Deel artikel

literatuur

Verhouding en vervreemding. De klaverknoop van Paul Demets

14 mei 2019 4 min. leestijd

De klaverknoop van Paul Demets is een onmodieuze bundel. Behalve terloopse verwijzingen naar Alternative für Deutschland of augmented reality bevat de bundel geen gedichten over prangende maatschappelijke kwesties. Integendeel, Demets behandelt meer tijdloze thema’s die de poëzie al zeer lang beheersen: de relatie tot de ouders, de geliefde, het kind, het exotische en het bekende. Die thema’s heeft hij bovendien in een strakke vorm gegoten waarover hij duidelijk grondig heeft nagedacht.

Demets’ jongste bundel vertoont een hechte structuur. Hij bestaat uit twee hoofdreeksen waarvan de titels elkaars anagram zijn: ‘Monade’ en ‘Nomade’. ‘Monade’ gaat over de verhouding van het lyrisch ik tot de personen die hem vormen: de moeder in de cyclus ‘Moedervlek’, de vader in ‘Vaderhand’, de beide ouders in ‘Ouderhuis’, de geliefde in ‘Vrouwenmantel’ en het eigen nageslacht in ‘Vaderrol’. De reeks ‘Nomade’ telt dan weer een cyclus over het reizen (‘Reisgezel’) en een over het verlangen naar een eigen territorium (‘Eigenheimer’). Zo bevat de bundel een bijna magisch aantal van zeven cycli die elk zeven gedichten tellen. Elke cyclus wordt bovendien afgesloten met een gecursiveerd kwatrijn, waarin de symboliek van de rups die een vlinder wordt telkens voorkomt. Op een microniveau legt de dichter evenveel vormvastheid aan de dag. Verzen van eenzelfde gedicht tellen veelal evenveel lettergrepen, enjambementen zorgen voor extra betekenis en binnenrijm versterkt de structuur. Dit lijkt wel een bundel van de twintigste eeuw.

De hechte structuur van De klaverknoop weerspiegelt de intense relaties die de ik-figuur met vader, moeder, vrouw en kind onderhoudt. Die emotionele intensiteit brengt houvast maar werkt ook verstikkend. Medemensen worden nu eens liefdevol, dan weer genadeloos ontleed in doorgaans korte, stoïcijnse zinnen. De ik-figuur zit zijn naasten dicht op de huid, en dat is meer dan een metafoor. De anderen worden in de eerste plaats als lichamen voorgesteld. In de relatie met de moeder krijgt die lichamelijkheid meer dan eens een erotische ondertoon: “De slagader klopt in haar lies. De stift / likt haar lippen.” Die schijn van een oedipuscomplex is bij Demets meer dan een pure provocatie, maar een indringende manier om de onevenaarbare, heftige band tussen zoon en moeder uit te beelden. De relaties tussen de ik-figuur, zijn moeder en de andere subjecten kenmerken zich door een onvermijdelijke verhouding én een gevoel van vervreemding. Dat gevoel wordt zowel gevreesd als gekoesterd: “Ik houd mij ver van haar, maar ze trekt mij dichterbij.”

Tegenover de tijd bestaat in De klaverknoop een al even problematische houding. Zowel de herinneringen aan de kindertijd als de nieuwe ervaringen van het vaderschap confronteren het lyrisch ik met de onherroepelijke voortgang van de tijd – opnieuw een thema dat als een rode draad door de geschiedenis van de moderne poëzie loopt. De ik-figuur uit meermaals een verlangen naar de stilstand van het tijdverloop. Herinneringen omschrijft hij (opnieuw met een lichamelijk beeld) als littekens met “hechtingen / waaraan ik me vastklamp”: hoe pijnlijk ze ook mogen zijn, ze maken een inherent onderdeel uit van zijn persoonlijkheid en worden een vorm van houvast. Zijn vaderrol vergelijkt hij met de functie van een huisbewaarder die verandering en indringers probeert tegen te houden:

Zoals het is, wil ik het bewaren. Ik heb
de muren bezet, de kieren gedicht, de ramen

geklemd

Inwisselbaarheid

Het neologisme in de titel van de bundel suggereert goed de onverbrekelijke banden tussen een individu, zijn naasten, zijn omgeving en zijn verleden. Net als een klaverblad of een knoop vormen ze aparte entiteiten die toch (willens nillens) een eenheid vormen. Die verbondenheid en zelfs inwisselbaarheid van individuen en hun omgeving en van individuen onderling blijkt uit het spel met de voornaamwoorden dat Demets vaak speelt. In het volgende vadergedicht bijvoorbeeld is onzeker naar wie de woorden “hem”, “hij” en “zijn” verwijzen:

De stoel heeft hij uit zijn hout gesneden. Ik heb hem
in mijn vingers. Ruik de tafel. Ik voel hoe hij toen
de leuning greep. De tik, de droge klap op mijn
schouders. Hij deed mij op eigen poten staan,

wortelen op tegels. Ik schuifel, vang heel zijn gewicht
terwijl hij nu verzonken zit. Zijn vingers die vertakken.
Zijn blik waar zij dagelijks op in hakte. Hij boog en brak.
Mijn hoofd leent zijn nerven. Zijn handen worden schors.

Wie haalt nu neer, hanteert de bijl? Dit huis kruipt in mijn botten.
De stoel die ooit weer boom zou worden, schilfert.
Zijn mond valt als geveld open als hij slaapt. De kamer bewaart
ons zwijgen. Traag groeien de wijzers terug naar elkaar.

Met geen stokken kan je een woord naar buiten krijgen.

De “hem” in het eerste vers kan zowel refereren aan de vader als aan de stoel die de vader ontworpen heeft. De grenzen zijn niet alleen troebel tussen mens en ding, maar ook tussen de personages onderling (de zoon wordt de vader: “Ik schuifel, vang heel zijn gewicht / terwijl hij nu verzonken zit”) en tussen de verschillende tijdperken (“Ik voel hoe hij toen / de leuning greep”).

Verwevenheid

In de verhouding tot de anderen, de ruimte en het verleden komt dus de identiteit van het subject in De klaverknoop tot stand. Dat gebeurt ook in en door de taal. Voor een expressieve dichter als Demets is de verwevenheid van taal en identiteit fundamenteel. Op een tegelijk intelligente en ludieke wijze benut Demets de meerduidigheid van woorden om ook de veelzijdigheid van identiteit uit te drukken. Zo twijfelt de broer over “bezitsvorm en geslacht”, waardoor een taalkundige twijfel met een seksuele worsteling wordt versmolten. De handen van zijn zoon vertonen “rouwranden”, die het resultaat zijn van kinderlijk ravotten maar ook een symbolisch voorteken zijn van de dood die hem ooit zal treffen. Soms mondt die semantische zoektocht uit in ietwat flauwe woordspelletjes en dubbelzinnigheden, zoals “Een tractor heeft de bodem de sporen gegeven” of – na een beklimming – “Hier zijn we op de hoogte”.

Demets’ ingenieuze compositie, zijn fundamentele thema’s, zijn soms rauwe moeder- en liefdesverzen en de beelden van lichamelijkheid en beklemming die hij erin verwerkt: door dat alles meet hij zich, al dan niet bewust, met een prestigieuze lyrische traditie. Zijn poëzie herinnert op haar beste momenten aan die van Karel van de Woestijne of Hugo Claus. In tegenstelling tot die grootheden waagt Demets zich echter niet aan ongeziene beelden of gewaagde gedachten. Demets is veeleer een dichter die essentiële thema’s behoedzaam maar met vakmanschap exploreert.

Paul Demets, De klaverknoop, De Bezige Bij, Amsterdam, 2018, 64 p.
Bram-Lambrecht

Bram Lambrecht

postdoctoraal onderzoeker en poëzierecensent

Reacties

Reacties zijn gesloten.

Lees ook

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [000000000000291c0000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)