VL ⇄ NL
maatschappij
Wat Vlaanderen en Nederland van elkaars onderwijs kunnen leren
Van de kennis en kunde aan de andere kant van de grens profiteren en het goede van de buren overnemen. Dat verlangen mensen uit het onderwijs in zowel Nederland als Vlaanderen. Maar de gedroomde grensoverschrijdende samenwerking komt moeizaam van de grond door juridische hobbels en niet altijd welwillende overheden. ‘Het is pas prioriteit 1.265.’
Trots komen de kleuters hun werkjes laten zien aan de vreemde meneer die vandaag bij hen in de klas zit. Hij is te gast op basisschool De Driesprong in het Zeeuws-Vlaamse Hoek, waar juf Silke Vansant uit Vorselaar (provincie Antwerpen) stage loopt. De bezoeker prijst hun arbeid en stelt en passant een suggestieve vraag: “Is het niet wennen, een juf met zo’n raar accent?” Een verwonderde blik is zijn deel. “Ze doet het eigenlijk wel goed”, zegt een meisje.
Achteraf vertelt Vansant in een kantoortje dat ze graag aan de andere kant van de grens stage wilde lopen. “Ik heb Nederland gekozen omdat het vaak voorloopt op België, vooral met spelend leren. Dat is met echte materialen al doende leren, ieder op zijn eigen manier. Maar het is me wel een beetje tegengevallen, misschien omdat ik te hoge verwachtingen had. Het is hier vaak nog op papier en voor iedereen hetzelfde.”
Vlaamse juf in Nederland: ‘Ze kijken hier echt per kind wat ze moeten kunnen bereiken’
Toch heeft ze in Nederland zeker iets opgestoken. “Ze kijken hier echt per kind wat ze moeten kunnen bereiken en of ze met verhoogde zorg aan de slag moeten gaan”, zegt de jonge juf. “In Vlaanderen is het meer: we doen leuke activiteiten en daar verzinnen we dan wel een doel bij. Hier is het: ik heb dit doel en wat moet ik doen om te zorgen dat de kleuters dat kunnen beheersen?”
In België kunnen ze in haar ogen ook een voorbeeld nemen aan de zelfstandigheid van de Nederlandse kinderen. “Hier komen ze pas op vierjarige leeftijd op school, in België al op tweeënhalf jaar. Ik heb het idee dat dit doorwerkt. ‘Dat kunnen ze nog niet, wij doen dat wel voor hen’, is bij ons vaak de gedachte. Hier is het veel meer: je doet dat zelf of als je het nog niet kan, word je eerst geholpen door een andere kleuter en dan pas door een leerkracht.”
De keuze in welk land ze wil gaan werken, heeft Vansant nog niet definitief gemaakt. “In België duurt het heel lang om zorgkinderen door te verwijzen”, observeert ze. “Als dat hier beter werkt, kan mijn hart het in Nederland beter aan, omdat ik dan tenminste iets goeds voor die kinderen kan doen.” Maar helemaal zeker is ze toch niet dat het bij de noorderburen goed geregeld is. “Er werd hier wel hulp geboden, maar spijtig genoeg door het lerarentekort iets te weinig.”
Nederlandse juf Veerle Duitemeijer: ‘Studenten hier gaan veel minder de diepte in dan in Vlaanderen’
Haar begeleidster Veerle Duitemeijer beaamt het. “Er zijn niet veel handen over en dan zitten we ook nog met een zieke collega voor wie we geen vervanging kunnen vinden. Het was fijn dat jij er was, Silke, zodat ik mijn handen vrij had om wat kinderen te begeleiden.”
Ze is vol lof over de Vlaamse stagiaire. “De basis die Silke heeft is gewoon een stuk sterker dan je bij Nederlandse studenten ziet.” In Vlaanderen heeft ze een opleiding gevolgd die speciaal op de kleutergroep is gericht, in Nederland richt de opleiding zich op het hele basisonderwijs. “De Nederlandse studenten krijgen van alles een klein beetje mee, maar gaan veel minder de diepte in”, zegt Duitemeijer.
