Collega-schrijver Koen Peeters zwaait Walter van den Broeck (1941-2024) uit. ‘Altijd schreef hij geëngageerd, zo exact en zo beeldend mogelijk, en tegelijk slaagt hij erin de lezer te vermaken.’
In juli 1984 las ik Brief aan Boudewijn, vier jaar na de verschijning ervan. Ik was op reis met drie vrienden en mijn lief, in Tsjechië en Hongarije. Het was nog voor de val van het IJzeren Gordijn. In die rare communistische wereld, in dat andere tijdsgewricht las ik over de kleine jongen die Walter van den Broeck was.
In de Cité. In Olen, in de Kempen.
Aan het Balatonmeer en op een goedkope camping nabij Praag verscheen voor mij mijn eigen streek en de Kempische medemens, in het verhaal van een tienjarig jongetje dat verlangt naar elders. Dromend van ontsnapping, schrijft dat jongetje een brief aan Boudewijn. Kom mij halen. Kom mij halen in de Kempen.
© Koen Broos
Ik herkende dat. Dit sprak mij aan als geen enkel ander boek tevoren. Ik zou en moest zelf ook boeken schrijven. De jaren 1970 waren zacht en melig geweest, er was werkloosheid maar niemand stierf in de Kempen van wanhoop of rampen of epidemieën. Er waren sociale wijken gebouwd, nieuwe kerken en scholen. In de Kempen werkten de mannen in de fabriek, de vrouwen thuis, en de kinderen werden met zorg opgekweekt: ze poseerden voor de foto, bij gecoiffeerde cipressen, coniferen, de hagen van paplaurier rond de eerste fermettes met de kortgemaaide gazons. Ik vond die foto’s later terug in fotoalbums op de rommelmarkt van Turnhout. Elke zondag aan de Warande.
Ik ben zelf van Turnhout afkomstig.
Maar Walter van den Broeck schreef een boek over deze – voor mij – alledaagse, banale, zo herkenbare wereld en hij deed dat: liefdevol. Als een liefdevolle socioloog beschrijft hij de biotoop van zijn jeugd. Het huis in Olen, de straten rondom, de streek. Dat had hij ook al eerder gedaan in zijn andere boeken, dit was zijn achtste boek na zijn debuut in 1967 met De troonopvolger. Als er in het aangrenzende dorp gestaakt werd bij Vieille Montage in Balen, kwam dat terecht in zijn Groenten uit Balen, Walters al even iconische en zelfs verfilmde toneelstuk.
In Walters boeken zit tegelijkertijd een mengeling van nostalgie en kritische reflectie
Dat is het straffe van Walter van den Broeck. Hij schreef fictie, en toch is alles echt gebeurd. Ongeveer toch. Omzeggens. Schrijven was voor Walter ook getuigen. Vertellen eerder dan verzinnen. Hij schreef over familiehistories maar tegelijk over het klassenverschil, de arbeiderscultuur, verzwijging, het verlangen naar ontsnapping, kwaadaardige karakters… In Walters boeken zit tegelijkertijd een mengeling van nostalgie en kritische reflectie. Altijd schreef hij geëngageerd, zo exact en zo beeldend mogelijk, en tegelijk slaagt hij erin de lezer te vermaken.
Walters boek betoverde mij op die camping aan het Balatonmeer. Ik leerde van Walter dat het mogelijk is een roman te schrijven die over een werkelijke, zelfs alledaagse wereld gaat. Bovendien mag een schrijver zelf aan het woord komen als personage. Dat eindeloos, ongeremd kunnen en mogen vertellen aan iemand, die de koning is maar die net zo goed de lezer is.
Tegelijk herken ik zijn hunkering naar een of ander wij-gevoel. Dat komt sterk terug in Het beleg van Laken, zijn vierdelige cyclus. Dat andere meesterwerk. Daar is het het kerngezin Van den Broeck op de sofa. Die bijzondere samenhorigheid, en vervolgens ook, bij wijze van maatschappelijke uitbreiding, de tolerantie, de convivialité. Boudewijn zei ook al dat het gezin de hoeksteen is van de samenleving (en die had niet eens een gezin). Walter was een stambewaarder, ook echt een family man. Als je Walter zag, zag je ook zijn lieve vrouw Eliane, of een van hun zonen.
Zijn oeuvre toont een soms ronduit komisch, goedmoedig universum, met minzaam cynisme beschreven
De beste archeologen komen uit streken waar amper iets in de grond te vinden is. Het maakt hen koppiger, fijngevoeliger, deductiever. Zij kunnen van niets iets maken. Mijn uiterst onwetenschappelijke hypothese: de arme ondergrond maakt ook de Kempische schrijver tot een gevoelige onderzoeker. Een gevoeligheid voor familieverhalen en plaats-geest, en vooral voor hoe verandering binnendringt in het dagelijks leven. Bestaat er iets als de Kempitude in de literatuur? Stamvaders zijn in dat geval Walter van den Broeck en Walters eeuwige vriend, Leo Pleysier, om maar Enkele Grote Kempische Schrijvers te noemen.
Zijn de Kempenaars nog altijd werklustig, spaarzaam, veeleer gesloten, zelfs bescheiden? Houden ze nog steeds van ironie, lichte spot? Is dit het juiste Kempense portret? Ik weet het niet; ik ben daar zelf al een eeuwigheid weg, maar ik voel zelf een grote verwantschap. Alsof je kunt thuiskomen in boeken. Walter schreef liefdevol en geëngageerd over de mensen, ook al is het soms vanuit mededogen. Zijn oeuvre toont een soms ronduit komisch, goedmoedig universum, met minzaam cynisme beschreven. Niets menselijks is Walter vreemd.
En onvermoeibaar was hij. Wat een arbeidsethiek: meer dan dertig romans, twintig toneelstukken en ook nog wat filmscenario’s. Het weze een troost bij zijn overlijden: de fijne mens Walter zal altijd bij ons blijven, zelfs binnen handbereik.