Van winterbloei tot wrijfspanning: natuurpoëzie van Rozalie Hirs, Yentl van Stokkum, Lans Stroeve en Han van Wieringen
Vier keer per jaar signaleren Carl De Strycker en Lisa Rooijackers om beurten opmerkelijke bundels, bijzondere fenomenen of tendensen uit de recente Nederlandstalige poëzie. In deze eerste aflevering: bundels uit 2023 over het klimaat, de natuur en haar wetten.
In hun verkenning uit 2019 van het thema klimaat in de Nederlandstalige literatuur stelden Stef Craps en Mahlu Mertens in rekto:verso vast “dat de klimaatcrisis in de Lage Landen de pennen kennelijk niet in beweging brengt” en dat er bij ons “geen traditie van nature writing” zou bestaan. Zo’n vijf jaar later lijkt die bewering volledig achterhaald. Ondertussen is klimaatfictie een heus genre dat beoefend is door zo uiteenlopende auteurs als Marjan Brouwers (Leegland), Adriaan van Dis (die zijn voorlaatste roman zelfs naar de afkorting van het genre noemde: KliFi), Eva Meijer (o.a. De nieuwe rivier, Zee nu), Elvis Peeters (De ommelanden) en Henk van der Waal (De uitbraak). En waar Craps en Mertens in 2019 maar één bundel klimaatpoëzie konden noemen – wel niet goed gezocht, want Xavier Roelens’ stormen, olielekken en motetten dateert al uit 2012 –, hebben zich ondertussen talloze dichters met het onderwerp beziggehouden, getuige daarvan bijvoorbeeld Massastrandingen van Moya de Feyter (2019), de bloemlezing Zwemlessen voor later (2020), Veldwerk van Bernke Klein Zandvoort (2020) of Peter Verhelsts dystopie 2050 (2021).
Ook het voorbije jaar was de dichterlijke aandacht voor het klimaat, de natuur, haar wetten en haar krachten best groot. Ik bespreek hier van het afgelopen najaar een klimaatbundel, een dichtbundel die met de terminologie van de natuurkunde speelt en een bundel hedendaagse natuurpoëzie naast een bundel klimaatgedichten die vorig voorjaar al verscheen, en die in november 2023 bekroond werd met de Jan Campert-prijs.
De laureaat van die poëzieprijs is Rozalie Hirs voor ecologica. Die bundel bestaat naast de titelafdeling uit twee lange gedichten. Dat zijn klankexperimenten (Hirs is ook componist) waarin lyriek tot muziek wordt opgerekt: ‘atlantis &’ is een meertalige zang bij de ondergang van de verzonken stad Atlantis; ‘o kleine distel’ is een opsomming in verschillende talen van de benamingen voor plantensoorten. De openingsreeks focust op de nefaste invloed van de mens op de natuur.
© Marco Borggreve / Vleugels
De gedichten bestaan uit tweeregelige strofen die verder gespeend zijn van structurerende elementen zoals interpunctie of leestekens. Dat zorgt ervoor dat zinsdelen verschillende verbindingen met elkaar aangaan, in meerdere syntactische verbanden tegelijk fungeren, en dat termen meerduidig worden. Op die manier kunnen meerdere lezingen ontstaan. Neem de openingsregel, die een opdracht aan de lezer inhoudt: “geef je over als altijd ruik het nieuwe seizoen”. Hier kan “als altijd” zowel bij “geef je over” functioneren (zoals steeds moet je je drang tot onmiddellijk begrip loslaten als je poëzie leest; tegelijk klinkt het als een overval, of is het misschien wel een vraag en betekent “overgeven” hier “braken”), maar ook bij “ruik” (poëzie moet je niet rationeel, maar met andere zintuigen benaderen) of bij “ruik het nieuwe seizoen” (ook nog eens een allusie op Herman Gorters “nieuwe lente en een nieuw geluid”). En dat zijn nog maar (een paar van) de mogelijkheden die het eerste vers genereert; zo werkt het in elk van de regels van de vierendertig gedichten.
Het gebruik van apokoinou (constructies waarin woorden tegelijk deel uitmaken van twee grammaticale verbanden) en homonymie verbeeldt de ordeloosheid van de natuur. De mens tracht de natuur onder controle te krijgen en vervolgens te benutten (“het lichaam wil van meet af aan grenzen aan zijn omgeving / om te jagen op achtereenvolgens steen ijzer fosfor en uranium”), maar gaat daarin veel te ver. De impact van de mens is zo groot dat zich dat laat voelen. Een gedicht waarin dat prachtig wordt verbeeld, gaat over luchtvaart. Het vliegtuig kan gezien worden als een hoogtepunt in de beheersing van de natuur(wetten), maar is tegelijk heel ingrijpend voor het milieu: “daar vliegen blaffende honden speciaal ontworpen / om vooruit te komen op voorstelbare wind en kerosine” (opvallend is dat de menselijke uitvinding hier beschreven wordt met een aan de natuur ontleende metafoor). De (geluids)overlast heeft zeer negatieve gevolgen:
op zijn zachtst gezegd vallen geluidsbestuivingen
turbulente eindigheden boven woonwijk en speeltuin
jagen ja verder na nemen nee voor wat het is
het nieuwe spookdanslied van de heilige vogel
Ecologica wil zeggen waar het op staat, maar omdat de werkelijkheid bijzonder ingewikkeld is, gebeurt dat met behulp van meerduidige lyriek:
en liedjes hanteren bereid tot klinkklare waarheid
door duistere dubbelzinnigheden passeren vooruit dan
zing de hele nacht in dit schorre gebied waar we wonen
met twee kikkers uitgelaten in het heilige beginnen
Dat lijkt paradoxaal, want hoe kan complexe poëzie die zoveel inspanning en concentratie vergt bijdragen tot bewustmaking van de klimaatproblematiek? Het appel om uiterst zorgvuldig te lezen is een oproep om even aandachtig en zorgzaam met de natuur om te gaan.