Vuile handen
Even rondlopen op De Driesprong volstaat om te ervaren dat de Vlaams-Nederlandse uitwisseling voor beide kanten leerzaam kan zijn. “Wij denken over onderwijs veel te veel vanuit een nationaal perspectief”, stelt de gerenommeerde onderwijsexpert Dirk Van Damme. Hij sprak half februari op een drukbezocht colloquium in het Gentse Havenhuis over grensoverschrijdend onderwijs in de regio North Sea Port, het gebied van Gent tot Vlissingen waarin de eerste Europese binationale haven ligt. Hij pleit voor een ecologische benadering die het onderwijs inbedt in de regionale gemeenschap, in de lokale waarden en behoeften die heus niet opeens sterk verschillen als er een grens door de regio loopt.
Waar ze bij North Sea Port in ieder geval nood aan hebben, is technisch personeel. Een van de sprekers in het Havenhuis is Greet Van Dender, directrice van Richtpunt Campus Hamme, een technische middelbare school. Ze trekt aan de alarmbel. Het imago van het beroepsonderwijs is zo slecht dat ouders hun kinderen er niet naartoe willen sturen, de instroom is “beangstigend laag” en ze zijn zoveel tijd kwijt aan leerlingenbegeleiding dat ze nog amper aan onderwijs toekomen.
Dat is een maatschappelijk probleem waar zij ook niet even een oplossing voor uit de mouw kan schudden, zegt ze later aan de telefoon. “Als ze thuis in De helaasheid der dingen zijn terechtgekomen, nemen ze dat mee naar school en is het lastig ze waarden bij te brengen.”
Directrice Greet Van Dender: ‘Technisch en beroepsonderwijs is ‘dubbel zo sterk onderwijs’, want je leert werken met je handen én je verstand’
Het imago van het beroepsonderwijs dat al dertig jaar niet al te best is, laat zich evenmin één-twee-drie oppoetsen. Terwijl bedrijven smeken om technisch personeel, schatten ouders cognitieve en communicatieve vaardigheden hoger in dan het vermogen met je handen te werken. Ze sturen hun kinderen het liefst naar het algemeen secundair onderwijs. Maar door het Vlaamse watervalsysteem moeten er uiteindelijk heel wat “afzakken” naar het beroeps- of technisch onderwijs. De leerlingen die jaren op hun tenen hebben gelopen, stromen dan met geknakt zelfvertrouwen Van Denders school binnen. “Dan zijn wij extra veel tijd kwijt aan leerlingenbegeleiding. Ook heel jammer dat we niet van meet af aan hebben kunnen werken aan de competenties die je bij ons leert.”
Leerlingen in het technisch en beroepsonderwijs hebben het gevoel dat de maatschappij op hen neerkijkt. “Mensen die met hun handen werken, worden nog steeds gezien als minderwaardig”, zegt de schooldirectrice. Dat heeft ze in haar jeugd ook ervaren. “Mijn vaders handen waren altijd vuil. Hij was automecanicien en kreeg het vet er niet af. Daarom werd hij als minder gezien.” In haar stem is de woede nog hoorbaar. “En toch had iedereen hem nodig want hij kon alles maken”, herinnert ze zich. “Het is dat maken waar ook kennis voor nodig is. In feite is technisch en beroepsonderwijs ‘dubbel zo sterk onderwijs’ want je leert werken met je handen én je verstand.”
Eind januari 2023 maakt Vlaams minister van onderwijs Ben Weyts (N-VA) bekend dat hij samen met Nederland wedstrijden voor leerlingen uit het technisch en beroepsonderwijs wil organiseren. “Alle beetjes helpen”, zegt Van Dender. “Ik kan dat initiatief alleen maar toejuichen. Het draagt bij aan de zelfwaarde van onze leerlingen.”
