Brengen toekomstromans over grote overstromingen en andere natuurrampen een verandering teweeg in onze verbeelding van de klimaatcrisis? Bieden ze een glimp van mogelijke oplossingen? Schrijver en historicus Jilt Jorritsma twijfelt eraan: de Nederlandse ‘vloedvisies’ zitten nog te zeer vast in oude denkpatronen.
De historische binnenstad van Gouda begint te trillen. Huizen wankelen terwijl water tussen de straatstenen door het marktplein instroomt. Het Stadhuis, met zijn iconische trapgevels en rood-witte vensterluiken, schudt op zijn grondvesten, zakt dan weg in de oude gebakken klinkers en verdwijnt onder een schuimende laag van blauwe golven. “Gouda werd de wegzinkende stad”, klinkt een bedaarde vertelstem. “Het Venetië van de Lage Landen.”
Het opkomende water blijft ondertussen stijgen, tot het marktplein volledig is verzwolgen. Boven water doemen bootjes op. Talloze toeristen scharen zich tegen de relingen van de vaartuigen. Ze staren de diepe wateren in, zoekend naar de gezonken restanten van de eeuwenoude stad die zich eens op deze plek bevond. Sommigen van hen boeken onderwatertickets bij de VVV Gouda. In glazen duikersklokken dalen ze af tot op de bodem van de zee. Daar snorkelen ze tussen de ondergelopen, met algen begroeide ruïnes van straten en gebouwen.
Dit overstroomde toekomstvisioen van Gouda is onderdeel van de tentoonstelling Koele wateren in Museum Gouda (tot en met 24 oktober 2021). Naast de vier eeuwen aan kunst met water in de hoofdrol, kijkt het museum ook vooruit. Naar het jaar 2200 om precies te zijn: wat gebeurt er als de zeespiegel zes meter stijgt en hoe ziet Nederland er over honderd jaar uit? Samen met LOLA Landscape Architects uit Rotterdam en Metropolisfilm Utrecht visualiseerde Museum Gouda de gevolgen van een zeespiegelstijging voor de Zuid-Hollandse stad.
Het resultaat, Gouda Atlantis, is kenmerkend voor hedendaagse verbeeldingen van klimaatverandering. Vaak wordt daarin gebruikgemaakt van een retrospectief: vanuit een imaginaire toekomst die is getroffen door een klimatologische catastrofe kijkt iemand terug op de ruïnes van ons eigen heden.
Soortgelijke laaglandse literaire verbeeldingen vinden we in ‘Proximale falanx’ (2019), een kort verhaal van Jan van Aken waarin buitenlandse toeristen een kijkje komen nemen in een overstroomd Amsterdam; in Weerwater (2015) van Renate Dorrestein neemt een auteur de rol van geschiedschrijver op zich in een postapocalyptisch Almere; in Furore (2020) van Christiaan Weijts kijkt een kunsthistoricus vanuit een Nederland dat deels is teruggegeven aan de zee terug in de tijd; en in KliFi (2021) van Adriaan van Dis, waarin een schrijver de geschiedenissen optekent van de slachtoffers van een toekomstige overstroming in de Achterhoek. Literatuur vanuit de puinhopen. Allemaal nemen ze de omweg van de toekomst om onze eigen tijd een spiegel voor te houden.
Een terugkerende figuur in zulke retrospectieve verbeeldingen is wat literatuurwetenschapper Pieter Vermeulen de “toekomstige lezer” noemt: een onderzoekende hoofdpersoon (vaak een historicus, archeoloog, toerist of schrijver) die vanuit de toekomst de ruïnes en wanorde van onze verwoeste wereld beschrijft en “leest”, om zo tot een beter begrip van onze eigen tijd te komen.
Crisis van de verbeelding
De klimaatcrisis wordt ook wel een crisis van de verbeelding genoemd. De Indiase schrijver Amitav Ghosh wees er in zijn non-fictieboek The Great Derangement. Climate Change and the Unthinkable (2016) op dat het voor romanciers vaak moeilijk is om rekenschap te geven van de overweldigende schaalgrootte en complexiteit van klimaatverandering, die elk bevattingsvermogen te boven gaat. Bestaande verhaalvormen zouden daarvoor ontoereikend zijn. Die gaan vaak over individuen, beslaan relatief korte perioden en worden voornamelijk gedreven door menselijk handelen. De aarde is daarbij vrijwel nooit een handelende instantie, maar slechts een achtergrond waartegen de gebeurtenissen in de roman zich afspelen.
