‘Vergeten meesters’ van Daniël Rovers: onversneden empathie
Het is alsof Daniël Rovers voor zijn vierde roman een groots en meeslepend geëngageerd verhaal op zijn netvlies had, maar zich gaandeweg bedacht. Hij richt zich vooral op het innerlijk van zijn vijf hoofdpersonages, die daardoor op haarscherpe wijze tot leven komen.
Belofte maakt schuld, zou Daniël Rovers (1975) kunnen hebben gedacht. Hoewel hij strikt genomen niets beloofde in ‘The Great Dutch Novel’, een stuk dat is opgenomen in zijn eerste essaybundel Bunzing (2005), is het begrijpelijkerwijs wel als zodanig geïnterpreteerd. Rovers bekritiseerde in dat stuk “een viertal ambitieuze Nederlandstalige romans” van auteurs als Oek de Jong, Abdelkader Benali en A.F.Th. van der Heijden, die in zijn ogen flets afstaken bij de grote, veelomvattende romans van Amerikaanse makelij. Don DeLillo, Thomas Pynchon, David Foster Wallace – dat waren auteurs die werkelijk het heden in kunst hadden weten te vatten door boeken te schrijven waarin de grote geschiedenis en het particuliere, kleine leven elkaar tegenkomen.
© Mark Kohn
Verwijzend naar sociologisch onderzoek suggereerde Rovers dat een succesvolle Nederlandse variant op dit genre binnen handbereik lag: “En zie. Daar ligt een staalkaart van de nieuwe klassen die de polder bevolken, wachtend op de ambitieuze schrijver die de nieuwe werkelijkheid in een grootse roman tot in de puntjes zou willen uitwerken.” Was die schrijver misschien Daniël Rovers? Iemand die zo’n heldere taakomschrijving kan geven, lijkt impliciet zelf naar de functie te solliciteren.
Naast een van de gevoeligste en meest gedegen Nederlandse essayisten werd Rovers in 2010 inderdaad romancier, en nu is daar zijn forse vierde roman, Vergeten meesters (2022), die op de achterflap wordt aangekondigd als “Een Great Dutch Novel over kijken – en zien”. Is dit dan de inlossing van de ambitie die hij een kleine twee decennia terug zelf formuleerde?
In eerste instantie zou je daaraan kunnen twijfelen. Dit boek lijkt minder gepreoccupeerd met grote maatschappelijke verhalen dan met een specifieke culturele niche, namelijk de kunstwereld. Geheel verrassend is die keuze niet: sinds een paar jaar bestiert Rovers samen met collega-auteur Christophe Van Gerrewey het Vlaamse kunsttijdschrift De Witte Raaf, waarvoor hij zelf regelmatig over schilderkunst schrijft. Die bezigheid heeft deze roman op micro- en macroniveau gevormd; Vergeten meesters is werkelijk doordesemd van kunst.
‘Vergeten meesters’ is werkelijk doordesemd van kunst
Zo ontleent ieder hoofdstuk zijn titel aan een beroemd klassiek schilderij: ‘Het Joodse bruidje’, ‘De bedreigde zwaan’, ‘Korenveld met kraaien’, enzovoorts. Daarnaast speelt het boek zich af in en omtrent het Rijksmuseum Dutch Masters, het Dumas in de volksmond, dat een lichtelijk gefictionaliseerde versie is van het Amsterdamse staatsmuseum met praktisch dezelfde naam. De titel moet dan ook een knikje zijn naar Alte Meister (1985) van Thomas Bernhard, dat zich integraal afspeelt in een zaal van het Kunsthistorisches Museum in Wenen. In tegenstelling tot Bernhard richt Rovers zich echter niet op de bezoekers, maar op die andere mensen waar je als kunstkijker en -beschouwer nogal eens tegenaan loopt: suppoosten en museumgidsen.
