Deel artikel

VL ⇄ NL

Vlaams-Nederlandse netwerking avant la lettre: de Nederlandsche Taal– en Letterkundige Congressen

16 april 2025 10 min. leestijd

De Taal- en Letterkundige Congressen die vanaf 1849 afwisselend in Nederland en Vlaanderen werden gehouden, waren aanvankelijk hoogmissen van de Groot-Nederlandse gedachte. ‘Beide volken zijn geschapen en waerdig om zich te samen in éénen nauwen kring te bewegen.’ Die gedachte ging teloor, maar het grootste historische woordenboek ter wereld was een blijvende erfenis. 

Zin voor symboliek kon de organisatoren van het allereerste Nederlandsch Congres niet worden ontzegd. Het was in de prestigieuze aula van de Gentse universiteit dat op 26 augustus 1849 dokter F.A. Snellaert de deelnemers aan het congres begroette. Snellaert was na de dood van Jan Frans Willems zowat de leidende figuur geworden van de Gentse Vlaamsgezinde Orangisten. In de zaal zag hij veel filologen en letterkundigen zitten. Het aantal Nederlanders was evenwel beperkt. Slechts twaalf congresleden kwamen uit het Noorden, waar Snellaert in de enthousiaste J.A. Alberdingk Thijm, de latere oprichter van het tijdschrift Dietsche Warande, nochtans een gedreven medestander had.

Het congres duurde vier dagen en het is best mogelijk dat vooral de Nederlanders meer dan eens ongemakkelijk op hun stoel zaten te schuiven. Enkele Vlaamse congresleden schrokken er immers niet voor terug om interne Belgische problemen aan te kaarten. In zijn openingstoespraak had Snellaert er al fijntjes op gewezen dat “de congreszael geene paradeplaats voor geleerden en poëten” was. De nog jonge journalist en schrijver Domien Sleeckx klaagde het voortdurende gekibbel onder Vlaamsgezinden aan en hield een vurig pleidooi om ook de arbeiders, boeren en kleine burgerij bij de Vlaamse Beweging te betrekken. Hij werd hierin bijgetreden door Lucien Léopold Joseph Jottrand, een Waal met veel sympathie voor de Vlaamse Beweging die in 1830 was verkozen tot lid van het Nationaal Congres, en door de sociaal geëngageerde schrijver Eugeen Zetternam.

Dat de Nederlanders zich niet graag mengden in wat ze als typisch Belgische aangelegenheden beschouwden, was al tot uiting gekomen in de jaren voorafgaand aan het  Nederlandsch Congres. Nochtans was het een Nederlander die voor het eerst het idee opperde om een groot taalcongres te organiseren. De literatuurhistoricus W.J.A. Jonckbloet vond reeds in 1845 dat taal- en letterkundigen uit Noord en Zuid elkaar op een congres moesten kunnen ontmoeten. Na een gesprek met  F.A. Snellaert en J.F.J. Heremans, een andere spilfiguur in de groep van Gentse Vlaamsgezinden, kreeg zijn voornemen een concretere vorm. Maar Jonckbloet haakte zelf af. Hij vreesde dat Snellaert en Heremans het congres zouden zien als een buitenkans om hun eisen ten voordele van het Nederlands kracht bij te zetten. Toch zou het congres er komen, mede omdat in 1848 de internationale context plots was veranderd. De gebeurtenissen in dat revolutiejaar hadden ervoor gezorgd dat België en Nederland althans in de geesten weer wat nauwer tot elkaar waren gekomen.

Het congres in Gent was het eerste in een lange reeks. Al in september 1850 vond te Amsterdam de tweede Noord-Zuid-bijeenkomst plaats en weer een klein jaar later was Brussel de gaststad. Tot en met 1912 zouden in totaal tweeëndertig congressen worden georganiseerd, om beurten in Vlaanderen en Nederland. Vanaf de vierde editie (Utrecht, 1854) droegen deze bijeenkomsten haast onafgebroken de naam Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres. Van bijna elk congres werden de Handelingen gepubliceerd, met de integrale teksten van de redevoeringen en met de verschillende voorstellen, discussies en besprekingen.

De Nederlandse gedachte

“Zuid en Noord kenmerken zich door gehechtheid aen den vaderlandschen bodem, en aen hunne vorsten, door vrijheidszin en eerbied voor wet en orde. – In één woord: beide volken zijn geschapen en waerdig om zich te samen in éénen nauwen kring te bewegen, en als het ware van één leven te leven.” Deze woorden, die men kan terugvinden in de Handelingen van het zesde congres (‘s-Hertogenbosch, 1860), kwamen uit de mond Pieter Ecrevisse, schrijver, jurist en politicus. Ecrevisse was geboren in Nederlands-Limburg, maar woonde al lang in Vlaanderen en had de Belgische nationaliteit aangenomen. Dat Nederlandse en Vlaamse filologen en wetenschappers elkaar moesten kunnen ontmoeten in een gemeenschappelijke academie was voor hem een evidentie. Bovendien hadden België en Nederland dringend een tolverbond nodig en er moest zelfs worden nagedacht over de uniformisering van het muntwezen.

