Er hangt een crisisgevoel in de hogescholen, in Vlaanderen zowel als in Nederland. Want hoe degelijk hun opleidingen ook zijn, hogescholen moeten vechten: voor centen, voor studenten, voor waardering. Hoe valt het tij te keren?
In het academiejaar 2022-’23 waren in Vlaanderen bijna 144.000 studenten ingeschreven aan 13 hogescholen die alles samen 199 studierichtingen aanboden. In Nederland trokken bijna 478.000 jongeren naar 36 hogescholen met 403 verschillende opleidingen.
Van biotechnologie over digital arts tot nautische wetenschappen: noem het en je kunt ervoor studeren. Hogescholen leveren praktijkgerichte professionals af die tot in de hoogste regionen van economie en samenleving hun weg vinden. Of het nu om privébedrijven gaat, overheden, ziekenhuizen of scholen: allemaal doen ze een beroep op de kennis en vaardigheden van mensen met een hogeschooldiploma.
Om maar te zeggen: de toekomst van onze welvaart is eraan gelegen. Met zo’n biotoop moet je dus slim en weloverwogen omspringen.
Precies daarom is het zorgwekkend dat boven de Nederlandse en Vlaamse hogescholen een waas van crisis hangt. Niet hun attractiviteit en prestaties zijn in het gedrang, nóg niet, wel de prioriteit die ze van overheidswege genieten. Klaarheid over hun onderlinge verhoudingen en aanbod, hun relatie tot de universiteiten en, toch wat Vlaanderen betreft, hun financiering: in hogescholenland lopen de zaken minder lekker dan zou kunnen.
Besparen, bezuinigen
Neem het terreinbezoek dat Vlaams minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) op 23 mei aan Gent bracht. Bij zijn aankomst lieten studenten en personeel van Universiteit Gent (UGent), Hogeschool Gent (HOGENT) en Arteveldehogeschool hun ongenoegen blijken met spandoeken en een enkele lijkkist. De centen volgen niet, betoogden ze, het is alles besparen wat de klok slaat.
Hoewel Weyts repliceerde dat hij in de huidige regeerperiode tweehonderd miljoen euro netto uitgetrokken heeft voor het hoger en universitair onderwijs, berekende de socialistische onderwijsvakbond ACOD dat sinds de invoering van het financieringsdecreet in 2008 de financiering per student teruggevallen is van 9.580 naar 7.460 euro per jaar.
De Vlaamse Hogescholenraad (Vlhora) beaamt de trend. In een intern rapport dat De Standaard kon inkijken, stelt de raad een brede kloof vast tussen het groeiende aantal inschrijvingen, plus vijftien procent in het academiejaar 2022-23, en de toename aan middelen, met hoop en al twee procent.
Dan is het inmiddels beter gesteld in Nederland: toen zowel wetenschappers, docenten als studenten van hogescholen en universiteiten zeiden een dalende kwaliteit van het “krakende” hoger onderwijs te vrezen, het gevolg van jarenlange bezuinigingen, stelde onderwijsminister Robbert Dijkgraaf (D66) zijn plan voor. Over een periode van tien jaar wil hij “noodzakelijke en achterstallige investeringen” doen voor een bedrag van vijf miljard euro.
Versnippering, verspilling
Maar hoezeer hoger onderwijs ook staat of valt met geld, de obligate ándere vraag luidt of het door de overheid ter beschikking gestelde budget wel optimaal besteed wordt.
In een artikel dat hij in eigen naam schreef voor het tijdschrift Samenleving en Politiek klaagt docent en onderzoeker Jan Van Hee (Arteveldehogeschool) een “versnippering” aan die leidt tot “een groeiende complexiteit, een verspilling van middelen, lage performantie, een extreem duur onderwijsmodel en een verbrokkeling van expertise en talent”.
Het bewuste artikel dateert dan wel van 2019, desgevraagd blijft Van Hee bij zijn standpunt: “Dat de structurele onderfinanciering een feit is, dat weten we. Onze basisdienstverlening staat onder druk, onderzoekers en docenten werken zich kapot. Maar we moeten ook durven te kijken naar de interne keuzes van hogescholen: er gaat handenvol geld naar omkaderende diensten, centen die beter naar onze kerntaken kunnen gaan.”
Dan is Nederland stukken efficiënter, zegt Van Hee. Hij verwijst naar de Coöperatie SURF, waarin de landelijke hogescholen hun backoffice gecentraliseerd hebben, veeleer dan energie en middelen te investeren in één beheerssysteem per instelling – het Vlaamse model. “Daar ben ik gewoon jaloers op.”