Zeeuws onderwijsambassadeur Gorik Hageman: ‘Wij hebben scholen aan beide kanten van de grens die met krimp kampen’
Ook over het feit dat de onderwijsministers uit Nederland en Vlaanderen dit plan zien als opmaat tot nauwere samenwerking is ze enthousiast. “We kunnen altijd leren van elkaar”, zegt ze. In een vorige job had ze als de coördinator internationale projecten contact met het Da Vinci-college in Dordrecht. Daar zag ze dat het beroepsonderwijs nauwe banden heeft met het lokale bedrijfsleven. “Dat komt nu ook in Vlaanderen van de grond”, constateert Van Dender. “We hadden onlangs een netwerkevenement met de Kamer van Koophandel. Dat is goed voor het zelfrespect van onze leerlingen. Ze zien: onze school is wel degelijk belangrijk voor bedrijven.”
Krimp en kennisoverdracht
Een gepassioneerde pleitbezorger van grensoverschrijdend onderwijs is ook Gorik Hageman, de Zeeuwse onderwijsambassadeur en docent Duits aan het Reynaertcollege in Hulst. “Wij hebben een aantal scholen aan beide kanten van de grens die met krimp kampen”, zegt Hageman. “De regio is minder populair, de jeugd trekt weg, er worden minder kinderen geboren en er komen dus ook minder kinderen naar school. Aan beide kanten heb je scholen die in de problemen raken doordat het leerlingenaantal daalt. In Koewacht staan twee basisscholen op anderhalve kilometer van elkaar. Ze moeten allebei alle zeilen bijzetten om te kunnen overleven. Als je daar de krachten zou kunnen bundelen, zou je de problemen de baas kunnen.”

Sarah Schoenmaekers, hoogleraar aan de Open Universiteit en in Hasselt en hoofddocent aan de Universiteit Maastricht: ‘Fantastisch dat je specialisten in een bepaalde niche 20 kilometer verder ook les kunt laten geven’
Krimp speelt in Limburg minder, daar gaat het vooral om kennisuitwisseling, zegt Sarah Schoenmaekers. Zij is hoogleraar Europees recht aan de Open Universiteit, hoofddocent aan de juridische faculteit in Maastricht en hoogleraar in Hasselt, van waaruit intensief wordt samengewerkt met de Universiteit Leuven. De Open Universiteit heeft dan weer diverse studiecentra in Vlaanderen.
“Binnen recht in Maastricht heb je tien masteropleidingen, en daarbinnen heb je nog verschillende specialisaties”, vertelt Schoenmaekers. “Het is fantastisch dat je mensen die gespecialiseerd zijn in een bepaalde niche twintig kilometer verder ook les kunt laten geven. Voor studenten is het een verruiming van de keuzemogelijkheden als ze over de grens les kunnen volgen. Voor docenten is het verrijkend als ze elkaars onderzoek leren kennen en kunnen samenwerken. Voor de universiteiten is het een kans hun middelen gerichter inzetten. Ze hoeven niet nog eens iemand aan te nemen voor een specifiek nichevak.”
Nationale wetgeving overstijgen
Van elkaars kunde en kennis profiteren en het goede van de buren overnemen. Dat is de charme van grensoverschrijdende samenwerking. Maar in de praktijk komt die maar mondjesmaat tot stand door juridische en praktische obstakels. “Je stuit op wetgeving die het op dit moment onmogelijk maakt”, zegt Hageman. “Denk bijvoorbeeld aan curriculaire verplichtingen aan beide zijden van de grens. We zijn nu aan het kijken of we meer kunnen samenwerken met Europese gelden en we een Europese Groep voor Territoriale Samenwerking (EGTS) kunnen oprichten. Die maakt het mogelijk om in de Vlaams-Nederlandse Deltaregio en bijbehorende provincies nationale wetgeving te overstijgen. Maar dat heeft nogal wat voeten in aarde.”
