Vijf jaar lang (2013-2018) schreef Wim Chielens in het jaarboek De Franse Nederlanden artikelen over minder bekende verhalen uit de Eerste Wereldoorlog. Hij beëindigt deze reeks met een bijdrage over de vele monumenten die kort na de oorlog aan beide kanten van de grens opgericht werden. Vaak staat daarop : “À nos enfants” (Voor onze kinderen)”.
2018 is het laatste jaar van de grote en lange herdenking van 100 jaar Groote Oorlog. Dat ging gepaard met officiële plechtigheden waarop wereldleiders samen kwamen, met tentoonstellingen, concerten en evocaties, met het plaatsen van nieuwe monumenten, met films, feuilletons, romans en meters boeken over alle mogelijke aspecten van de oorlogsvoering, de roem en de pijn. Soms leek het alsof we voor het eerst en vooral ook voor het laatst zouden terugblikken op die ingrijpende historische gebeurtenis. Terwijl… elke lezer van dit jaarboek al vanaf kindsbeen vrijwel dagelijks aan die oorlog wordt herinnerd en dat zal ongetwijfeld ook het geval zijn met zijn of haar kinderen en kleinkinderen. Elk dorp, elke stad tussen Menton en Duinkerke, tussen Maasmechelen en Knokke heeft zijn officiële monument voor de gesneuvelde soldaten. We zijn er zo mee vertrouwd dat we er nooit meer naar omzien. Daarom eindig ik deze reeks artikelen over ’14 – ’18 in de Franse Nederlanden met een blik op die dorps- en stadsmonumenten.
In mijn dorp staat er ook zo eentje. Het is een bas-reliëf met de afbeelding van een soldaat die een wapperend banier vasthoudt, met een leeuw aan zijn voeten. Er staan wat teksten bij, waar ik voor het schrijven van dit artikel nooit echt op lette.
Wat me wél opviel was dat er twee rijen namen waren: een rij met gesneuvelde soldaten én een rij met “burgerlijke oorlogsslachtoffers”. Die tweede is langer dan de eerste. Niet helemaal verwonderlijk als je weet dat het dorp op amper 11 kilometer van het front en in april ’18 zelfs maar op 6 kilometer van het front lag. En dan waren er de namen zelf. Ik herkende familienamen van jongetjes die bij mij in de klas zaten, van buren, namen die ik kende uit de steekkaartenbak van mijn vader die huisarts was. Zou dat niet het belangrijkste zijn van zo’n dorps- of stadsmonument: die namen? Of je nu in Boeschepe woont of in Collioure, het gaat om de herkenning van die familienamen als onze jongens… Natuurlijk leer je veel meer uit zo’n monument. Alberic Soetaert is al gesneuveld op 6 augustus 1914. De oorlog is dan 3 dagen oud, de eerste Belgische slachtoffers vallen op 5 augustus. In het naburige dorp Westouter staat te lezen dat Hector Lefebvre is gesneuveld op 11 november 1918. Iedere naam heeft zijn geschiedenis. Die probeert het In Flanders Fields Museum in Ieper naar boven te halen voor alle slachtoffers op het Belgische front met “De Namenlijst”. Voor de Franse slachtoffers is er de “Mémoire des hommes”.
Iedere naam heeft zijn geschiedenis
Als ik de grens maar even oversteek, kom ik in Meteren. Daar staat op het ruime plein achter de kerk een groot monument. Centraal staat ook hier een bas-reliëf, in brons. De soldaat draagt ook een banier, maar hij zit op de knieën, ogen gesloten. Hij is stervende. Op de voorgrond is een dame, in typische Vlaamse klederdracht, die rouwt bij een houten kruis met de herkenbare tricolore cocarde. Dit is niet zomaar een monument, het vertelt een verhaal, het drukt een gevoel uit: rouw, droefenis. Oh ja, de namen herken ik ook hier: Cambie, Deconinck, Degrendel, Houvenaghel, Malbrancke, Ozeel. Ze hadden net zo goed op het monument in Reningelst kunnen staan.
