwetender gast aan, of komt er vanavond helemaal geen aandacht voor Black Lives Matter terwijl dat natuurlijk het belangrijkst is, ik kan niet verzaken.
© Mark Uyl
Een paar dagen na het item op televisie werd ik, geheel los van het bovenstaande, gebeld door Carolien Borgers tijdens de uitzending van haar radioprogramma ’t Wordt Nu Laat. We voerden een prettig en onschuldig gesprek over mijn laatste boek, over de eerste weken van thuisisolatie tijdens corona, over wat-we-allemaal-van-dag-tot-dag uitspookten. Ten slotte mocht ik zelf een nummer aanvragen. Ik koos – uit compensatie? uit noodzaak? – werk van Akwasi. Ter inleiding zei ik dat het te veel over hemzelf was gegaan na zijn toespraak op de Dam, te weinig over zijn belangrijke boodschap.
Ik vermoed dat elke luisteraar die het al met mijn stelling eens was instemmend zat te knikken, en dat elke luisteraar die de afgelopen dagen had geageerd tegen Akwasi’s toespraak, zijn of haar hoofd schudde tijdens mijn verhaal en vlug een ander kanaal opzette.
Mijn gedachten gleden al pratend af naar de tijd dat ik nog wekelijks over rapmuziek schreef. Toen kreeg ik weleens berichten van zwarte mensen die vonden dat ik dat niet behoorde te doen. Volgens hen had ik met mijn welgestelde Amsterdamse achtergrond te weinig connectie met de hiphopcultuur, ik was een buitenstaander dus kon ik het wel echt begrijpen, moest ik mijn plaats niet aanbieden aan mensen van kleur?
Ik antwoordde steevast iets wat ik nu nog steeds vind: dat ik mensen met een andere achtergrond alleen maar zal aanmoedigen ook te schrijven, dat iedereen over elk onderwerp moet kunnen schrijven, net zoals iedereen overal grappen over moet kunnen maken.
In toenemende mate ben ik me desondanks gaan afvragen welke nuances ik al schrijvend en pratend en luisterend in de loop der jaren heb gemist. En vooral: welke plaatsen op redacties en bij tijdschriften heb ik in mijn leven allemaal bezet gehouden terwijl mensen van kleur ook op zo’n plek zouden willen zitten? Welke plaats houd ik met deze column eigenlijk bezet?