Gorik Hageman: ‘Je stuit op wetgeving die uitwisseling op dit moment onmogelijk maakt’
Ook Schoenmaekers wijst op hobbels die de samenwerking in de weg staan. “Ik denk als eerste aan de praktische vraag: waar moet ik belastingen en sociale zekerheid betalen? Zeker in tijden waarin telewerken normaal is geworden, brengt dat heel wat onzekerheden met zich mee. De Europese Unie heeft daar regels over, maar de lidstaten interpreteren die geregeld naar eigen voordeel waardoor mensen vaak tweemaal belast worden, ook al is er een belastingverdrag. Wat betreft sociale zekerheid is er onlangs gelukkig schot in de zaak gekomen, wat een hele sprong naar voren is.”

Zeeuws onderwijsambassadeur Gorik Hageman: ‘We kregen vanuit het ministerie de opdracht niet met onze rug maar met ons gezicht naar Vlaanderen te staan’
De Zeeuwse onderwijsambassadeur is dergelijke knelpunten aan het onderzoeken. Hij heeft er een frappant voorbeeld van. “Een Vlaamse leerkracht Latijn op mijn school in Hulst heeft twee dochters op school in Sint-Niklaas. Ze hoorde dat op die school de leraar Latijn langdurig afwezig was. Zij wilde in de meivakantie als ze bij ons vrij is twee weken invallen om te zorgen dat de achterstand van de leerlingen niet te groot werd. Ze is dat toen gaan vragen aan haar boekhouder, maar die zei: doe dat niet, dat is financiële zelfmoord. Het voordeel van als Vlaming in Nederland te werken en alleen daar belast te worden zou volledig teniet worden gedaan doordat ze twee weken Latijn zou geven op een achttien kilometer verder gelegen school.”
Het zijn problemen die met enige welwillendheid van de overheid zijn op te lossen, zou je denken. Is die er? “Ik heb het gevoel dat men hier vanuit Nederland vaak actiever over nadenkt”, zegt Schoenmaekers, die in Belgisch Limburg woont. “Tijdens de coronacrisis konden mensen niet in het buitenland gaan werken. Ze krijgen nu een bericht van het Belgische Ministerie van Financiën dat ze met bonnetjes van restaurants en dergelijke moeten aantonen dat ze in Nederland werken, als ze niet onder het Belgische maar onder het Nederlandse belastingsysteem willen vallen. Je bent dus eigenlijk verplicht geld uit te geven om aan te tonen dat je in het buitenland werkt, terwijl in Nederland wonende collega’s wel gewoon zelfgesmeerde boterhammen met choco mogen eten. Dat vind ik al van de zotte voor nu, maar helemaal voor 2021, toen er een wereldwijde pandemie was.”
Hageman beaamt dat Nederland meer geneigd is mee te denken. “We hebben zelfs vanuit het ministerie opdracht gekregen niet met onze rug maar met ons gezicht naar Vlaanderen te staan. Maar op het moment dat wij als regio vragen ‘geef ons dan wat meer regelruimte’, krijgen we dat nog altijd niet makkelijk voor elkaar. Als puntje bij paaltje komt, zeggen ze ‘ja maar’.”
Schoenmaekers: ‘Ik heb het gevoel dat men vanuit Nederland vaak actiever nadenkt over het wegnemen van obstakels’
Gevraagd naar een voorbeeld verwijst hij naar het feit dat Silke Vansant ook al aanstipte: in Vlaanderen gaan kinderen van tweeënhalf jaar naar school, in Nederland vanaf vier jaar. Doordat in Nederland de kinderopvang ook nog eens veel duurder is, kiezen veel ouders ervoor hun kind op jonge leeftijd naar een kleuterschool in Vlaanderen te brengen. “Op dit moment draaien we een proefproject waarbij je zoals in Vlaanderen je kind vanaf tweeënhalf jaar naar een zogeheten Integraal Kind Centrum (IKC) kan sturen”, vertelt Hageman. “We hebben daar subsidie voor gekregen, het is succesvol, in 2025 willen ze het zelfs in heel Nederland invoeren. Alleen houdt eind 2023 onze financiering op. Daar zit een jaar tussen waarin wij geen geld hebben. Dat is pas prioriteit 1265 voor ze. Er gebeurt in het onderwijs ontzettend veel en dit zijn vanuit hun perspectief kleine problemen van een grensregio waar niet zo veel mensen wonen.”