Onderaan het monument staat Meteren “à ses glorieux enfants”. Op veel plaatsen is die wat protserige glorieux er niet bij en staat er gewoon “À nos enfants”. Voor Nederlandstaligen klinkt dat haast vertederend. Nooit las ik op een monument in Vlaanderen “Aan onze kinderen”. Soldaten op buitenlandse missie worden wel eens omschreven als “onze jongens”. Maar allicht is ook het Franse “enfant” niet zozeer of enkel een verwijzing naar een kind van een vader en een moeder. Dat zou natuurlijk mooi zijn
© Michael Depestele
en doet me denken aan een versregel uit een lied van de West-Vlaamse chansonnier Willem Vermandere die bijna een eigen leven is gaan leiden: “Altijd iemands vader, altijd iemands kind”. Maar er in Frankrijk natuurlijk ook de tekst van het nationale volkslied de Marseillaise: “Allons enfants de la patrie”. Op veel monumenten staat dan ook niet alleen “À nos enfants” maar wel “À nos enfants, morts pour la patrie”.
Geen representatieve keuze
In het portfolio dat volgt op deze korte inleiding, ga ik op zoek naar enkele treffende monumenten in de Franse Nederlanden, vooral in de Nord. Het gaat alleen om monumenten voor gesneuvelden van een hele gemeenschap, niet om persoonlijke standbeelden en of monumenten voor regimenten of andere militaire groepen. De keuze is zeker niet alleen vanuit een artistiek oogpunt gemaakt, al speelt die soms ook een rol. Sommige monumenten zijn exemplarisch voor tientallen, honderden gelijkaardige exemplaren verspreid over heel Frankrijk, andere zijn net uniek. De locatie speelde geen rol, ik liet me niet leiden door veldslagen, militaire bolwerken of andere aspecten van de oorlogsvoering. Uiteraard streeft dit portfolio geen volledigheid na, noch enige evenwichtige regionale spreiding.
© Michael Depestele
De stereotype poilu
Ik heb me dikwijls afgevraagd waarom een Belgische soldaat zelden en een Franse poilu bijna altijd met een snor wordt afgebeeld op dit soort officiële monumenten. Zo erg kan de bovenlipmode niet hebben verschild tussen beide landen rond 1920. Het antwoord blijkt vrij simpel. Vooral in Frankrijk blijkt dat er voor dit soort monumenten dikwijls series werden gemaakt. Dat maakte de productie van een bronzen beeld in elk geval goedkoper omdat telkens dezelfde mal kon worden gebruikt. Misschien wel het meest voorkomende beeld is dat van Etienne Camus, een beeldhouwer uit de Morvan, die een soldaat in rust afbeeldt, met zijn handen op zijn rechtstaand geweer. Daarvan staan er meer dan 100 verspreid over heel Frankrijk, waarvan 23 in de Nord en 21 in Pas-de-Calais. De plek die ongeveer iedereen die dit leest, kent is het plein voor het gemeentehuis van Wissant. De poilu van Camus heeft een erg stevige knevel. Ongetwijfeld maakte deze snor school.
Het monument in Sint-Silvesterkappel (Saint-Sylvestre-Cappel) is ook een typisch portret van een frontsoldaat, met snor. Deze laadt zijn geweer, klaar om aan te vallen. Het interessantste vind je op de achterkant van het monument. Het zijn historische attributen van de frontsoldaat anno ‘14-‘18: een ransel met eetgerei en reservelaarzen, een veldfles, een munitietas, enz. Beeldhouwer van dienst was Maurice Deschodt, uit Cassel. Hij maakte maar één dergelijk beeld. Deschodt is in de regio Cassel-Hazebroek (Hazebrouck) vooral bekend als ontwerper en bouwer van reuzen.
© Michael Depestele
De kus
De alleenstaande poilu is de meest voorkomende figuur in de verzameling oorlogsmonumenten in Frankrijk. Je vindt hem zeer dikwijls in rust, zoals de poilu van Camus. Met de overwinningskrans in de opgestoken hand, zoals in Blaringhem. Eugène Bénet maakte meer dan 150 dergelijke beelden die verspreid over heel Frankrijk staan, ook in Le Nord zoals in Lesquin, Lécluse en Steenvoorde. Er zijn soldaten met de handgranaat in de aanslag zoals in Borre of Lambersart. Er zijn soldaten met wapperende vlaggen, zoals in Wormhout of Hondschote.
In Kapellebroek staat een soldaat die sterft (of op zijn minst toch een voltreffer ontvangt). Hij probeert zich nog staande te houden aan de vlag. In de literatuur heet het dat hij sterft terwijl hij de vlag verdedigt. Het is de heroïsche dood en zeer uitgesproken voor het vaderland!