Volgens Ghosh is dat kenmerkend voor de moderne, realistische roman die sinds de negentiende eeuw in zwang is geraakt. Schrijvers vergaten het (boven)natuurlijke, legden de aarde het zwijgen op en hadden enkel oog voor menselijke drama’s. Ze plaatsten de mens in een geïsoleerde, glazen stolp en versterkten zo het geloof in een cartesiaans dualisme, waarin de mens tegenover een passieve of inerte buitenwereld staat. Maar nu zaagt klimaatverandering aan de poten van dat dualisme. De aarde komt ineens in beweging en dringt zich op aan de belevingswereld van de mens.
Voor romanciers zijn de schaalgrootte en de complexiteit van klimaatverandering moeilijk om rekenschap van te geven
Ironisch genoeg werd Ghosh’ waarschuwing voor het onvermogen van de menselijke verbeeldingskracht opgevat als een oproep voor nieuwe verhalen en verbeeldingen. Niet alleen schrijvers en kunstenaars, maar ook landschapsarchitecten en beleidsmakers voelden zich aangesproken. “Alleen verbeelding kan ons redden”, zei de Nederlandse Rijksbouwmeester Floris Alkemade in 2020 in een Brainwash Talk: “Ik zie de verbeeldingskracht echt als een kracht die verandering teweeg kan brengen op het moment dat dat nodig is.” Beleidsadviseur Albert Faber schrijft dat we “nieuwe verhalen nodig hebben, nieuwe bindende principes en vooral een nieuwe betovering”.
Ook Adriaan van Dis liet zich bij het schrijven van zijn roman KliFi (afkorting van KlimaatFictie) inspireren door de Indiase romancier. “Amitav Ghosh roept op om fictie te gebruiken voor het verbeelden van de ramp die ons te wachten staat en die waarin we al leven”, zegt hij in een interview met de Volkskrant: “Ik heb aan die oproep willen voldoen.” In de woorden van Christiaan Weijts klinkt eenzelfde activisme: “Terwijl de wereld in brand stond, kwamen grote Nederlandse schrijvers met een boek over hun moeder. Daarom stelde ik de opdracht aan mezelf: gooi iets open!” Zijn toekomstroman Furore is volgens hemzelf een antwoord op het kortetermijndenken van onze tijd, “een pleidooi voor taal, voor verbeeldingskracht”.
Grenzen vervagen
Maar brengen deze Nederlandse toekomstromans werkelijk een verandering teweeg in onze verbeelding van de klimaatcrisis? Breekt hun aandacht voor natuurlijke rampen en overstromingen het glas van de comfortabele stolp waarin de mens volgens Ghosh gevangenzit? Literatuurwetenschappers die retrospectieve verbeeldingen analyseren, geloven van wel. Zij wijzen er allereerst op dat klimatologische veranderingen of natuurrampen de aanjagers van de gebeurtenissen in zulke romans zijn. Je zou dus kunnen zeggen dat de aarde niet langer slechts een passief decor is, maar juist een actieve rol speelt in het verhaal.
Daarnaast stellen ze dat het toekomstperspectief onze hedendaagse wereld confronteert met het feit dat wijzelf op een zeker moment slechts een fossiel zullen zijn in de geologische lagen van de aarde. Eens zal ons ongewisse en vloeibare heden gestold zijn, gekristalliseerd in een geschiedenis. Een geschiedenis die achteraf gelezen en begrepen kan worden. Zo’n retrospectief gezichtspunt dient, in de woorden van Bronislaw Szerzsynski, als “een herinnering aan onze eigen mineraliteit” en wijst op een “mineraal-wording” aan de kant van de mens. Onze zo lang autonoom gewaande geschiedenis zinkt terug in de geschiedenis van de aarde. En dat zou essentieel zijn voor ons begrip van klimaatverandering, omdat klimaatverandering ons confronteert met de verstrengeling van menselijke en niet-menselijke werelden. Zoals literatuurwetenschapper Stef Craps stelt: het toekomstperspectief “decentreert het menselijke handelen en vervaagt de grenzen tussen menselijke en natuurlijke geschiedenis”.
De vraag is niet: wat doen wij tegen klimaatverandering? Maar wel: wat doen die veranderingen met ons?
