Aan het begin van 2023 vult Thomas Heerma van Voss zijn hoofd met flarden van het voorbije jaar, waarin hij afscheid nam van zijn vader. ‘Weer zat ik naast zijn bed. In mijn herinneringen was het toentertijd onophoudelijk avond.’
“En nu? Kerstfilms kijken dan maar, hè. Bezinnen. Tot in het nieuwe jaar.”
We stonden op de gang. De laatste voetbalpodcast van 2022 was zojuist opgenomen, de jassen waren al aangetrokken. Aan het woord was een van de podcastpresentatoren – hij sprak niet ironisch en tegelijk ook niet helemaal serieus.
En nu? Ja, dat is de vraag die in deze weken onvermijdelijk komt bovendrijven. De podcast zou in 2023 hoe dan ook een vervolg krijgen, dat was net officieel gezegd. Aanvankelijk, toen de eerste afleveringen werden opgenomen, had men geprobeerd er een gevarieerde show
van te maken, met verschillende rubrieken, een voorleesfragment, korte analyses, daarna een interview. Maar de podcast sloeg pas enigszins aan toen besloten werd alle voornemens te negeren en gewoon drie, vier mensen een uur lang over voetbal te laten kletsen.
Met plezier schoof ik de afgelopen maanden van tijd tot tijd aan. Gedurende het WK verdiende ik met dat vrijelijk praten over voetbal zelfs meer geld dan met al mijn schrijfwerk – dat zal wel weer ergens voor symbool staan, maar ik heb eerlijk gezegd genoeg van cultuurpessimistische analogieën, misschien komt dat ook door het einde van het jaar. Terugblikkend, vooruitblikkend: alsjeblieft eventjes geen onheilsprofetieën, de strekking daarvan is al bekend, als je niet oppast wordt zulke doemdenkerij een verlammende levenshouding.
En nu? Momenteel vult mijn hoofd zich met flarden van de afgelopen maanden – en van precies een jaar geleden. Mijn vorige oud en nieuw. Ik belandde op een huisfeestje, met twintig dronken mensen ergens op driehoog in Slotervaart, je kon de Amsterdamse snelweg horen. Klokslag twaalf uur begon iedereen elkaar lallend te knuffelen. Ik deed mee, omhelsde ook degenen die ik nooit eerder had gezien, al herinner ik me vooral iets anders. Te midden van alle uitbundigheid en alcoholdampen drong helder tot me door: nu is het jaar begonnen waarin mijn vader zal overlijden.
En nu – waar zijn al die verdere uren en weken en maanden aan opgegaan? Wat heb ik uitgespookt?
Ergens in die tijd zat ik naast mijn vaders bed. Ik liet hem de prospectus zien van uitgeverij Das Mag, waarin mijn tweede verhalenbundel stond aangekondigd. Hij bracht het papier dicht bij zijn gezicht. Goedkeurend bekeek hij zijn eigen achternaam, vervolgens las hij de synopsis. Bleef zijn blik hangen bij de verschijningsdatum onderaan de pagina of verbeeldde ik me dat?
April 2022. Hij moet zich hebben afgevraagd hoe hij er dan aan toe zou zijn, en ik broedde op een geruststellend weerwoord. Maar helaas, het waren geen weken voor geruststellende taal. Wat kon ik zeggen? “Als je wilt vier ik geen presentatie maar kom ik gewoon hier”, “hopelijk haal je het”, – nee, nee, dat waren ongepaste zwakteboden, zeker omdat hij zelf zo stil bleef.
Daarna hadden mijn vader en ik het nog één keer over mijn schrijven. Het moet in diezelfde periode geweest zijn, weer ’s avonds – in mijn herinneringen was het toentertijd onophoudelijk avond, als ik terugdenk zie ik geen licht maar een donkere lucht. Weer zat ik naast zijn bed. Ik begon te praten over een kortverhaal dat in de bundel zou verschijnen, lange zinnen rolden over mijn lippen, ik hikte hier al langer tegenaan maar wist alsnog niet precies wat ik wilde zeggen. “Nou ja, dat is dus een beetje gebaseerd op jou en mama”, zei ik uiteindelijk. “Het is ook fictie natuurlijk, echt waar, grotendeels zelfs. Maar je zal dingen herkennen.”