De beeldhouwer Charles-Henri Pourquet maakte één van de bekendste oorlogsstandbeelden: La Résistance (Het Verzet). Hij beeldt een soldaat af met zijn geweer dwars voor zich: tot hier en niet verder! Verspreid over Frankrijk staan er meer dan 130 dergelijke beelden, zo bijvoorbeeld ook in Frelinghien. Maar van Pourquet is in onze regio een heel ander en bijzonder monument te zien. Opzij van de kerk in het kleine dorp Willems, tegen de Belgische grens, tussen Doornik en Rijsel staat een beeld waarop een soldaat in rust staat. De soldaat heeft geen wapen in de hand maar een wandelstok. Maar dat is niet het meest bijzondere aan dit monument, wel dat naast hem een jonge vrouw staat, die hem omhelst, een bosje bloemen aanbiedt en op de wang kust. Het meisje is gesluierd, wat kan betekenen dat ze in rouw is. “Le Baiser au Combattant” laat ruimte voor interpretatie. Is het een afscheidskus voor de soldaat vertrekt, een kus uit dankbaarheid voor zijn heldendaden of een troostende kus voor een nabestaande die een dierbare verloor?
© Michael Depestele
Oog voor detail
Bij de kerk van Steenwerck staat een bijzonder complex monument. Er is een beeldengroep met niet één maar drie poilus en dan nog eens een koperen bas-reliëf in het voetstuk van het beeldhouwwerk. Beeldhouwer is Richard Dufour, uit Rouen. Hetzelfde monument maakte hij ook voor het dorp Le Houlme, even ten noorden van Rouen. De drie soldaten zijn net uit de loopgraaf geklommen. Eén is daarbij al meteen dodelijk getroffen. Dufour zelf schrijft dat de drie soldaten van verschillende generaties zijn en van drie verschillende maatschappelijke klassen: de jonge intellectueel die sneuvelt, de jonge boer die onverschrokken ten strijde trekt om zijn dode makker te wreken maar ook om de grond die hem werk en leven geeft te heroveren en de oudere arbeider, die voorzichtig de situatie overschouwt. De gelaatsuitdrukkingen zijn pathetisch, maar de details zijn treffend en aangrijpend. Zo graait de gesneuvelde soldaat met zijn vingers als een klauw in de modder, de jonge boer heeft een handgranaat in de hand, klaar om die te lanceren, de helmen met insignes, de dikke jas, de beenwindsels, de zolen van de laarzen, alles is realistisch en correct uitgewerkt. Een echt tableau vivant.
Het bas-reliëf, dat er enkel in Steenwerck aan is toegevoegd, toont een tafereel na de oorlog. Een boer, zijn vrouw en dochter treuren bij twee graven, met kruisen, bedekt met korenbloemen, margrieten en klaprozen. De graven liggen in een graanveld waar de schoven al zijn opgezet en de hooimijten drogen in een overdadig blakende zon. Symbool van het nieuwe leven, na de oorlog. Het leven gaat door, maar de herdenking van de gesneuvelden blijft. Het is een monument dat bijna een programma schrijft voor de herdenkingen die we de voorbije vier jaar in alle frontregio’s hebben gezien.
© Michael Depestele
Geen helden
Met dit monument gaan we nog een stap verder weg van de heroïsche soldaat. Edmond Delphaut verbeeldt vier gewonde soldaten die terugkeren na een gasaanval. De voorste heeft het hoofd omwonden en houdt de hand voor de ogen. De tweede lijkt helemaal verblind en laat zich leiden door te rusten op de schouder van de eerste. De derde lijkt net te zijn bezweken. De vierde probeert die nog te ondersteunen en heeft een gelaten uitdrukking op het gezicht. Die kan zowel droefheid als een staat van shellshock uitdrukken. Het is uitzonderlijk dat zo’n kritisch beeld in opdracht van een overheid werd opgericht. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het hier om een duidelijke politieke keuze gaat. In 1920 werd al een herdenkingsmonument voor de 220 gesneuvelde Maloins opgericht, op de gemeentelijke begraafplaats. De toenmalige burgemeester Geeraerts vond dat een badplaats waar mensen op vakantie komen de oorlog beter buiten de publieke ruimte houdt. De Amicales van oud-strijders bleef echter aandringen op een publiek monument. In 1933 ging burgemeester Schipman in op die vraag. Het nieuwe monument, op de Place Delta, werd ingehuldigd in 1935 en de sneer van Schipman naar zijn voorganger leek ook een blamage voor het eerste monument van de hand van Maurice Ringot.