© Jan Van Hee
“Of neem de marketing: met belastinggeld worden blitse folders gedrukt en vlaggen geplant”, gaat Van Hee verder, “want de concurrentie is groot. Wie niet in marketing investeert, telt minder inschrijvingen. Maar is het wel normaal dat je in één stad, in naam van een achterhaalde visie op vrijheid van onderwijs, aan meerdere hogescholen en universiteiten een lerarenopleiding kunt volgen? Waarom gaan we daar niet voor één opleiding met topdocenten? Waarom maken wij de keuzes niet die ze in Nederland wél maken, met hogescholen die vooral inzetten op een gespecialiseerd eigen aanbod, in plaats van alles aan te bieden?”
Kwantiteit, kwaliteit
Het is een oud zeer: Vlaamse hogescholen krijgen de kritiek te veel “meer van hetzelfde” in de aanbieding te hebben – méér vroedvrouwen, méér verpleegkundigen, méér leerkrachten of journalisten – en zo steeds vaker op kwantiteit in te zetten, veeleer dan op kwaliteit. Al zit ook daar de financiering voor iets tussen, en die hangt in grote mate af van aantallen: het aantal inschrijvingen, het aantal in- en uitstromers ook.
Toch betwist de bekende onderwijsconsultant Dirk Van Damme dat er van “ongebreidelde concurrentie” sprake zou zijn als gevolg van een “doorgeschoten financieringsmodel”. “Het is een moeilijke balans, dat spreek ik niet tegen, maar een zekere concurrentie is niet slecht, net zomin als concurrentie per se kwaliteitsverlagend werkt.”
© Filip Naudts / Wikimedia Commons
Van Damme, die in 2008 zelf het huidige model mee ontwierp, herinnert eraan dat de vorige regeling op de schop moest omdat ze net “disfunctioneel” geworden was en “in het nadeel van de onderwijsinstellingen speelde”.
“Sowieso gaat een financieringsmodel gemiddeld maar twintig jaar mee”, vult Van Damme aan. “Dat zien we in Nederland ook, het is een slingerbeweging waar alle landen mee worstelen. Want van welke factoren laat je je financiering afhangen? Van studententallen? Van in- en output? En welke risico’s op perverse neveneffecten loop je bij elk model?”
Het is anders niet dat Van Damme géén kritiek heeft. Of zoals hij in een tweet op 23 februari schreef: “De ongebreidelde groei van het hoger onderwijs wordt economisch en maatschappelijk disfunctioneel. De idee dat steeds meer hoger onderwijs per definitie positief is, is één van de grootste misvattingen vandaag.”
Vlaamse hogescholen krijgen de kritiek te veel van hetzelfde aan te bieden
Niet de financiering neemt Van Damme op de korrel, wél het risico dat de huidige, bij uitstek outputgedreven werkwijze tot een wildgroei aan opleidingen leidt. Dat kan de deur openzetten voor te makkelijk haalbare diploma’s. “Aan één hogeschool met diverse vestigingsplaatsen kun je éénzelfde welbepaalde opleiding geven in plaats van meerdere; het bestaande aanbod moet rationeler.”
Ja, maar té groot geloof in rationalisatie is ook niet goed, waarschuwt Machteld Verbruggen, voormalig algemeen directeur van de Thomas More Hogeschool en daar nog altijd actief als onderwijsexperte. “De opleidingen die je zou moeten sluiten omdat ze te klein en zogezegd niet rationeel zijn, blijken bijna altijd knelpuntopleidingen, vaak in de technische of zorgsector.”
© Thomas More Hogeschool
Volgens Verbruggen onderschatten we ook dat “bij een aanzienlijk deel van de bevolking nabijheid belangrijk is voor studiekeuze: als een opleiding niet langer in de buurt wordt aangeboden, wordt ze veel minder gevolgd. Het is niet voor niets dat hogescholen in minder bevolkte gebieden, in West-Vlaanderen, Limburg of de Kempen, net die kleinere opleidingen proberen open te houden. Die regio’s hebben daar nood aan.”
Rationalisatie, synergiën en fusies: allemaal goed en wel, herhaalt Verbruggen, maar die mogen geen doel op zich worden. Te verstaan: vandaag zijn ze dat vaak wel. “Het gaat altijd over schaalvoordelen, maar in een onderwijscontext zijn er minstens zoveel schaalnadelen. We weten intussen dat succesvolle onderwijsinstellingen niet te groot mogen zijn omdat je anders bestuurlijke problemen krijgt: te veel managementlagen, te veel overhead.”
