Interreg geeft al dertig jaar vorm aan grensoverschrijdende samenwerking
Dertig jaar geleden ging het eerste Interreg-programma van start. Tot op vandaag is het een van de belangrijkste financiële instrumenten om grensoverschrijdende samenwerking concreet vorm te geven.
Eind jaren tachtig, begin jaren negentig is een bijzondere periode. Er komt een einde aan de Koude Oorlog. Na de gruweldaden in Rwanda en Joegoslavië wordt in Den Haag het Internationaal Strafhof geïnstalleerd. De muur in Berlijn valt en Duitsland wordt opnieuw een. De Golfoorlog breekt uit en Nelson Mandela wordt president van Zuid-Afrika. Microsoft verovert de wereld, we leren de gsm en de Game Boy kennen.
Ook op Europees vlak verandert er heel wat. Onder de noemer ‘Europa 92’ werd het plan van Jacques Delors, de toenmalige voorzitter van de Europese Commissie, een realiteit. De interne markt werd in 1993 geïnstalleerd, waarbij vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal mogelijk werd. In diezelfde jaren negentig werden ook twee belangrijke verdragen gesloten: het Verdrag van Maastricht (1993) en in 1999 dat van Amsterdam. In 1995 kreeg de EU er drie nieuwe leden bij: Oostenrijk, Finland en Zweden en dankzij de Schengenakkoorden hoeven de mensen aan de grens geen paspoort meer te tonen. Europa is synoniem van vooruitgang, vernieuwing en optimisme. Grenzen zijn niet langer belemmeringen maar uitdagingen.
Ook voor België waren de jaren 1990 zeer bewogen. Onder het premierschap van Jean-Luc Dehaene (1992–1999) werd het een volwaardige federale staat. Het Agusta-schandaal kwam aan het licht en de affaire Dutroux mondde uit in een massaal bijgewoonde ‘Witte Mars’ en legde het groot wantrouwen van de Belgische bevolking in justitie bloot.
Jo Lernout en Pol Hauspie, oprichters van Lernout & Hauspie Speech Products, werden in 1996 door het magazine Trends uitgeroepen tot managers van het jaar. De bomen groeiden tot in de hemel en dat dachten ook beleggers. In deze sfeer, gekenmerkt door de vooruitgangsgedachte, ontstonden de Europese programma’s.
Naar een harmonieuze economische, sociale en territoriale ontwikkeling
Om met investeringen en nieuwe infrastructuur bijstand te verlenen aan achtergestelde gebieden werd al in 1975 ‘het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling’ opgericht.
Na de toetreding tot de EU van Griekenland (1981) en Spanje en Portugal (1986) kwamen in de toenmalige Europese Gemeenschap, met twaalf lidstaten, de sociaal-economische ongelijkheden tussen de regio’s nog scherper tot uiting. Door de begrotingscrisis, de wens om de interne markt te creëren en de economische en sociale cohesie te verbeteren, werden in 1990, naast de gangbare nationale en regionale programma’s, zestien communautaire
initiatieven in het leven geroepen om de specifieke problemen van bepaalde regio’s aan te pakken.
Het Interreg-initiatief, goed voor ongeveer 1,1 miljard ecu, ondersteunde de opwaardering van de grensgebieden en bood een kader voor gezamenlijke uitwisseling van beleidsmaatregelen tussen nationale, regionale en lokale actoren uit de verschillende lidstaten. Het bevorderen van een harmonieuze economische, sociale en territoriale ontwikkeling van de Unie als geheel, was de overkoepelende doelstelling van de Europese Territoriale Samenwerking.
In 2007 evolueert Interreg van een eenvoudig communautair initiatief tot een volwaardige doelstelling van het Cohesiebeleid. De Commissie wijzigt in deze periode het statuut van de territoriale samenwerking. Ze moet net zoals de doelstellingen ‘convergentie’ en ‘regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’ bijdragen tot de economische en sociale cohesie binnen Europa. Vandaag is de Europese Territoriale Samenwerking, naast ‘investering in groei en werkgelegenheid’, een van de twee doelstellingen van dit beleid.
Regelmatige bestuurlijke contacten tussen de lokale overheden zijn er nog maar een kleine dertig jaar
Tot nu toe zijn er vijf Interreg-programmeringsperioden geweest: Interreg I (1990-1993), Interreg II (1994-1999), Interreg III (2000-2006), Interreg IV (2007-2013) en Interreg V (2014-2020). Deze samenwerkingsprogramma’s worden in heel Europa uitgevoerd met een totale begroting van ruim 12 miljard euro voor de programmeringsperiode 2014-2020.
