Dat vele kinderboeken fantastisch zijn, komt ook door de bijzondere taaltechnieken, zoals klassieke versvoeten – hallo, Lord Byron! – en een heel eigen type spanningsopbouw.
Sinds een jaar of twee lees ik weer veel kinderboeken. Over het algemeen is dat een feest, want er worden schitterende verhalen verteld. Het is indrukwekkend wat de impact kan zijn van verhalen die werken met minimale woorden en vooral heel veel suggestie. De boeken zijn geweldig gevarieerd: van het minimalisme van Het bos van Anno van Mitsumasa Anno tot de gedetailleerde overkill van Alfabet van Charlotte Dematons. Van de raamvertelling Waar is de taart? van Thé Tjong-Khing tot de eenvoudige maar zeer effectieve vertelstijl van Dick Bruna. Van de humor van Slaap maar fijn, bouwterrein van Sherri Duskey Rinker en Tom Lichtenheld, tot het vertederende Vosje van Edward van de Vendel en Marije Tolman … Ik kan eindeloos doorgaan.
Nu las ik laatst een boek dat me niet zo goed beviel: Waar is de draak? van Leo Timmers. Begrijp me niet verkeerd: het is geweldig getekend, met schaduwen die op een draak lijken maar eigenlijk een boot vol Vikingen zijn, een boom vol grootgesnavelde vogels, en nog meer moois. En dat alles in een unieke en fraaie stijl. Wat me er niet aan beviel, had te maken met de vorm van het boek, en met de taal. Dat was jammer, maar ook interessant.
© Ben Kleyn
Kinderboeken hebben vaak boeiende talige eigenschappen gemeen. Een daarvan noem ik de probleemoplossing-in-drieën. Mama kwijt van Chris Haughton is een perfect voorbeeld. Aan het begin van het boek raakt kleine uil zijn/haar mama kwijt. Een behulpzame kikker leidt het uiltje naar drie verkeerde dieren. Die hebben allemaal één kenmerk met mama uil gemeen (grote ogen, überhaupt groot zijn …), maar zijn niet mama. Op dezelfde manier werken Klipperdeklop van Nicola Smee en Over een kleine mol die wil weten wie er op zijn kop gepoept heeft van Werner Holzwarth. Om maar wat willekeurige voorbeelden uit mijn kast te trekken, er zijn er nog veel meer.
Een ander terugkerend element is eindrijm (ik zag een paard/ het stond bij de haard). Dat wordt primair met gedichten geassocieerd. Eigenlijk best grappig, want in “serieuze” poëzie is het eindrijm al sinds de negentiende eeuw in verval. Over de opkomst van het eindrijm is ook allerlei interessants te vertellen. In kinderboeken is eindrijm zeker niet altijd aanwezig, veel goede kinderboeken kunnen prima zonder. Toch zit rijm niet zomaar in veel kinderliedjes en verhaaltjes, het heeft wel degelijk een functie. Het is goed voor de taalontwikkeling, zo concludeerde een Nijmeegse oud-collega een paar jaar geleden.
Is dit dier je moeder? Sla de bladzij om: nee! Uiterst effectief, en verrassend grappig
Maar rijm op zich is niet zo interessant. Iedereen kan twee zinnen laten rijmen. Het echte meesterschap toont zich pas bij een gerelateerd aspect: metrum. Neem deze twee zinnen uit Boer Boris gaat naar oma van Ted van Lieshout en Philip Hopman:
ze NEmen EERST de SPRINter EN ze KIJken DOOR de RUIten
en ZIEN ze KOEIen IN de WEI dan ZWAAIen ZE naar BUIten
Het ietwat agressieve gebruik van hoofdletters moge duidelijk maken dat hierboven sprake is van een regelmatige opeenvolging van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen – wat de definitie van metrum is. Sterker nog: de opeenvolging van zwak-sterk is een van de bekendste versvoeten, de jambe. Plak er zeven achter elkaar zoals hierboven, en je hebt een jambische heptameter. Allemaal zeer literair en klassiek verantwoord: luitjes als Lord Byron en Edgar Allan Poe gebruikten ’m al voor hun literaire meesterproeven. Begrijpelijk, want dit ritme leest als een trein. Dat zal ook de reden zijn dat Ted van Lieshout, en vele anderen, deze opeenvolging gebruiken. De meeste auteurs kiezen echter voor minder versvoeten: Dick Bruna gebruikt er bijvoorbeeld altijd drie, zoals hier te lezen en te beluisteren is:
Een laatste fascinerend terugkerend aspect van de specifieke taal van kinderboeken is de volgorde van de bladzijden. Spanning wordt vaak vastgehouden doordat het probleem op een rechterpagina wordt gepresenteerd. Of het probleem wordt opgelost, weet je pas als je de bladzijde omslaat. De vertraging die dat oplevert, gecombineerd met de fysieke handeling, verhoogt de spanning. Is dit dier je moeder? Sla de bladzij om: nee! Uiterst effectief, en verrassend grappig. Waar de eerdergenoemde elementen ook in andere vertelvormen wel terugkomen, ken ik dit eigenlijk alleen uit kinderboeken. Het lijkt wel een beetje op een cliffhanger, zoals we die in detectives en thrillers vinden aan het eind van hoofdstukken, maar toch voelt dit anders.
In de twee jaar dat ik weer kinderboeken lees, ben ik geconditioneerd om metrum, rijm en spanning met de pagina mee te verwachten
Aan de hand van die eigenschappen is beter te begrijpen waarom Waar is de draak? me minder beviel. De zinnen rijmen wel, maar zijn metrisch zeer ongelijkvormig. En bij de spanningsopbouw gaat het echt mis. Er wordt een bepaalde spanning geïntroduceerd op een dubbele pagina, maar daarna wordt die pas op de rechterpagina van het volgende paneel opgelost. Dat je eerst de linkerpagina van dat paneel moet lezen laat de spanning helaas weglopen als dode lucht uit een ballon.
In de twee jaar dat ik weer kinderboeken lees, ben ik geconditioneerd om metrum, rijm en spanning met de pagina mee te verwachten. Lang niet alle boeken hebben dat, en dat is prima. Maar het leukste is als je ze allemaal wél hebt. Dan wordt je kinderboek een gesamtkunstwerk waarbij tekeningen, verhaal en taal samenvallen. En het is een cliché van de onderste plank, maar je wilt toch het beste voor je kind? Gun je kind dan ook de beste kinderboeken.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.