Pieter Ecrevisse: 'Zuid en Noord kenmerken zich door gehechtheid aen den vaderlandschen bodem, en aen hunne vorsten, door vrijheidszin en eerbied voor wet en orde'

Er werd beslist niet dieper op Ecrevisses voorstellen in te gaan, maar al een dag later waren nieuwe pleidooien te horen voor een veel nauwere samenwerking tussen België en Nederland (of tussen Vlaanderen en Nederland). Of ze het nu hadden over de nood aan een eenheidsspelling of over de behoefte aan een gemeenschappelijke visie op de geschiedenis, meerdere sprekers bepleitten ook op de daaropvolgende congressen een hechte band tussen Noord en Zuid en konden hun nostalgie naar de periode vóór 1830 nauwelijks verbergen. Opnieuw hielp de internationale context een handje. De Franse keizer Napoleon III boezemde velen schrik in, zelfs tot op het hoogste politieke niveau. Belgen en Nederlanders werden in elkaars armen gedreven, althans zo voelden verschillende congresgangers het toch aan.

De meeste aanhangers van de “Nederlandse gedachte” waren te vinden onder liberale Vlaamsgezinden.  Een echte promotor was Julius Vuylsteke, zeer actief binnen de groep van Gentse liberalen en verwoed anti-klerikaal. Als algemeen secretaris van de “regelingscommissie” die het negende congres moest voorbereiden (Gent, 1867), zette hij zich in om de verregaande integratie van Noord en Zuid hoog op de agenda te plaatsen. Dat congres vond trouwens met een jaar vertraging plaats, want in de zomer van 1866 heerste in Gent de cholera.

Onder de katholieke Vlaamsgezinden telde de Nederlandse gedachte minder sympathisanten en de congresgangers van boven de Moerdijk stonden bijna gewoontegetrouw argwanend tegenover de sympathiebetuigingen vanuit Vlaanderen. Toch waren er uitzonderingen. De eminente taalkundige en lexicograaf Matthijs de Vries was de Nederlandse gedachte niet ongenegen evenals de historicus G.W. Vreede, die in de periode van het Verenigd Koninkrijk in Leuven en Gent had gestudeerd. Niemand minder dan Multatuli kende een weliswaar korte maar hartstochtige coup de foudre voor zijn taalgenoten uit het Zuiden.

Een vreemd incident

Tijdens de tweede algemene vergadering van het zo-even genoemde negende congres in Gent (1867) hield Multatuli een lezing over het nut van de verrijking van de eigen taal met neologismen en ontleningen aan andere talen. Het was echter niet deze toespraak die lang zou nazinderen. De avond ervoor was hij te gast geweest in het huis van het anti-klerikale en sociaal-geëngageerde Van Crombrugghegenootschap waar hij voor een “buitengewoon talrijk publiek” had gesproken over “het recht om een gevoelen af te keuren”.

Zijn betoog werd  meermaals door luide toejuichingen onderbroken, maar toch liep het nog mis. G.W. Vreede, die pas op het einde van de lezing de zaal binnentrad (naar verluidt enigszins beneveld), ging ervan uit dat zijn landgenoot het vaderland had beschimpt. Meteen betrad Vreede het podium waar hij Multatuli wegens diens kennelijke gebrek aan vaderlandsliefde op de korrel wilde nemen. Het publiek kon deze interventie allerminst appreciëren.  De Nederlandse historicus kon nauwelijks enkele woorden zeggen en moest in allerijl uit de zaal worden verwijderd.

Dit fait divers zorgde voor veel commotie in de Vlaamse pers. Voor Multatuli het goed en wel besefte, was hij een speelbal geworden in de groeiende polarisering tussen liberale en katholieke Vlaamsgezinden. Niettemin bleef hij veel sympathie koesteren voor de Vlaamse Beweging, althans nog even. Hij had zich voorgenomen in Vlaanderen een rol te spelen en wilde zich niet zomaar gewonnen geven. “Die vlaamsche beweging! Die is belangrijk, dat verzeker ik u”, schreef hij nog vol gloed aan de bekende schrijver en literatuurcriticus Busken Huet. In een brief aan zijn vrouw Tine liet hij weten dat hij zich in Vlaanderen wilde vestigen en er aan de Vlaamse Beweging wilde deelnemen, want zo kon hij hun kinderen “een Vaderland verschaffen”. De ontnuchtering liet echter niet lang op zich wachten. Tegen eind 1867 had Multatuli zijn Vlaamse droom laten varen.