Ik twijfel aan een dergelijke lezing van retrospectieve verhalen. De menselijke verbeeldingskracht wordt namelijk benaderd als een oplossing voor een probleem, als een middel om de uitdagingen van klimaatverandering het hoofd te bieden. Via haar denken, haar verhalen, brengt de mens de verstoorde relatie met de aarde weer op orde. Daarin weerklinkt een herwaardering van de mens als degene die de wereld vormgeeft en naar haar hand zet.
Stel nu dat we de boel omdraaien. Dat we, in plaats van te vragen wat wij mensen doen tegen klimaatverandering, ons juist afvragen wat die veranderingen doen met ons. De verbeelding niet als middel of oplossing zien, maar als bron – als een uiting die een kijkje biedt in ons hoofd. Wat haalt de veranderende aarde in ons denken naar boven? Welke gedachtepatronen legt zij bloot?
Historisering van het heden
Renate Dorresteins Weerwater kwam tot stand tijdens een schrijfresidentie in Almere, in de zomer van 2013 tot de zomer van 2014. Het verhaal volgt Dorrestein zelf, een schrijver die naar Almere vertrekt in de hoop op die plek aan een writer’s block te ontkomen. Haar creatieve onvermogen wijt Dorrestein aan haar “eigen historische ballast”. En om die reden trekt Almere haar aan: een stad zonder geschiedenis, opgetrokken uit de bodem van de Zuiderzee in de tweede helft van de twintigste eeuw. “Deze stad belichaamt als geen andere wat de mens vermag. Land uit zee winnen, polders bemalen, iets uit niets creëren […] De scheppende mens in optima forma.”
Vrijwel meteen nadat de schrijver in Almere is gearriveerd, wordt de stad getroffen door een extreme storm die Dorrestein gelijkstelt aan het “einde der tijden”. Almere wordt verwoest, verandert in “hopen puin, vuil en afval”. Wanneer de storm gaat liggen ontdekken de inwoners die het noodweer overleven dat hun stad is omsloten door een mysterieuze, ondoordringbare “ring van mist”. Terwijl de nevelen de stad afsluiten van de buitenwereld, daalt Almere af in een staat van wanorde. De tijd lijkt stil te staan en de toekomst is onzeker. Dat gebrek aan toekomst versterkt Dorresteins gevoel van creatieve inertie: “Er was geen flinter over van de kracht van mijn verbeelding. Al zou ik er mijn leven mee kunnen redden, ik kon geen enkel vergezicht openen.” De mistbank belemmert het zicht, blokkeert ieder perspectief.
Hier echoot Weerwater de woorden van Ghosh. De klimatologische rampspoed is verwikkeld met een blokkade van de verbeelding. Omdat ze haar verbeeldingskracht is verloren, hangt Dorrestein de roman die ze in Almere had willen schrijven aan de wilgen. In plaats daarvan neemt ze de rol op zich van “geschiedschrijfster”. Ze begint te documenteren. Schrijft vanuit de puinhopen notitieboekjes vol met zaken die zich in postapocalyptisch Almere voordoen.
In ‘Weerwater’ benadert Renate Dorrestein het hier en nu alsof het al voorbij is
In haar rol als historicus historiseert Dorrestein het heden. Ze benadert het hier en nu alsof het al voorbij is, ontwaart de toekomstige gevolgen van ons handelen. Door afstand te nemen van het heden, en te schrijven vanuit een geruïneerde wereld, herwint de schrijver-historicus haar verbeeldingskracht. De roman Weerwater is daarvan het resultaat. Dorrestein kan weer schrijven, weer betekenis geven aan de wereld. Via de omweg van de toekomst klaart de mist in haar hoofd en leert ze anders naar de mens en de natuur kijken. Ze ziet niet langer tegenstellingen, maar het eerder genoemde “mineraal-worden” van Szerzsynski: “We zullen tot voedzame compost vergaan […] We worden opgenomen in de kringloop der dingen.”
Uil van Minerva
Het geloof dat begrip pas achteraf mogelijk is, in retrospectief, is kenmerkend voor een modern idee van kennisvorming en objectiviteit. Pas als iets voorbij is, afgesloten, kun je erop terugkijken. Kun je begrijpen wat er precies heeft plaatsgevonden. Het belang van zo’n verwacht moment van opheldering werd in 1821 kenmerkend verwoord door Hegel, toen hij opmerkte dat “de uil van Minerva haar vlucht pas begint bij het aanbreken van de avondschemering”. Waarmee hij bedoelde dat je een historisch moment alleen kunt begrijpen wanneer het leven eruit is geweken, wanneer er voldoende tijd is verstreken en het heden verleden is geworden.