Bouwen aan een eengemaakt Europa
In een verenigd Europa zijn de uitdagingen voor de grensregio’s altijd groot geweest. De grens tussen West-Vlaanderen en Noord-Frankrijk speelde altijd een belangrijke rol, denken we maar aan de grensarbeid of de smokkel. De talrijke grensoverschrijdende contacten en migratiestromen dreven immers mee op de economische situatie van beide grensgebieden. Maar regelmatige bestuurlijke contacten tussen de lokale overheden zijn er nog maar een kleine dertig jaar. Niet toevallig zijn deze contacten in de grensstreek ontstaan in de periode van Europees positivisme bij de verdwijning van de Europese binnengrenzen en bij de start van het Europees subsidieprogramma Interreg.
West-Vlaanderen maakte deel uit van twee programma’s, een met Oost-Vlaanderen en Zeeland en een tweede met Nord-Pas-de-Calais (nu een deel van de huidige regio Hauts-de-France). Samen met de (toenmalige) région Nord-Pas-de-Calais heeft de provincie West-Vlaanderen twee Interreg-programma’s gerund, van 1990 tot 1993 en van 1994 tot 1999.
Marie-Claire Van der Stichele-De Jaegere, toenmalig gedeputeerde van de provincie West-Vlaanderen, heeft onmiddellijk het belang van deze nieuwe Europese ontwikkelingen ingezien. Van bij de start was zij ervan overtuigd dat het opzetten van een grensoverschrijdend samenwerkingsverband mee vorm kon geven aan een eengemaakt Europa. Daarnaast speelde voor de gedeputeerde nog een andere ontwikkeling een belangrijke rol. Bij de hervorming van de structuurfondsen kregen de regio’s een prominentere rol toebedeeld. Daar waar voorheen de lidstaten de regionale politiek voerden, werden nu de regio’s zelf nauwer betrokken bij de verwerving, de besteding en de bestemming van de fondsen.
Het Interreg-programma bood heel wat mogelijkheden om de intenties van beide regio’s in de praktijk om te zetten. Maar Interreg kampte in deze beginperiode ook met enkele nadelen. De tijdsdruk die met zo’n Europees programma gepaard ging, jaagde initiatiefnemers op. Er moesten op hele korte tijd beslissingen genomen worden over de inhoud en de uitvoeringskaders van het programma en dat kwam de projecten niet altijd ten goede.
Vanaf Interreg III wordt de samenwerking, zoals de naam het al aangeeft, ‘Interreg France-Wallonie-Vlaanderen’, op een ruimere leest geschoeid. Voor de periode 2000-2006 werden drie bestaande Frans-Belgische programma’s samengebracht in een groot programma voor de hele Frans-Belgische grensstreek, van Veurne tot Virton. Die schaalvergroting verhoogde de administratieve last, maar bood tevens de kans meer structurele projecten op te zetten langs de hele grensstreek, ook met Waalse partners.
In Interreg III en IV werd in de praktijk nog gewerkt in drie deelprogramma’s met elk een eigen budget en een eigen beslissingsorgaan: een Frans-Waals deelprogramma, een Frans-Vlaams deelprogramma en een deelprogramma met drie partijen, voor projecten waaraan zowel Franse, Waalse en Vlaamse partners konden deelnemen.
In meer dan 500 projecten in verschillende beleidsdomeinen werden miljoenen euro’s aan Europese middelen ingezet
Vanaf Interreg V werden de drie deelprogramma’s gefuseerd tot een groot programma. Dat betekent dat de opmaak, de opvolging, de evaluatie van de projecten en het programma geïntegreerd gebeuren. Dit laatste is een grote wijziging ten opzichte van de vorige Interreg-programma’s. De integratie van de drie deelprogramma’s in een overkoepelend programma heeft voor- en nadelen. Positief is dat er grotere, structurele projecten goedgekeurd worden, ook met Waalse partners. Daar tegenover staat dat de besluitvorming moeilijker, trager en soms logger verloopt, omdat er een consensus tussen alle partners moet worden gevonden.