Mijn schrikbeeld: dat mijn vader op zijn sterfbed mijn boek zou doorbladeren, zijn oog zou laten vallen op een zin die hem griefde of anderszins tegenstond, dat dat het laatste contact zou zijn dat we hadden.
“Onder normale omstandigheden zou ik het je natuurlijk laten lezen,” zei ik aan het bed, “maar ik weet niet of dat nu… werkt? Ik kan het ook voorlezen. Als je wilt.”
“Hmmmneee. Daar ben ik veel te moe voor.” En toen zei hij: “Ik vind het allemaal best, als die scène bij het tankstation er maar niet in zit.”
Ik knikte, vroeg nog waarom hij dat zo erg zou vinden. Terwijl hij antwoordde typte ik met mijn mobiel mee. Toen ik die nacht mijn laptop opende, zocht ik in het verhaal op het woord “tankstation”. In de betreffende scène haalde ik enkele details weg die mijn vader genoemd had. Ik voegde drie verzachtende formuleringen toe die hij vanuit zijn bed tegen me had uitgesproken. Alsof hij zich op die manier toch nog met de tekst bemoeide. Zoals hij, vaak op microniveau en altijd op mijn verzoek, al eindeloos veel van mijn teksten had aangescherpt. Maar hierna helaas nooit meer.
Verder was ik stil, misschien ben ik het hele jaar wel stil gebleven
En nu – en toen? De artsen hadden voorspeld dat hij in de zomer zou overlijden, maar het voorjaar haalde hij al niet meer. Van die dagen rondom zijn dood herinner ik me weinig. Ik weet nog dat ik een paar uur erna, de begrafenisondernemer zou bijna komen, met mijn vriendin door Amsterdam-Zuid wandelde. Alles was wazig en intens tegelijkertijd. Er zoefde een vrachtwagen voorbij, half over het fietspad.
“Als die mij had geschept was ik op dezelfde dag overleden als mijn vader”, zei ik.
Dat vond mijn vriendin geen leuk grapje, en ze had gelijk.
Verder was ik stil tijdens die wandeling, tijdens de dagen daarna, misschien ben ik het hele jaar wel stil gebleven. En nu – waar zijn al die verdere uren en weken en maanden aan opgegaan? Wat heb ik uitgespookt?
Ik las her en der voor uit mijn verhalenbundel, die ik uiteindelijk stilletjes gepresenteerd heb. Ik verbleef een maand in Zeeland, een paar weken in Italië, ik ging naar Rome en Londen. Ik ruimde veel op in mijn ouderlijk huis. Ik antwoordde “prima” als mensen vroegen hoe het ging. Ik kreeg mail van mijn ex, ze had een kind gekregen. Ik schreef verhalen, stukken. Ik las veel – overtuigendste boek: Veranderen: Methode van Édouard Louis. Ik luisterde iedere dag uren muziek – hoogtepunt: Danger Mouse & Black Thought – Cheat Codes. Ik zag iets minder films dan ik van mezelf gewend ben (en geen enkele kerstfilm) – de beste: The Worst Person in the World.
Wat resteert? 2022 zal mij bijblijven als een jaar waarin ik afscheid nam van iemand van wie ik nog helemaal geen afscheid wilde nemen. Juist in de alledaagsheden mis ik hem. Zijn vertrouwde gefoeter op radioprogramma’s. De vreemde oneliners die soms uit zijn binnenste opborrelden. Ik had hem graag die voetbalpodcast laten horen, al was het maar omdat hij sommige andere gasten van vroeger kende en omdat hij over voetbal wel makkelijk praatte.
Ik had hem mijn boek willen geven, natuurlijk, en willen vragen naar de banaliteiten die krantenkoppen en actualiteitenprogramma’s telkens domineerden. Tamelijk vaak voelde het de afgelopen maanden alsof de belangrijkste toeschouwer ontbrak. Een optreden voor een halflege zaal. En nu? Ik zou hem willen zeggen dat het een rotjaar was en dat ik me toch vaak best oké voel.