In hetzelfde jaar waarin Hegel zijn uil van Minerva-metafoor bedacht, schreef de Duitse historicus Wilhelm von Humboldt dat historische waarheid is “als een wolk die voor de kijker pas vorm krijgt van een afstand”. Het is een eenvoudige, maar treffende analogie. Als iemand de vorm van een wolk volledig zou willen kennen, dan zou dat beter gaan vanuit een gezichtspunt buiten de wolk. Want vanuit de warrige nevel binnenin de wolk, zou je geen idee hebben waar de wolk begint of eindigt.
In toekomstvisioenen wordt de scheiding tussen mens en omgeving doorgaans niet werkelijk opgeheven
Ook de Nederlandse historicus Johan Huizinga noemde het beschrijven van het eigen heden een “mistige aangelegenheid”. Toen de Eerste Wereldoorlog Europa in de ban hield, weigerde Huizinga de actualiteit in zijn oratie in 1915 te duiden. De oorlog was als “een stormwind”, en Huizinga vond het “niet het werk van den historicus om […] in den storm te spreken”. Historici deden er beter aan om “de heldere dag” af te wachten, waarop de verwarrende gebeurtenissen “voorbij drijven als witte wolken aan een zomerhemel”. Het leerproces vindt achteraf plaats. Met de hersenen van morgen. Wat we nodig hebben, vond Huizinga, “is afstand, perspectief”.
Dat verlangen naar afstand is verwant aan een verlichte droom van een subject dat in staat is zichzelf los te wrikken uit de omgeving die hem omringt. Dat subject verbeeldt zich dat hij vanuit een “buiten” naar de wereld kan kijken. Pas als hij er geen onderdeel meer van uitmaakt, kan hij haar begrijpen. Dat wil zeggen, haar beschouwen, bevatten en bezitten. Eenzelfde verlangen sluimert in retrospectieve verbeeldingen. Dorresteins roman, waarin ze worstelt om een gezichtspunt te creëren van waaruit ze betekenis kan geven aan de nevelen om haar heen, houdt het geloof in stand dat afstand leidt tot een superieur begrijpen. Pas als ze zich als historicus opwerpt, en terugkijkt op het gebeurde, tekent de betekenis van de mist zich af.
een stad zonder geschiedenis, opgetrokken uit de bodem van de Zuiderzee in de jaren zeventig van de twintigste eeuw.
Daarmee reproduceert Dorrestein impliciet ook een modernistische, Nederlandse houding tegenover de woeste en oncontroleerbare buitenwereld. Net als de Nederlanders die in de vorige eeuw een kunstmatig stuk land creëerden door de chaotische wateren van de Zuiderzee te bedwingen, zo creëert Dorrestein ook een kunstmatige ruimte: een toekomstig moment van waaruit ze de chaos van een veranderend klimaat weet te bedwingen.
Veilig in de stolp
Ook in de onderwatervisie van Gouda wordt de scheiding tussen de mens en haar omgeving niet werkelijk opgeheven. Het toekomstvisioen consolideert eerder modernistische denkbeelden: de mens blijft veilig afgeschermd in een stolp, een glazen duikersklok van waaruit een passieve en levenloze buitenwereld op een afstandje kan worden beleefd. Die buitenwereld is ondergeschikt gemaakt aan menselijk vertier (waterpret), menselijke verbeeldingskracht (immense bouwwerken die het water trotseren) en kapitalistisch winstbejag (toerisme). Enorme koeienstallen zijn op eilanden gebouwd, zodat de beroemde Goudse kaas geproduceerd kan blijven worden. Ook in 2200 zijn dieren dus nog altijd slechts productiemiddelen, objecten waar mensen aan kunnen verdienen.
© Museum Gouda / LOLA Landscape Architects / Metropolisfilm Utrecht
Retrospectieve verbeeldingen zijn geen oplossing voor, maar het restant van een dualistische droom. Stilzwijgend houden ze oude, ingesleten denkpatronen in stand. Denkpatronen die worden blootgelegd dankzij een veranderend klimaat. Want de veranderende landschappen laten zien hoe onze verbeelding nog steeds gevangenzit in de fantomen van een moderne, verlichte gedachtewereld.