Positieve en negatieve effecten
Interreg, dat Europese middelen ter beschikking stelt voor grensoverschrijdende initiatieven, bracht de grensoverschrijdende samenwerking in een stroomversnelling. In het algemeen betekent Interreg een belangrijke financiële stimulans. Tot op vandaag is het een van de belangrijkste financiële instrumenten om de grensoverschrijdende samenwerking concreet vorm te geven. In meer dan 500 projecten in verschillende beleidsdomeinen werden miljoenen euro’s aan Europese middelen ingezet en is de financiële return naar West-Vlaanderen groot. Het feit dat allerhande organisaties, instellingen, verenigingen en overheden aan beide zijden van de grens bij de Interregwerking betrokken raakten, had tot gevolg dat er een ruime maatschappelijke betrokkenheid bij de samenwerking ontstond. Lokale en regionale spelers aan weerszijden van de grens leerden, via Interreg, elkaar kennen en met elkaar samenwerken. Door het gezamenlijk opzetten van projecten kwam een netwerk van contacten tot stand. Honderden, zo niet duizenden mensen in administraties, besturen en verenigingen aan deze kant van de grens, hebben partners leren kennen over de grens waardoor er diepgaande contacten werden gelegd en andere, nieuwe initiatieven buiten Interreg zijn ontstaan.
Dankzij deze samenwerking konden grensoverschrijdende problemen gemakkelijker worden aangepakt. Problemen als milieuvervuiling, waterbeheer en klimaatverandering, maar evenzeer de opwaardering van het toeristisch patrimonium, grensarbeid en duurzame landbouw vragen om een gemeenschappelijke oplossing.
In dertig jaar zijn de Europese programma’s enorm geëvolueerd. Het Interreg-programma is geëvolueerd van een programma met twee partners (Interreg I provincie West-Vlaanderen – Nord-Pas-de-Calais) naar een programma met zestien partners (Interreg V) waardoor de besluitvorming soms moeilijker verloopt. Dankzij de nauwe, bilaterale contacten op institutioneel vlak tussen de provincie en het département du Nord en de région Hauts-de-France, zijn er al meerdere projecten, die belangrijk zijn voor de provincie en Noord-Frankrijk, binnengehaald.
Daarnaast wil de Europese Commissie dat het Cohesiebeleid een nog belangrijkere rol gaat spelen bij het ondersteunen van de lopende economische hervormingen. Ondanks de strenge regels inzake staatssteun winnen nieuwe thema’s zoals innovatie, kenniseconomie en onderzoek aan belang en blijken economische projecten makkelijker tot stand te komen in vergelijking met vorige programmaperiodes. Europa heeft daar voor een stuk zelf een rol in gespeeld. Vanaf deze Interreg-periode moesten immers alle Europese programma’s bijdragen tot de realisatie van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. De speerpunten van deze strategie, het creëren van slimme, duurzame en inclusieve groei, waren immers het uitgangspunt bij het uitschrijven van de regionale, grensoverschrijdende en transnationale subsidieprogramma’s. Keerzijde van de medaille is echter dat thema’s zoals toerisme en cultuur, die het in de eerste Interreg-programma’s (Interreg I en Interreg II) zeer goed deden, hierdoor minder aan bod komen. Ook werden er binnen de eerste interregprogramma’s zeer veel lokale, grensoverschrijdende projecten uitgewerkt. De zone was immers beperkt tot de arrondissementen Kortrijk, Veurne, Ieper aan Vlaamse zijde en Rijsel, Tourcoing, Roubaix, Duinkerke, Flandre-Lys aan de Franse zijde. Hierdoor kwamen lokale, grensoverschrijdende problematieken goed tot uiting.
Steden, gemeenten, vzw’s en tal van ander organisaties hebben na dertig jaar Interreg zelf veel expertise verworven rond het indienen van Europese projecten. De grensoverschrijdende samenwerking is geen onontgonnen terrein meer, maar een realiteit voor vele structuren en organisaties. Deze evolutie vertaalt zich ook naar de werking van de eigen (West-Vlaamse) Interreg-antenne waar de klemtoon verschoven is van terreinwerking naar begeleiding en evaluatie van de ingediende projecten.
De huidige West-Vlaamse gedeputeerde voor economie en grensoverschrijdende en internationale samenwerking, Jean de Bethune, onderstreept voortdurend het belang en de kracht van Europa in onze samenleving en onder zijn impuls werden in de provincie tal van Europese projecten gerealiseerd. In het kader van de grensoverschrijdende samenwerking met Noord-Frankrijk en meer specifiek binnen het Interreg-programma ijvert hij continu voor betrokkenheid bij de ontwikkelingen in Noord-Frankrijk en zet hij daardoor West-Vlaanderen mee op de kaart.