Massificatie, overkwalificatie
Er stelt zich nog een ander probleem, dat vooralsnog minder hard het nieuws haalt: te veel jongeren die daar ongeschikt voor zijn of geen behoefte aan hebben, worden richting masters geduwd, een gevolg van onze hang naar sociaal prestige via “toonaangevende” opleidingen. In Vlaanderen is liefst de helft van alle jongeren in de leeftijdsgroep 25-34 jaar houder van een diploma hoger onderwijs.
“Dat is een nodeloze massificatie die niet past bij het kwalificatieprofiel dat ons land nodig heeft”, zegt Dirk van Damme. “Door overscholing blijkt twintig procent van de werknemers bovendien te hoog opgeleid voor de baan die ze uitoefenen. Op die manier verdringen we natuurlijk onze laag- en middelgeschoolden uit de arbeidsmarkt.”
Machteld Verbruggen: ‘We overschatten theoretische kennis, en ook de arbeidsmarkt doet eraan mee’
“We verlenen te veel status aan masteropleidingen”, beaamt Verbruggen. “We overschatten theoretische kennis, en ook de arbeidsmarkt doet eraan mee. Een bachelor die hoort dat hij met een master driehonderd euro per maand meer verdient? Die doet er een master bij!”
Onze obsessie met rang en stand is een probleem dat Nederland nog meer lijkt te treffen dan België: daar maakten hogere beroepsopleidingen (hbo) de voorbije jaren een kleine leegloop mee, omdat iedereen per se naar het sociaal zoveel hoger aangeschreven universitair onderwijs wil.
“De universiteit zou hoger en beter zijn dan het hbo”, klaagt ook Philippe Raets, voorzitter van de Noord-Brabantse Avans Hogeschool, aan in een recente column. Daarin bouwt hij voort op een artikel in Trouw dat een “imagoprobleem” ontwaarde bij de Nederlandse hogescholen. “Alsof het ene de eredivisie is en het andere de Keuken Kampioen Divisie (eerste divisie in Nederland, vergelijkbaar met tweede klasse in België, LD). Onterecht, die vergelijking met het voetbal!” En nog: “Hbo en universiteit zijn veel meer sporten die weliswaar op elkaar lijken, maar toch verschillend zijn.”
“Er is verregaande complementariteit, en die moeten we beter uitspelen”, zegt Koen Goethals, directeur van HOGENT. “Zowel de hogescholen als de arbeidsmarkt zijn er vragende partij voor, en zelf hebben we daar al belangrijke stappen in gezet, zowel voor partnerschappen tussen hogescholen onderling als tussen hogescholen en universiteiten.”
© Avans
Wie zich volgend jaar bijvoorbeeld inschrijft voor HR management aan HOGENT, zal een stuk van zijn parcours aan de Arteveldehogeschool of aan het Brusselse Odisee moeten afleggen, goed voor een totaal van honderdtachtig studiepunten. UGent en HOGENT werken dan weer aan rits- of gemeenschappelijke trajecten in de opleidingen logopedie, audiologie en orthopedagogie.
Goethals, die beklemtoont dat hogescholen net als universiteiten aan onderzoek doen, zegt dat “geslaagde samenwerking meer beloond moet worden. Dat is veel beter dan een systeem van hyperconcurrentie waarbij de ene hogeschool middelen afneemt van een andere, die het vaak al lastig heeft.”
Toch betwist Goethals, oud-docent moleculaire genetica aan UGent, de perceptie als zou er sprake zijn van een wildgroei aan soortgelijke of elkaar overlappende opleidingen. “Voor de periode 2015-2022 hebben de hogescholen op eigen initiatief een moratorium ingevoerd op nieuwe opleidingen. Die scholen zijn trouwens al jaren aan het rationaliseren. De Vlaamse Hogescholenraad werkt nu aan een programmatiemodel. Dat voert een verwantschapsanalyse uit tussen verschillende opleidingen, op basis van de maatschappelijke behoeften en gewenste competentie. Zo wordt een buitensporig aanbod onmogelijk.”
Waterval, vangnet
© HOGENT
Discussiëren over aanbod en financiering, het is een noodzakelijke oefening, maar als puntje bij paaltje komt luidt de vraag vooral welke visie de Vlaamse overheid op hoger onderwijs heeft. “Ik stel vast dat die nog altijd erg hiërarchisch is”, zegt ook Goethals. “We blijven een nefast watervalmodel hanteren, zowel in het secundair als in het hoger onderwijs. Daardoor dreigen professionele bachelors een vangnet te worden voor gezakte universiteitsstudenten. De push die jongeren van hun omgeving krijgen om toch maar universiteit te doen, is erg contraproductief.”