Het Algemeen Nederlands Verbond

Na het twaalfde congres (Antwerpen, 1872) veranderde de sfeer. In het Zuiden verslapte het verlangen naar verregaande samenwerking met het Noorden, mede omdat na 1870 de dreiging vanuit Frankrijk was verdwenen. Bovendien waren veel Vlaamse congresgangers verwikkeld in allerlei vetes en intriges met op de achtergrond de steeds toenemende polarisering tussen liberalen en katholieken.

De congressen trokken nu minder deelnemers aan en zij keuvelden vaak over vrijblijvende taal- en letterkundige onderwerpen. Slechts sporadisch ontstond er nog een interessante discussie, bij voorbeeld na de zoveelste vurige redevoering van C.J. Hansen, gedreven  aanhanger van de “Aldietse Beweging”. Hansen was ervan overtuigd dat in Nederland, Vlaanderen en alle Platduitse gebieden nog steeds een en dezelfde taal werd gesproken. Zijn voorstel om ook de Platduitse woorden op te nemen in de Nederlandse woordenboeken vond nauwelijks gehoor.

Pas in de jaren 1890 kregen de congressen weer een zeker elan.  Het aantal deelnemers steeg gevoelig en meerdere Vlamingen schrokken er niet voor terug om een toespraak te houden met een politieke ondertoon. De congressen groeiden zelfs min of meer uit tot een forum waarop het programma van de Vlaamse Beweging werd besproken. Dat die beweging ondertussen in een nieuw stadium was getreden, was tijdens vele zittingen duidelijk merkbaar. Het hele volk moest worden geëmancipeerd en de vernederlandsing van het onderwijs werd een prioriteit. De vernederlandsing van de universiteit van Gent kwam op verschillende congressen ter sprake. Opvallend veel aandacht ging ook uit naar de verdediging van het Nederlands in het buitenland.  De bezorgdheid om de overlevingskansen van het Nederlands buiten Europa en uiteraard ook van het Afrikaans waren een rechtstreeks gevolg van de toenemende invloed van het Algemeen Nederlands Verbond of ANV. Deze vereniging, opgericht in 1895 door de latere activist Hippoliet Meert, streefde naar een nauwere samenwerking onder Nederlandstaligen waar ook ter wereld om de gemeenschappelijke taalbelangen te dienen. Al in 1896 kwam Meert op het drieëntwintigste congres te Antwerpen de werking en de doelstellingen van zijn ANV toelichten.

De invloed van het ANV groeide snel, ook in de schoot van de congressen. Vanaf het achtentwintigste congres (Deventer, 1904) werden de Noord-Zuid-bijeenkomsten zelfs volledig door het ANV georganiseerd. Van amateurisme bij de voorbereiding van de congressen was eindelijk geen sprake meer en de bijeenkomsten vonden nu netjes om de twee jaar plaats. In augustus 1914 was het drieëndertigste congres gepland, maar dat zou om begrijpelijke redenen nooit plaats vinden.

Het grootste woordenboek ter wereld

“Den standaerd en vertegenwoordiger onzer taelwetenschap” en “geheel voldoende ingericht en samengesteld naar de eischen van onzen tijd”. Zo omschreef de Nederlandse taalgeleerde J.A. Gerth van Wijk tijdens het allereerste congres het “Nederduitsch taelkundig woordenboek” dat er dringend moest komen om voor eens en altijd de taalverwantschap tussen Noord en Zuid te bekrachtigen.

Het 'Nederduitsch taelkundig woordenboek' moest er dringend komen om voor eens en altijd de taalverwantschap tussen Noord en Zuid te bekrachtigen

Gerth van Wijks oproep viel niet in dovemansoren. Al op de derde Noord-Zuid-bijeenkomst (Brussel, 1851) suggereerde Matthijs de Vries, voorzitter van een commissie die in de schoot van de congressen was samengesteld, om te beginnen met het verzamelen van het materiaal. Er werd meteen een driekoppige redactie samengesteld, waarvan naast De Vries als hoofdredacteur ook de Nederlander L.P.C. van den Bergh en de Vlaming Jan Baptist David deel uitmaakten. Op de eerstvolgende congressen rapporteerde De Vries telkens uitvoerig over de vorderingen die werden gemaakt en tijdens de achtste Noord-Zuid-bijeenkomst (Rotterdam, 1865) kon hij melden dat de twee eerste afleveringen van het Woordenboek der Nederlandsche Taal  waren verschenen.