Niet langer met de rug naar de grens
Ook al zijn er vaak struikelblokken, de Zeeuwse onderwijsambassadeur blijft geloven in de grensoverschrijdende samenwerking. “Aan beide zijden van de grens organiseren we nascholingsdagen voor leerkrachten. Hoe leerrijk zou het zijn als de mensen van Vlaamse kant de workshops zouden geven over zaken waar zij in gespecialiseerd zijn en vice versa? Dat gebeurt nauwelijks. De grens zit in de hoofden van de mensen, de andere kant is onbekend en onbemind.”
Samen met Henk de Koeyer probeert Hageman daar nu verandering in te brengen. De Koeyer leidt vanuit de Zeeuws-Vlaamse onderwijsorganisatie Elevantio de projecten De grenzeloze school en Grenzeloos leren. Binnen het eerste wisselen scholen van beide zijden van de grens ervaringen en kennis uit – het gaat onder meer om scholen uit Zelzate, Maldegem en Stekene aan Vlaamse kant en uit Ede en Westdorpe aan Zeeuwse kant.
De grenzeloze school is ontstaan omdat hij tijdens oriënterende bijeenkomsten ontdekte dat ze aan Nederlandse zijde meer willen leren over de methode van co-teaching die in Vlaanderen opgang doet. “Dat is kort gezegd dat je met zijn tweeën een groep draait”, legt De Koeyer uit. “De een geeft de instructie en de ander geeft ondersteuning aan de kinderen. Co-teaching neemt in België echt een vlucht, in Nederland zijn ze er nog minder mee bezig.”

Leerkrachten van beide zijden van de grens ontmoeten elkaar in Terneuzen voor sessies over coöperatief leren
Aan Vlaamse zijde zijn ze dan weer vooral benieuwd naar de Nederlandse ervaringen met coöperatief leren en het werken met weektaken. Op een zonnige aprildag zitten leerkrachten van beide zijden van de grens bij elkaar in Kindcentrum de Oude Vaart in Terneuzen. Twee docenten uit Nederland wijden hun collega’s in “coöperatieve werkvormen” in, zoals “positief roddelen”, die door de Amerikaanse onderwijsgoeroe Spencer Kagan zijn bedacht. Ze mogen er meteen mee oefenen. Op papiertjes schrijven ze wat ze graag doen met hun naam erbij. Vervolgens lopen ze door de klas, vertellen ze aan een ander wat ze hebben genoteerd en wisselen dan hun briefjes uit, zodat ze telkens een ander worden die ze op een enthousiaste manier voorstellen aan een klasgenoot.
Het coöperatief leren is bewezen, effectief, zeggen de ervaringsdeskundigen uit Terneuzen. “Het belangrijkste is dat het goed is voor de sociale vaardigheden van de kinderen. Ook kinderen die zich niet gemakkelijk voelen bij babbelen in de klas vinden dit comfortabel. Het vergroot hun betrokkenheid.” De Vlaamse onderwijzers zijn enthousiast. “Dit wil ik echt wel uitproberen in mijn klas”, zegt er eentje.
“We stonden met de rug naar de grens omdat we altijd dachten: we kijken naar de andere scholen in eigen land, want daar is het onderwijs hetzelfde”, zegt De Koeyer. “Door dit project zijn we ons gaan omdraaien en proberen we het goede van beide werelden samen te brengen.”
Reactie plaatsen
Aanmelden