© Michael Depestele
Voor het vaderland
De vernedering voor Ringot in Malo werpt maar een kleine schaduw op het omvangrijke oeuvre aan oorlogsmonumenten dat Ringot mocht maken in Noord-Frankrijk. Maurice Ringot is geboren in Sint-Winoksbergen en zal een groot deel van zijn leven een atelier hebben in Malo-les-Bains. De Eerste Wereldoorlog dwingt hem op de vlucht naar Normandië. Naast vele oorlogsmonumenten, maakt hij vooral veel religieuze kunst voor kerken.
Voor het monument in zijn geboortestad kiest Ringot voor een evenwicht tussen dramatiek en patriottische heroïek. Een gekroonde vrouw, symbool voor Frankrijk, voor de stad en voor de overwinning omkranst de namen van de gesneuvelden met zegepalmen. Daarvoor ligt een gesneuvelde soldaat, knap gebeeldhouwd, met sterke lichaamsuitdrukking. Hij is er nog net in geslaagd om de overwinningspalm aan de voeten van de gekroonde dame te leggen, voor hij zijn laatste adem uitblaast.
Macaber detail: het bronzen beeld van de soldaat draagt sporen van kogels uit de Tweede Wereldoorlog, toen Sint-Winoksbergen in de vuurlijn kwam te liggen bij de Duitse stormloop op Duinkerke in 1940.
© Michael Depestele
Alleen nabestaanden
Voor het monument in Bois-Grenier, even bezuiden Armentiers (Armentières), brengt Ringot de vrouw en de gesneuvelde soldaat nog dichter bij elkaar. Het wordt een soort piëta, met de soldaat in de schoot van de vrouw. De vrouw lijkt veeleer een treurende moeder dan een symbool voor stad of staat en al helemaal niet meer voor de overwinning.
In Don, in de Pays des Weppes, gaat Ringot nog een stap verder. Hier is de poilu uit beeld verdwenen en gaat alle aandacht naar de treurende nabestaanden. Heel opmerkelijk is trouwens dat boven de namen van gesneuvelde soldaten en burgers staat te lezen: “Aux veuves et orphelins, victimes de guerre”. Het beeld toont een zittende, bejaarde vrouw met in de schoot een klein kind dat omhelsd wordt door een knielende jonge vrouw. Aan de andere kant van de bejaarde vrouw is een graf afgebeeld met houten kruis en soldatenhelm.
© Michael Depestele
Twee oorlogen in een monument
Een gelijkaardig monument heeft Ringot gemaakt voor Leffrinkhoeke (Leffrinckoucke). Hier een treurende grootvader, rechtstaand met een kind aan zijn hand en een zittende jonge vrouw, bij een graf met houten kruis. De helm houdt de vrouw in de hand. Het beeld werd grotendeels verwoest tijdens WO II en staat nu, jammer genoeg, te verkommeren in een verloren hoek van de ook al niet zo fraaie gemeentelijke begraafplaats, ver buiten het centrum. De jonge vrouw is nog te zien, van het kind zijn alleen nog de benen herkenbaar, de oude man is volledig weg geblazen. Het ijzerdraad dat de stukken van het beeld moest samen houden, steekt er roestig uit.
Hetzelfde lot overkwam het monument in Merville. Aan de oevers van de Leie werd in 1925 een monument voor de slachtoffers van ’14-’18 opgericht. Toen de Duitsers in 1940 de stad binnen vielen, hebben ze het monument doelbewust vernietigd en er Duitse leuzen op geschreven. Na de oorlog werd besloten om het monument niet te herstellen maar de onthoofde vrouwenfiguur als een aanklacht tegen alle oorlogsgeweld van eender welke oorlog te laten staan. De woorden “Honneur Patrie”, op een gedenkplaat aan de voet van het standbeeld, klinken daarbij een beetje hol.
© Michael Depestele
Aanklacht of overwinningsroes
Ook in Belle (Bailleul) is men met ruïnes aan de slag gegaan. Belle kwam zowel in het begin van de Eerste Wereldoorlog als in het voorjaar van 1918 ten volle in de vuurlijn te liggen. De stad werd vrijwel compleet vernield. Zo ook de St.-Amandskerk. Op de plaats waar die kerk stond, is een ruïneus bouwwerk opgetrokken met puin van de Sint-Amandskerk maar ook van de decanale Sint-Vaastkerk en het belfort. De geconstrueerde ruïne werd het voetstuk voor verschillende plaquettes waar de namen van de slachtoffers van ‘14-‘18, maar ook van de oorlog van 1870 werden herdacht.
