Wat is ‘juiste’ taal? En wie bepaalt dat? Die vragen kwamen aan de orde tijdens Shakespeare Is Dead, het festival voor nieuwe theaterteksten. Ze zetten Loes de Groen aan tot een kritische reflectie op haar eigen taalgebruik én op de best wel scherpe taalnormen die in onze maatschappij van kracht zijn.
Laatst vroeg mijn moeder mij: “Doe jij eigenlijk je best om zonder grammatica- en spelfouten te schrijven?” Dit was een reactie op de fouten die ik toch vaak maak in mijn Whatsapp-berichten en algemene taalgebruik. Al van jongs af aan maak ik veel dt-fouten, zeg ik weleens “loopte” en kunnen zinnen op een rare onsamenhangende wijze uit mijn mond ontsnappen. Dat staat in contrast met mijn liefde voor taal, met de gedichten en essays die ik schrijf. Zelf heb ik mijn fouten altijd toegeschreven aan laksheid, een vorm van luiheid die me verhindert om de regels zorgvuldig te kennen en te gebruiken. Het is toch duidelijk wat ik bedoel? Taal gaat toch om communicatie?
Tijdens het festival Shakespeare Is Dead werd de kracht van nieuwe theaterteksten onderzocht. Shakespeare is tijdens dit evenement definitief begraven, zodat we ons op zijn graf kunnen ontdoen van de boeien van zijn erfenis en ruimte kunnen scheppen voor nieuwe toneelteksten. Tot vandaag spelen wij de klassieke stukken van Shakespeare en Molière, maar hoe zit het met jonge schrijvers? Welke vorm neemt de taal bij hen aan? Welke vorm willen we dat ze aanneemt?
Tijdens de keynote van het festival
wijst theaterschrijver en activist Mathieu Charles op het belang van het ontmantelen van de hiërarchieën in taal: “Leven wordt niet meer of minder complex wanneer ik ‘de’ in plaats van ‘het’ gebruik en ‘die’ in plaats van ‘dat’.” Charles probeert de taal te bevrijden, maar waarvan precies? Welke schade richt de norm van taalzuiverheid aan?
© Karolina Maruszak
In de voorstelling Alle woorden die ik nog niet kende laat Ahilan Ratnamohan de realiteit van vandaag zien: taal is een wapen, met een norm die wonden slaat. Mijn laksheid in taal is een privilege: dankzij mijn Nederlandse achtergrond, opleiding en huidskleur kom ik er zonder problemen mee weg. Maar heb je deze privileges niet en/of spreek je niet de standaardtaal, dan loop je tegen heel wat obstakels aan, ook binnen het theater.
Al honderddertig jaar is de norm de standaardtaal, ook wel het Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN) genoemd; nu het Algemeen Nederlands (AN). AN komt voort uit het nationalisme halverwege de negentiende eeuw, met een Nationaal Ballet, een Nationale Bank en dus ook een Nationale Taal. Die taal werd vooral gesproken door de elite die ze gebruikte als een manier om zichzelf te onderscheiden. De elite sprak beschaafd, zonder dialect, zonder kleur. Dit is de norm, dit is normaal, dit is natuurlijk. AN werd voornamelijk in het westen van Nederland gesproken; een ‘Hollandse’ taal. Vanaf 1920 wordt de taal voor een groter publiek bereikbaar door onder andere radio en kranten. Het wordt een wapen voor sociale vooruitgang: wie AN spreekt, heeft meer kans op banen, huizen, auto’s en een dienstbode. Dat was geen illusie. Voor veel mensen heeft het zo gewerkt.
© Nichon Glerum
Klimmen in de maatschappelijke rangorde door middel van taal is niet iets van de vorige eeuw, zo toont theatermaker Ahilan Ratnamohan. Hij groeide op in Australië en is in 2013 naar België gekomen. Zijn ouders komen oorspronkelijk uit Sri Lanka. Ratnamohan is een taalfanaat, en hij stortte zich dan ook vol enthousiasme op de Nederlandse taal. In zijn voorstelling laat hij het veelal witte publiek zien hoe taal kan worden gebruikt om geaccepteerd te worden binnen een cultuur, om op te klimmen in de sociale hiërarchie: van migrant tot “officiële” inwoner. Dat heeft ook een keerzijde: taalgebruik dat buiten het AN valt wordt vaak weggezet als “onofficieel” en zit vast aan stereotyperingen. Mensen van wie de afkomst, het dialect of de sociale klasse terug te horen zijn in hun taalgebruik, lopen daar dagelijks tegenaan.