De roman beschrijft een dag uit het leven van vijf “rondleiders” van het Dumas: Pina, Heribert, Rehab, Margreet en Wallerand – opvallende namen voor tamelijk onopvallende figuren. Rovers’ helden bewandelen zonder veel bombarie hun levenspad en zijn ergens tussen een derde en de helft aanbeland. Ze zijn getrouwd en hebben kinderen, of niet, dromen soms nog van een ander carrièrepad, maar lijken in de grond wel vrede te hebben met hun huidige bestaan. Natuurlijk hebben ze zo hun zorgen: Wallerand tobt over een huidziekte, Rehab voelt zich tekortschieten in haar liefdesrelatie, Margreet zou de band met haar studerende dochter willen aanhalen. Niet meteen bouwstenen voor een klassieke tragedie, maar dat maakt de beschreven ervaringen er niet minder wezenlijk op. Integendeel: ieder personage is toegerust met een kleurrijke binnenwereld, die in al zijn nuance en gelaagdheid door de schrijver wordt opengelegd.
Het nauwgezet registeren van de wederwaardigheden van een groep hoofdfiguren is inmiddels een typisch procedé van Rovers te noemen: zijn debuutroman Elf (2010) was een kroniek van evenzoveel levens, en het terecht geprezen De waren (2017) beschreef een langdurige studievriendschap vanuit drie verschillende perspectieven. In zijn essays toonde Rovers zich meermaals een bewonderaar van op het innerlijk gerichte schrijvers als Marcel Proust en Henry James, dus het is niet verwonderlijk dat ook deze nieuwste roman vooral gekenmerkt wordt door fijnzinnige psychologie.
In weerwil van de relatieve lichtheid van het merendeel van de verhaallijnen, zijn het uiteindelijk toch de twee getormenteerde personages die het meest beklijven. De angstdagboeken en ingevulde therapieformulieren van de geestige Pia behoren absoluut tot de meest memorabele pagina’s van Vergeten meesters. Ontroerend zijn de hoofdstukken over de zwartgallige Heribert, die treurt om zijn overleden moeder en om het verdwijnen van zijn kunstenaarsvriend Nadir. In zijn eenzaamheid belijdt Heribert een net alcoholisme, en vanaf terras of toog probeert hij het nietsdoen en het observeren van zijn medemens tot een kunstvorm te verheffen.
Rovers blijft liever een bescheiden verteller dan dat hij oprijst om de lezer kwistig van cultuurkritiek of politieke profetieën te voorzien
Voor wie gewend is aan het eerdergenoemde slag Amerikaanse superromans kan het trage, plotloze karakter van Vergeten meesters merkwaardig aandoen. Rovers blijft namelijk maar herinneringen en innerlijke ervaringen opstapelen, op zijn dooie gemak naar het schijnt, zonder dat meteen duidelijk wordt waar zijn vertelling zich naartoe beweegt. Pas na 380 pagina’s komen de personages een beetje bij elkaar in de buurt, en hoewel er kort daarna nog iets voorvalt in het Dumas, blijkt dit niet de langverwachte apotheose die alle verschillende belevingswerelden samenbrengt. Het is alsof de schrijver een grootse en meeslepende geëngageerde roman op zijn netvlies had, maar zich gaandeweg bedacht. Rovers wilde de alledaagse ervaringen van zijn mensen klaarblijkelijk niet overschaduwd laten worden door een al te dwingend verhaal; hij blijft liever een bescheiden verteller dan dat hij oprijst om de lezer kwistig van cultuurkritiek of politieke profetieën te voorzien.
Toch is er één gedachte die meermaals terugkeert. Terwijl de marketingafdeling van het Dumas vol wil inzetten op persoonlijke herkenning, ondersteund door virtual reality-helmen, laat Rovers zijn rondleiders consequent wijzen op de mogelijkheid om via kunst de eigen leefwereld te overstijgen: “de taak van de kijker”, zegt Rehab, “bestaat erin het gesprek met de doden aan te gaan.” Vergeten meesters lijkt een vergelijkbare sensatie te willen faciliteren, en met succes: deze roman legt niet alleen haarscherp een dag in het Nederland van 2018 vast, en daarmee ook een stukje pre-pandemische historie, maar wekt met onversneden empathie ook vijf papieren mensen tot leven, met wie de gelukkige lezer kan verkeren alsof het intieme vrienden zijn.