Op de straatkant is een grote bronzen sculptuur van Bellenaar Camille Debert aangebracht. Ze verbeeldt de gevleugelde godin van de overwinning, Victoria. Ze spreidt de armen wijd ten hemel en steekt de overwinningskrans in de lucht. De gelaatsuitdrukking is pathetisch, zeker door de opengesperde mond.
Belle kon blijkbaar niet kiezen tussen de aanklacht tegen de oorlog, wat de ruïne met het puin van uit het verleden had kunnen zijn, en de verheerlijking van de heldendaden van de soldaten met de overwinning tot gevolg.
© Michael Depestele
Kijk, jongen
Terug naar de kinderen, en een flink stuk zuidwaarts. In Esquerchin, net buiten Dowaai (Douai), staat een bijzonder monument. De lijst met namen is aangebracht op een arduinen obelisk. Tot zover niets vreemd. Voor de obelisk is echter een beeldengroep geplaatst, met een vrouw en een kind. De vrouw, de moeder, kijkt naar het kind en wijst met haar vinger naar een naam op de obelisk. Het jongetje kijkt op naar de rij namen.
Het heeft natuurlijk iets belerend: “kijk jongen, hier staan ze, vergeet ze niet!” Of sentimenteel: “Kijk jongen, hier staat papa…” Maar het monument is ook gewoon aandoenlijk door de eenvoud: het jongetje met zijn pet in de hand, keurig geknipt kopje, jasje met herkenbare jaren ’20 snit, kousen en stevige schoenen. Het jongetje staat ook in contrast met de vrouw, met hoofddoek. De lange jurk die over de grond sleept, geeft de vrouw dan toch ook een soort Maagd Maria-uitstraling.
© Michael Depestele
Een gebeiteld stripverhaal
We eindigen bij een bijzonder monument op de Place du Maréchal Foch, voor het station van Atrecht (Arras). Kunstenaar is de Valencijn Félix-Alexandre Desruelles. Die maakte ook twee grote beeldengroepen voor het plaatsje Auchel, ten westen van Béthune. De eerste groep verbeeldt de oorlog met een huilende vrouw en twee gesneuvelde soldaten, de tweede staat voor de vrede, met een gezin met twee kinderen, onder een fruitboom. Het is pathetiek met een grote P, ook immens veel te groot voor het haast onnozele vluchtheuvel/parkje waar het staat.
In Arras lijkt het monument op een Egyptische obelisk of tempelzuil. Tegen de voorkant zijn twee beelden geplaatst: een soldaat, met wapperende sjaal en een gevleugelde vrouw, die zo zegt ons het onderschrift niet Victoria is maar de Vrede.
Het bijzondere aan dit monument zijn echter de twee zijwanden die van boven tot onder met bas-reliëfs zijn geornamenteerd. Ook hier weer één kant voor de oorlog en één voor de vrede. Ze lezen als een stripverhaal en het pleit voor Desruelles dat hij een zeer divers beeld geeft van de oorlog. Er zijn niet alleen de traditionele, Franse poilus, er is zeer herkenbaar een Zouaaf (uit de kolonies), er is ook een verpleegster, een lastdier, een tank, een soldaat die een brief schrijft la veille de l’attaque (aan de vooravond van de aanval)… Aan de andere kant over de vredestijd, is er vooral aandacht voor de arbeid. Ook hier de verschillende werkende klassen: mijnwerkers, arbeiders, een melkmeisje, boeren met zeis, maar ook een moeder met kind bij de wieg en een vrouw die vruchten draagt op het hoofd. De lastdieren trekken nu de ploeg en de moderne tank krijgt zijn tegenhanger in de tractor. Aan oorlogszijde zijn de strips van elkaar gescheiden door rijen geweren, bommen en granaten, aan de vredeszijde zijn dat korenaren, mijnlampen en hooimijten.
Het monument van Arras is het meest narratieve van de regio, een plek waar je als het ware de oorlog én de maatschappij aan het begin van de twintigste eeuw verteld krijgt. Ook dit monument is gehavend door de bombardementen van mei 1940, waardoor je zelfs geschiedenis op een metaniveau meekrijgt.