Op het podium van Ratnamohans voorstelling staat een eenzame schooltafel, met daarop een flesje water, een lampje en een stapel papier. De setting voelt aan als die van een schooltoets; ik waan mezelf terug in mijn middelbareschooltijd waarbij ik me, met de tafels uit elkaar geschoven en de ogen van de leraar op mij gericht, een weg ploeter door de woorden. In deze voorstelling legt Ratnamohan een soort mondeling examen af. In een monoloog van een uur verwerkt hij alle 840 woorden die hij, toen hij net in België kwam, nog niet kende. Woorden zoals cerebraal, culturele superioriteit, kristalliseren, uiteraard, en bokkig vinden hun weg in een tekst die ontroert en aan het denken zet.
Telkens als Ratnamohan een van die 840 woorden uitspreekt knippert hij even het lampje op zijn bureau aan en weer uit. Het woord komt even in de spotlights te staan, en daarmee ook Ratnamohan zelf, die door het licht de aandacht weet vast te houden. De tekst zit vol ingewikkelde woorden, afgewisseld met enkele grammaticale onjuistheden.
Kan een compliment ook kritiek zijn?
Terwijl ik naar de voorstelling kijk betrap ik mezelf op de gedachte dat veel van Ratnamohans woorden in deze zinnen niet “natuurlijk” aanvoelen. En met die gedachte komt mijn persoonlijke achtergrond op de voorgrond: als witte, universitair opgeleide meen ik te kunnen beslissen over de norm van taal, omdat ik de taal bezit van de macht (al is het dan niet altijd even goed). Die gedachte impliceert dat ik kan bepalen of hij, een migrant, goed genoeg Nederlands spreekt. Zo goed dat het ook natuurlijk aanvoelt. Kan een compliment ook kritiek zijn?
De voorstelling komt voor mij tot leven tijdens de interactie met het publiek, waarin Ratnamohan de rollen omdraait. Hij plaatst het publiek in de positie die hij zelf bekleedt: gedurende de voorstelling leren wij als publiek woorden in het Tamil, de taal van zijn moeder. Iḻanta vārttaikaḷ mīṇṭum varum: verloren woorden zullen terugkeren. Als een liefdevolle schoolmeester helpt hij ons deze woorden kennen, en overhoort hij ons. We krijgen complimenten: “Fantastisch, goed, prima.” Kan een compliment ook kritiek zijn? Ik voel het ongemak telkens als ik een woord niet meer weet. Zou ik het goed uitspreken? En tegelijkertijd voel ik nog steeds de veiligheid van de zaal en de grote groep mensen om mij heen. Dit voelt aan als Ratnamohans verzet, een antwoord op de norm en de mensen die de norm uitdragen. Hij houdt het theaterpubliek een spiegel voor, laat het publiek “voelen” hoe het is om een taal niet machtig te zijn.
Als taal een wapen is, laat iedereen dan met gelijke wapens strijden
Ratnamohan gebruikt vele vormen van taal: de standaardtaal, het Tamil maar ook het knipperende lampje en de interactie met het publiek. Taal is overal en bestaat niet alleen uit woorden. Charles formuleert het zo: “Taal is een manier om mezelf uit te drukken, te tonen en te verbinden aan mijn omgeving. Dat kan ook zonder woorden.” Net zoals “dans, gelaatsuitdrukkingen, een zucht en een traan” (Charles) zijn ook die andere elementen van Ratnamohans voorstelling taal. De manier waarop iedereen zich uitdrukt verschilt, en daarmee ook de vorm die taal aanneemt. Charles: “Iedereen heeft recht op een eigen taal en om zich daarin uit te drukken. Daaronder valt ook ‘straattaal’, die perfect aanvaardbaar is om mee te communiceren. Het aan banden leggen van de taal waarmee je verplicht moet communiceren is een van de stappen in het vernietigen van een kosmologie. Taal creëert werelden.”
Juist die verschillende werelden willen we horen in het theater.
Zo tonen Ratnamohan en Charles ons de weg naar een nieuw soort teksttheater – eentje waarin de taalzuiverheid ondergeschikt is aan de zeggingskracht. Laat taal een vrije speelplaats worden om jezelf uit te drukken, waarbij Surinaams-Nederlands, Belgisch-Nederlands, straattaal en dialecten een plek hebben binnen het teksttheater. Als taal een wapen is, laat iedereen dan met gelijke wapens strijden.
Maken mijn spel en grammaticafouten dus niet uit? Helaas, dat is niet mijn conclusie. De taal die je gebruikt is een keuze, het is een artistieke keuze waarbij de vorm van taal bijdraagt aan wat jij wilt communiceren. De fouten in mijn Whatsapp-berichten zijn geen keuze, sterker nog: het zijn bewijzen van het nalaten van een keuze. Ze wijzen op laksheid.