De complexe regelgeving inzake staatsteun, de ingewikkelde administratieve procedures, zorgen ervoor dat er (te) veel tijd en energie moet gaan naar administratie
Toch mogen we niet blind zijn voor de tekortkomingen van het programma. De complexe administratieve molen, de strenge financiële controles en de traagheid van de besluitvorming is voor veel organisaties een rem om nog in een grensoverschrijdend project te stappen. Ondanks de vele beloftes blijft de administratieve afhandeling van een Interreg-project voor veel projectpartners een zware dobber. De complexe regelgeving inzake staatsteun, de ingewikkelde administratieve procedures, zorgt ervoor dat er (te) veel tijd en energie moet gaan naar de administratieve opvolging van een project.
Ook na dertig jaar blijft bij de samenwerking het taal- en cultuurverschil groot. De communicatie in de formele vergaderingen verloopt tweetalig. In de praktijk verlopen de informele contacten praktisch uitsluitend in het Frans, wat voor veel Vlamingen toch niet comfortabel kan worden genoemd.
De toekomst van Interreg en hoe ziet het vervolgtraject eruit?
De grensoverschrijdende samenwerking en de Interreg-programma’s bevinden zich op een scharnierpunt. Dat heeft alles te maken met de evoluties binnen een veranderende maatschappij, een veranderend Europa en een veranderende wereld. De socio-economische context is o.a. door de Brexit, het imago van de Europese Unie, federale strubbelingen, wijzigingen in bevoegdheden, Covid-19-virus, enz., drastisch gewijzigd.
In de nabije en verre toekomst zal het van cruciaal belang zijn de relaties en contacten met de diverse spelers zoals de Europese Commissie, Vlaanderen, de région Hauts-de-France, département du Nord en Wallonië op politiek en ambtelijk vlak te bestendigen en te versterken. Netwerkvorming blijft het sleutelwoord in de toekomstige samenwerking. De bestaande contacten moeten levendig gehouden worden, de gestarte projecten moeten ontwikkelingskansen krijgen en ook Interreg VI verdient de nodige aandacht. Beleidsplannen zonder betrokkenheid zijn immers gedoemd om een stille dood te sterven.
Een vraag die zich onvermijdelijk opdringt, is hoe de volgende programmaperiode zich kan en moet organiseren? De euforie van de jaren negentig is immers voor een stuk weggeëbd. De goesting om samen te werken is er nog steeds, maar er zijn een aantal spanningsvelden waarmee we geconfronteerd worden, zowel binnen het programma als op het terrein, waarbij de gulden middenweg met een vleugje pragmatisme bewandeld zal moeten worden.
Iedereen neemt gemakkelijk en frequent de woorden internationalisering, globalisering en nieuwe informatietechnologie in de mond. Daarnaast merken we dat wat er op lokaal vlak gebeurt, steeds meer ons denken en handelen beïnvloedt. Want naast onze behoefte om nieuwe horizonten te ontdekken en ons speelveld uit te breiden, zijn we evenzeer sterk op zoek naar het kleinschalige, het op maat gemaakte, dat de kwaliteit van ons leven kan verhogen. Terwijl we enerzijds het vizier op Europa en de wijde wereld richten, worden we anderzijds geconfronteerd met de groeiende vraag naar oplossingen op maat. De integratie van drie deelprogramma’s in een overkoepelend programma binnen Interreg heeft ervoor gezorgd dat er grotere, meer structurerende projecten mogelijk zijn. Economische projecten, projecten in onderzoek en ontwikkeling doen het zeer goed in de laatste interregperiodes. Op zich is daar niets mis mee en kunnen dergelijke projecten enkel toegejuicht worden. Daar staat echter tegenover dat typische kenmerken en problematieken van de Frans-Vlaamse grensstreek, zoals lokale, toeristische projecten, minder in rekening genomen dreigen te worden. En dat is in een grensoverschrijdend verhaal erg jammer.
Ook wensen alle partners, die betrokken zijn bij de voorbereiding en uitvoering van een interregprogramma, duidelijke afspraken rond de inhoudelijke en procedurele mogelijkheden. Dergelijke afspraken bieden enerzijds rust en zekerheid voor alle spelers. Anderzijds worden er nu programma’s uitgeschreven voor de periode 2021-2027. We leven in een wereld die vlug kan veranderen. Denken we maar aan de vluchtelingencrisis in 2016, de Brexit en de covid-19-crisis die op sociaal en economisch vlak heel wat problemen met zich meebrengen die specifieke, grensoverschrijdende uitdagingen tot gevolg hebben. Het is daarom van belang dat we als programma snel(ler) kunnen schakelen en zowel inhoudelijk als procedureel flexibel kunnen inspelen op die actuele uitdagingen.
Bij het streven naar Europese integratie binnen de toekomstige Interreg-programma’s, is het de opdracht en de uitdaging om die verschillende tendensen op elkaar af te stemmen.
Meer informatie: