‘Hij ontmaskerde graag terwijl hij zichzelf nooit blootgaf’: voorpublicatie uit de biografie van Hugo Brandt Corstius
In het tijdperk voor het internet en de sociale media domineerde Hugo Brandt Corstius het publieke debat via zijn vele alter ego’s in alle kranten, weekbladen, tijdschriften en radio‑ en tv-programma’s die ertoe deden. Tien jaar na de dood van deze opzienbarende publicist en zelfverklaarde ‘asperge’ verschijnt nu bij Querido Ik heb nog nooit gelogen, zijn biografie geschreven door Elsbeth Etty. In dit fragment lees je onder meer over zijn systematische bestrijding van nationalisme en discriminatie, én over zijn zelffixatie en gebrek aan empathie.
“De waarheid gaat in grijs gekleed”, zette Piet Grijs ooit als kop boven een krantenartikel waarin hij bekende altijd te liegen en deze bewering onmiddellijk logenstrafte met de opmerking “Ik heb nog nooit gelogen”. Een variant op de bekende leugenparadox van de filosoof uit Kreta die zei: “Alle Kretenzers liegen altijd.”
Piet Grijs was een van de tientallen pseudoniemen waaronder de wis‑ en taalkundige Hugo Brandt Corstius (1935-2014) ontelbare columns, polemieken, magistrale taalvondsten, essays, recensies en verhalen met in leugens verstopte waarheden publiceerde. In het voetspoor van zijn grote voorbeeld Multatuli zag hij zichzelf als literator en zijn alter ego’s Grijs, Battus, Chapkis, Eter, Stoker, Helder, etc. als fictieve personages die zich alles kunnen veroorloven.
“[I]ronie, reductio ad absurdum, grove leugens en schematisaties [zijn] nodig. Daar zal ik dan ook niet voor terugdeinzen”, waarschuwde hij op twintigjarige leeftijd als beginnend Propria Cures-redacteur zijn lezers. Hij excelleerde in verhalen over verzonnen feiten waaruit via logisch redeneren absurdistische situaties voortvloeien. Het bekendst zijn De reizen van Pater Key, Ik sta op mijn hoofd en Zes dagen onbedachtzaamheid kan maken dat men eeuwig schreit door Raoul Chapkis, die hij zelf vergeleek met de verhalen over “een niet bestaande wereld” van fantasyschrijver Belcampo.
Zijn ongrijpbaarheid leverde hem het epitheton ‘meest gevreesde columnist van Nederland’ op
Dat Brandt Corstius het “fantasygenre” ook losliet op zijn krantencolumns waarin zijn aliassen niet-bestaande situaties en personen in de bestaande wereld – of vice versa – beschreven, leidde regelmatig tot begripsverwarring en ophef. Door feiten en fictie te vermengen kon hij ongelimiteerd zijn met humor gekruide gal spuien over maatschappelijke wantoestanden, en degenen die hij daarvoor verantwoordelijk achtte straffeloos belasteren en beledigen.
Zijn ongrijpbaarheid leverde hem het epitheton “meest gevreesde columnist van Nederland” op. Werd hij beschuldigd van laster of het verspreiden van wat tegenwoordig “nepnieuws” heet, dan beriep hij zich op het prerogatief van de fictieschrijver om te fabuleren. Desalniettemin stuurde hij tot tweemaal toe (tevergeefs) zijn Stoker-columns in voor de Anne Vondelingprijs ter bekroning van politieke journalistiek. Verwarring zaaien was zijn liefste bezigheid.
Een tweede Multatuli
In het pre-internet‑ en socialemediatijdperk domineerde Brandt Corstius decennialang het publieke debat dankzij de prominente aanwezigheid van zijn vele alter ego’s in alle kranten, weekbladen, tijdschriften en radio‑ en tv-programma’s die ertoe deden. Zijn bijtende en vaak dolkomische aanvallen op autoriteiten lokten de ene na de andere spraakmakende rel uit. Er dreigde zelfs een kabinetscrisis toen de CDA-minister van Cultuur weigerde hem de naar P.C. Hooft genoemde literaire staatsprijs toe te kennen voor zijn gehele oeuvre, inclusief de agressieve scheldkanonnades van zijn aliassen.
© Nationaal Archief Nederland
Inmiddels is het onvoorstelbaar dat een columnist die oproept een premier “met tomaten, ijsco’s, blubber en rode verf” uit het Catshuis te verjagen en die een minister van Financiën met nazibeul Adolf Eichmann vergelijkt, geëerd wordt met een prestigieuze literaire onderscheiding. Maar in 1985 liep intellectueel en progressief Nederland te hoop tegen een kabinet dat het vertikte om de als kwetsend ervaren boutades van Grijs, Stoker, Eter, etc. te bekronen. Die weigering veroorzaakte een ongekend nationaal oproer met als uitkomst dat de P.C. Hooft-prijs, ontdaan van het etiket staatsprijs, in 1988 alsnog aan Brandt Corstius werd toegekend. Het sterkte de laureaat (en zijn fans) ongetwijfeld in de overtuiging dat hij een tweede Multatuli was, die zijn opruiende opinies wereldkundig maakte met gebruikmaking van dezelfde retorische en stilistische middelen als de auteur van Max Havelaar en de Ideeën.
Van fantasy, omdraaiing van de werkelijkheid of absurdistische uitvergroting was geen sprake in Brandt Corstius’ systematische bestrijding van nationalisme, antisemitisme, moslimhaat en discriminatie. Onophoudelijk waarschuwde hij tegen de bedreiging van de democratie door extreemrechtse stromingen in Europa. In Nederland stelde hij VVD-voorman Frits Bolkestein – die hij sinds zijn studententijd kende en verafschuwde – verantwoordelijk voor de opkomst van radicaal‑rechts. Recent politicologisch onderzoek bevestigt de juistheid van die analyse.
Onophoudelijk waarschuwde Brandt Corstius tegen de bedreiging van de democratie door extreemrechtse stromingen in Europa
Toen nog vrijwel niemand het beestje bij de naam durfde te noemen, bestempelde Brandt Corstius de huidige PVV-leider Geert Wilders en andere politici die om electorale redenen vreemdelingenhaat predikten als racisten. In 1981 betichtte hij als Volkskrant-columnist Stoker oud-D66-Kamerlid Sef Imkamp van racisme wegens diens bezwaren tegen de “zorgwekkende demografische ontwikkeling”. De aangevallene stapte naar de rechter om rectificatie te eisen. O tempora, o mores… de president van de rechtbank Amsterdam stelde Stoker in het gelijk. Door te waarschuwen voor “het uitsterven van de gehele blanke wereld” had Imkamp volgens hem de indruk gewekt het blanke ras superieur te achten en dus verdiende hij de kwalificatie ‘racist’. Omdat de ex-politicus een publieke figuur was, achtte de rechter het van algemeen belang hem met “krachtdadig woordgebruik” te bekritiseren.
Door de jaren heen verdedigde Brandt Corstius in alle toonaarden de vrijheid van meningsuiting, maar hij eiste dat publiekelijk racistisch vertoon werd bestraft. “Druk het vooral af, maar sleep daarna de auteur voor de rechtbank. Er is geen censuur, maar wie iets schrijft is daar verantwoordelijk voor, en er is terecht straf op aanzetten tot racisme.” Dit betoogde hij naar aanleiding van een discussie in Frankrijk over de vraag of een boek van Renaud Camus, een extreemrechtse aanhanger van complottheorieen over “omvolking”, verboden moest worden. De noodzaak antisemitische en racistische uitingen te bestraffen was ook Brandt Corstius’ inzet bij zijn langdurige controverse met Theo van Gogh.
Iedereen verbaal de baas
In Ik heb nooit gelogen heb ik getracht een briljant en invloedrijk oeuvre in de context van de tijd te plaatsen en verbanden te leggen tussen werk en leven van de achter wisselende maskers verborgen schrijver ervan. Geen eenvoudige opgave, want het weinige dat Brandt Corstius prijsgaf over zijn achtergrond, privébestaan en drijfveren staat vaak haaks op de werkelijkheid.
Mijn voorgangster Liesbeth Koenen (1958-2020) overleed toen ze nog aan het schrijven van haar HBC-biografie moest beginnen. Ze liet het resultaat van zes jaar intensief onderzoek na op een aan mij overgedragen harddisk. Die bevat interviews met intimi en bekenden van Brandt Corstius, diverse opnames van zijn radio‑ en tv-optredens, een chronologisch overzicht van zijn levensloop en grote aantallen scans van intieme documenten uit zijn privéarchief. Van dit materiaal heb ik dankbaar gebruikgemaakt in het besef dat Koenens inspanningen mij jaren werk hebben bespaard.
Niettemin bleef er nog genoeg te doen. Allereerst het inventariseren, lezen en interpreteren van Brandt Corstius’ omvangrijke oeuvre. Daarvan is veel gebundeld, maar heel veel ook niet. Delpher, het door de Koninklijke Bibliotheek ontwikkelde digitale kranten‑ en tijdschriftenarchief, en de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) boden menigmaal uitkomst, maar het meest behulpzaam bij het opsporen van de onafzienbare hoeveelheid verspreide columns was zijn persoonlijke archief waarin hij zijn publicaties verzamelde. De Propria Cures-artikelen en vroege bijdragen aan Vrij Nederland plakte hij in albums, latere artikelen van en over hem borg hij lukraak op in ongeordende uitpuilende knipselmappen. Vanaf zijn vroege jeugd bewaarde Brandt Corstius alles, maar dan ook werkelijk alles, wat op hem betrekking had.
Door de jaren heen verdedigde Brandt Corstius in alle toonaarden de vrijheid van meningsuiting, maar hij eiste dat publiekelijk racistisch vertoon werd bestraft
Liesbeth Koenen had als enige toegang tot het privéarchief dat in 2016 door Brandt Corstius’ weduwe Ina Rilke is overgedragen aan het Allard Pierson, onderdeel van de Universiteitsbibliotheek van de UvA. Daar is de immense papierberg opgeslagen in een zestien meter tellende rij dozen gevuld met knipsels, manuscripten, agenda’s, schoolopstellen, kassabonnetjes, theatertickets, dagboekfragmenten en massa’s brieven van en aan zijn talrijke scharrels en geliefden. Een ware Fundgrube oftewel een rijke bron die licht werpt op veel zaken waarover Brandt Corstius liever zweeg: zijn amour fou voor Renate Rubinstein, het niet bepaald monogame huwelijk met zijn eerste vrouw Tatje, de depressie na haar overlijden, waardoor hij achterbleef met drie jonge kinderen, zijn gemankeerde vaderschap, de Frauengeschichten, de liefde van en voor zijn tweede vrouw Ina, de dementie die hem de laatste jaren van zijn leven steeds afhankelijker maakte van haar.
Een verhaal apart is de langdurige homoseksuele relatie die Brandt Corstius als student onderhield met zijn dispuutgenoot en levenslange vriend Hans van den Bergh. Niemand heeft daar ooit van geweten totdat Koenen hun liefdesbrieven vond en kopieerde. Op die van Hans aan Hugo rust tot 2040 een embargo op last van de rechthebbende erven Van den Bergh. Dankzij hun toestemming, waarvoor ik zeer erkentelijk ben, heb ik uitvoerig kunnen citeren uit de in mijn bezit zijnde kopieën. Hugo’s contrabrieven zijn – op enkele kladversies en doorslagen na – voor zover bekend niet bewaard. Maar uit zijn agenda’s van de jaren 1954-1960 en andere persoonlijke documenten in het archief valt op te maken hoe intens hij deze geheime verhouding heeft beleefd en welk geluk hij eraan ontleende.
Het weinige dat Brandt Corstius prijsgaf over zijn achtergrond, privébestaan en drijfveren staat vaak haaks op de werkelijkheid
Ondanks zijn charmes, originaliteit en humor waarmee hij velen – vooral dames – wist te betoveren, was Brandt Corstius geen gemakkelijk mens om mee om te gaan. Hans van den Bergh noemde hem in een boze bui een van zijn eigen gelijk overtuigde “halve psychopaat” met wie niet te leven viel. Hij verweet zijn vriend “gemis aan warme menselijkheid’ en “ziekelijk egocentrisme”, zowel tegen hem als “ten opzichte van je ouders, vriendinnen, vrienden, dispuutgenoten”.
Daar konden Hugo’s inmiddels overleden broer en zus Frank en Liesbeth Brandt Corstius van meepraten. In interviews vertellen ze hoe hij als kind zijn moeder het leven zuur maakte en de sfeer in het gezin dusdanig verpestte dat hij uit huis geplaatst werd. Ze schetsen hem als een hyperintelligent, in zichzelf opgesloten, stotterend jongetje dat ondanks zijn spraakgebrek iedereen verbaal de baas was.
Hij pestte om te voorkomen dat hij zelf werd gepest: de aanval als beste verdediging. Volgens een dispuutgenoot uit het Amsterdamse studentencorps verspreidde hij als student “een soort terreur” die angst inboezemde. “Hij ontmaskerde graag terwijl hij zichzelf nooit blootgaf.” Daarover beklaagden zich ook een aantal ex-geliefden die hem bovendien onberekenbaarheid en trouweloosheid aanwreven. Stuk voor stuk eigenschappen die doorklinken in zijn werk.
Levenslange vriend Hans van den Bergh noemde hem in een boze bui een van zijn eigen gelijk overtuigde ‘halve psychopaat’ met wie niet te leven viel
Aan dat werk – artikelen schrijven en geobsedeerd puzzelen met letters en cijfers – maakte hij vrijwel alles ondergeschikt, vertellen zijn kinderen Aaf, Merel en Jelle, die hij goeddeels in zijn eentje grootbracht. Zij hebben het egocentrisme van hun vader aan den lijve ondervonden. Hetzelfde geldt voor zijn tweede echtgenote Ina Rilke. Als meervoudig bekroond literair vertaalster moest zij leren leven met een man die weliswaar dol op haar was, maar geen enkele belangstelling opbracht voor wat haar bezighield, zelfs niet voor haar Engelse vertalingen van zijn geliefde Max Havelaar en door hem bewonderde romans van Willem Frederik Hermans.
Zelf verklaarde Brandt Corstius zijn zelffixatie en gebrek aan empathie uit een psychische “stoornis” die hij “asperge” (asperger) noemde. Voor zover bekend is die diagnose nooit gesteld, maar vrijwel iedereen in zijn omgeving veronderstelt dat hij een vorm van autisme had.
Volgens Ina kon hij zich niet langdurig verdiepen in anderen en miste hij de stamina voor het schrijven van de Multatuli-biografie die hij in vier jaar had willen voltooien. Omdat hij van mening was dat schrijvers en biografen altijd over zichzelf schrijven, dacht hij op basis van Multatuli’s werk – dat hij op een lijn stelde met het zijne – een doorleefd portret van zijn held te kunnen maken. “Wie zijn biografie schrijft”, aldus Brandt Corstius, “moet of alles wat Douwes Dekker schreef als leugen beschouwen of hij moet een passie-visie-biografie schrijven. Dat is wat ik wil doen. Dat zal mijn ideale biografie worden.” Het is er nooit van gekomen.
Bewogen, strijdbaar leven
Hoewel te betwijfelen valt of biografen al dan niet bewust zichzelf portretteren in levensbeschrijvingen van anderen ligt het voor de hand dat ze zoeken naar identificatiemogelijkheden met het object van hun biografie. Zou de bij Brandt Corstius afgestudeerde taalkundige Liesbeth Koenen haar werk hebben kunnen afmaken, dan had de nadruk vermoedelijk meer gelegen op de linguïstiek dan nu het geval is. Een wiskundige zou weer andere accenten leggen. Vanuit mijn achtergrond als columnist, literair criticus en Multatuli-adept voel ik me vooral aangetrokken tot de opzienbarende publicist Brandt Corstius, die als geen ander het publieke debat naar zijn hand wist te zetten en gedurende een halve eeuw een onuitwisbaar stempel op de meningsvorming heeft gedrukt.
Maar anders dan in zijn gedroomde “passie-visie-biografie” van Multatuli draait het in dit boek niet om mijn passie voor of visie op Brandt Corstius. Ik heb een getrouw beeld willen schetsen van zijn passies en visies en van de unieke wijze waarop hij daar in zijn bewogen, strijdbare leven vorm aan gaf.
Dit is het minimaal bewerkte woord vooraf uit Elsbeth Etty’s biografie ‘Ik heb nog nooit gelogen. Hugo Brandt Corstius 1935-2014’, die op 12 november verschijnt bij uitgeverij Querido.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.