In dat verband: zitten alle studierichtingen die universiteiten vandaag aanbieden daar wel op hun plaats? Voor Dirk Van Damme is het antwoord neen. “Neem de lerarenopleiding, die moet praktijkgerichte competenties aanbieden. Daar heb je geen academisering of master voor nodig, een driejarige opleiding aan een hogeschool is veel meer geschikt.”
Maar waar ze ook afstuderen, zowel in Vlaanderen als Nederland hebben we uitstekende onderwijsprofessionals nodig – zie de afglijdende prestaties voor lezen en rekenen in de basis- en secundaire scholen, zie de noodkreten die ook hogeschool- en universiteitsdocenten daarover de wereld insturen. De vrees is gegrond dat ons hoger onderwijs, dat internationaal nog altijd in de top of subtop meedraait, gauw genoeg in hetzelfde bedje ziek wordt.
“Aan kwaliteit boeten onze opleidingen niets in, wel stellen we vast dat er meer dan vroeger geremedieerd moet worden, met name op taal”, zegt Koen Goethals. “Zoals ze met elkaar en met universiteiten moeten samenwerken, zo moeten hogescholen ook de band met secundaire scholen aanhalen. Te veel studenten zitten in de foute richting, waardoor we een hele generatie dreigen te verknoeien.”
In Zwitserland en Duitsland, volgens veel experten dé Europese top voor niet-universitair hoger onderwijs, bestaat veel meer maatschappelijk respect voor beroepsopleidingen, terwijl het beleid er in Vlaanderen en Nederland op neerkomt dat richtingen voor degelijk geschoolde technici stiefmoederlijk behandeld worden, nog altijd. Net daarom is het funest dat de Vlaamse overheid de zo succesvolle graduaatsopleidingen drooglegt, klagen hogescholen.
“Achttienjarigen die anders nooit voor hoger beroepsonderwijs zouden hebben gekozen, doen dat vandaag wel dankzij de graduaten”, stelt Koen Goethals. “Ook mensen die klappen gekregen hebben in het leven, maar de ambitie hebben om de draad weer op te nemen, vinden daar hun weg.”
Dirk Van Damme: ‘Misschien moeten we een ideaal evenwicht vinden tussen private en publieke financiering. Dat is voor mij geen taboe’
“Hogescholen moeten hun al krappe middelen spreiden doordat de overheidsfinanciering voor graduaten tekortschiet”, bevestigt Jan Van Hee. “Terwijl het vaak om kwetsbare studenten gaat, veelal met een migratieachtergrond.” Goethals waarschuwt: “Vlaanderen moet hard oppassen dat het niet in gezond weefsel gaat snijden. Voor veel mensen is onderwijs een kost, maar neen: het is juist een investering in de toekomst.” “Misschien moeten we een ideaal evenwicht vinden tussen private en publieke financiering”, suggereert dan weer Dirk Van Damme. “Zo werkt het ook in Zwitserland en dat is voor mij geen taboe.”
Zuster, partner
Zo duidelijk is het wel, de maatschappelijke, economische én politieke waardering voor hoger niet-universitair en hoger beroepsonderwijs moet fors naar omhoog, zoals ook de middelen moeten volgen.
Heeft Vlaanderen de bocht nog niet gemaakt, dan ligt Nederland ook daar een armlengte voor, toch als we Robbert Dijkgraaf op zijn intenties mogen geloven. Bij de opening van het academiejaar 2022-23, eind vorige zomer, zei de onderwijsminister dat hij Nederland “van een trap- naar een waaiermodel” wil zien evolueren, “met waardering voor de volle breedte aan opleidingen, van praktisch naar theoretisch. Alle zijn van even grote maatschappelijke waarde en waardering.”
“Die fixatie op de disfuncties van onze hogescholen is onterecht”, besluit Machteld Verbruggen. “Ik volg in deze de Utrechtse oud-rector Bert van der Zwaan. Die pleitte voor meer geld, meer aanzien en bijgevolg meer kwaliteit voor de hogescholen. Voor beroepsopleidingen valt het onderwijs daar per student goedkoper uit dan aan de universiteit. De overheidsmiddelen renderen er meer, en ook de match met het bedrijfsleven blijkt beter.”
“De universiteit is onze moeder niet”, besluit Koen Goethals, “ze is onze zuster en partner. De hogescholen zijn een te belangrijke sector om van het beleid de boodschap te krijgen dat ze zichzelf maar moeten beredderen.”