De daaropvolgende jaren werden voor De Vries steeds moeilijker. Het tijdrovende hoofdredacteurschap van het woordenboek moest hij combineren met zijn leerstoel aan de universiteit van Leiden. Bovendien was er ondanks enige steun van de Nederlandse en de Belgische overheid een bijna chronisch tekort aan financiële middelen, waardoor De Vries slechts met veel moeite zijn talrijke medewerkers kon betalen. Op het twintigste congres (Amsterdam, 1887) slaakte hij een noodkreet. Er werd een “Commissie van Bijstand” opgericht, die er wonderwel in slaagde meer financiële middelen bijeen te krijgen en bovendien verhoogden de twee overheden hun steun. De congressen hadden het woordenboek gered. Het “WNT” zou uitgroeien tot het grootste woordenboek ter wereld. De laatste aflevering verscheen in 1998.

Het Woordenboek der Nederlandsche Taal zorgde er na enige tijd voor dat Vlaanderen en Nederland dezelfde spelling hadden. Al in 1851 had Matthijs de Vries gewezen op het belang van een “eenparige spelling”. In 1863 publiceerde hij samen met zijn naaste medewerker L.A. te Winkel de Grondbeginselen der Nederlandsche Spelling, waarin de orthografische keuzes werden toegelicht die voor het woordenboek waren gemaakt. Meteen nadat de eerste aflevering van het Woordenboek der Nederlandsche Taal was verschenen, werd “De Vries-Te Winkel” de officiële spelling in Vlaams-België. Zo kwam een einde aan een decennialange discussie waarin particularisten en koele minnaars van het al te calvinistische Noorden de aanhangers van een eenheidsspelling met de vreemdste argumenten hadden bestookt, ook op de congressen. In Nederland, waar het thema spelling minder commotie veroorzaakte, wachtte men met de invoering van “De Vries-Te Winkel” tot 1883. In dat jaar verscheen het eerste boekdeel (bundeling van een reeks afleveringen) van het woordenboek.

Betekenis?

Het “WNT” is het enige concrete resultaat dat de congressen hebben opgeleverd. Wie alle delen van het woordenboek naast elkaar op de plank ziet staan, zal best onder de indruk zijn, maar men kan zich afvragen waarom de in totaal zowat honderd congresdagen niet tot meer hebben geleid. Het ontbrak nochtans niet aan goede bedoelingen en het aantal voorstellen en suggesties dat over de meest verschillende onderwerpen werd geformuleerd, is niet te tellen.

Uiteraard was ook het verschillende verwachtingspatroon bij Nederlanders en Vlamingen niet bevorderlijk voor het welslagen van de congressen

De indruk bestaat dat in de maanden na een congres doorgaans te weinig aandacht werd besteed aan het opvolgen van wat er was beslist. Bovendien verliep de voorbereiding van veel congressen vrij stroef. Dit was mede het gevolg van de diepgaande spanningen die in de schoot van de Vlaamse Beweging bestonden, spanningen die deels werden veroorzaakt door ideologische verschillen en deels door persoonlijke vetes. Medio de jaren 1860 wilde Julius Vuylsteke, dynamisch maar eigengereid, de congressen herorganiseren. Die poging mislukte jammerlijk. Uiteraard was ook het verschillende verwachtingspatroon bij Nederlanders en Vlamingen niet bevorderlijk voor het welslagen van de congressen. Hier hoort wel een belangrijke kanttekening bij. Dat de congressen voor altijd verbonden zullen worden met het “WNT”, is in hoge mate te danken aan het professionalisme en de tomeloze inzet van een Nederlander: Mathijs de Vries. De inzet aan Vlaamse kant in de beginperiode van het woordenboek bleef, om het met een eufemisme uit te drukken, veeleer bescheiden.

Toch had elk congres zijn betekenis, al was die nooit exact meetbaar. De Noord-Zuid-bijeenkomsten brachten veel Nederlanders en Vlamingen met elkaar in contact. Ze luisterden samen naar toespraken of wisselden van gedachten tijdens de zittingen, kwamen elkaar tegen in de wandelgangen of schoven samen aan aan de traditionele feestdis. In de eenentwintigste eeuw heet zoiets netwerking.

Dit artikel verscheen eerder in het boek Het (on)verenigd koninkrijk (2015). We publiceren het opnieuw naar aanleiding van de lezing over de Nederlandsche Taal- en Letterkundige Congressen die Hans Vanacker op 16 april 2025 houdt in de KANTL.

Hans Vanacker

redactiesecretaris en eindredacteur van Septentrion

Geef een reactie

Lees ook

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [0000000000002a9d0000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)