Met haar gedichten betracht Yentl van Stokkum eveneens bewustwording van de (naderende) klimaatramp, maar ze gaat daarbij heel anders te werk dan Hirs. Winterbloeiers bestaat uit taferelen die worden opgeroepen met behulp van pregnante beelden. In het taalgebruik, dat aansluit bij de spreektaal, klinkt soms de verengelsing door (beslissingen worden “gemaakt”; “luxe” wordt als adjectief gebruikt), er worden maar weinig retorische middelen of dichterlijke technieken ingezet, en de verzen vallen veelal samen met de syntactische structuur. Dat levert helderheid op in plaats van meerduidigheid, maar ook poëticale onzekerheid. In ‘Dit gedicht maak ik voor de toekomst’ luidt het:
© Bianca Sistermans / De Arbeiderspers
ik gebruik woorden als iedereen en schaadt en wereldleider
ze zijn hol en waarachtig
de beelden die ik wil gebruiken raken mij amper nog
wie hecht er waarde aan de smeltende gletsjer
als het geen gletsjer is die zingt wie hecht er waarde aan een hommel
wanneer je er geen gesprek mee kunt voeren?
alle planten zijn tergend stil en passief
En verderop: “een dichter oefent invloed op de toekomst uit / door taal die kant op te sturen maar verandert dat iets?” Over de draagwijdte van de dichtkunst is Van Stokkum duidelijk sceptisch.
Winterbloeiers beschrijft een zomer waarin het voortdurend te heet is. Het gedicht ‘In principe zijn dit aantoonbare dingen’ bevat verzen als: “overal dat dorre gras en uitgedroogde aarde / water glijdt erdoorheen het houdt niets vast” of “zelfs de zee trekt zich terug van de kust en terwijl de zee zich terugtrekt / droogt het zand zienderogen / op”. In ‘Nog steeds vijfendertig graden en warmer’ heet het: “zoveelste dag / water loopt lauw de leidingen uit // bomen sterven / auto’s slaan zwetend af […] zoveelste dag / beddengoed in de vriezer gelegd”, en het gedicht loopt uit in een opsomming van bosbranden.
De zomer wordt beschreven als een seizoen waarin het ondraaglijk warm is, waardoor de natuur verschroeit in plaats van te bloeien, en mensen en dieren loom en lusteloos worden in plaats van volop te leven. Dat dit een absurde situatie is, wordt duidelijk uit het vers waaraan de titel van de bundel is ontleend, want “winterbloeier”, dat lijkt – voor het lyrische ik althans – een contradictio in terminis: “het is duidelijk dat ik geen winterbloeier ben / ik besta niet voor donker of voor kou / bespaar me november ik ben gulzig / en bang voor grijstinten maar vandaag slokt de zomer mij op / onoverkomelijk volledig vandaag knal ik bijna uit elkaar verspreid / stuifmeel en nectar er wordt van mij gedronken”. Warmte wordt in dit gedicht, en in hele voorlaatste afdeling, geassocieerd met het liefdesspel. Op die manier tracht de dichter de positieve connotatie te redden die het woord “warmte” in de laatste zomers verloren lijkt te hebben.
In het slotgedicht komt Van Stokkum tot een inschatting van het eigen project:
Daarmee krijgt het kernbegrip van de bundel uiteindelijk een natuurkundige definitie, waarin eerder de productieve dan de vernietigende kracht wordt benadrukt.
uiteindelijk heb ik me zo betrokken mogelijk opgesteld maar betrokkenheid is een
beweging en een beweging is wrijving en wrijving leidt tot
warmte
en wat is warmte meer dan energie
die van het een naar het andere stroomt
Ook Sterkteleer, de titel van de nieuwe bundel van Lans Stroeve, is een begrip dat aan de fysica is ontleend. Volgens Van Dale is dat een “onderdeel van de toegepaste mechanica, dat een aantal wetten en formules omvat met behulp waarvan de sterkte van technische constructies kan worden bepaald”. Bij Stroeve is het een metafoor voor de levenskracht en het doorzettingsvermogen, want hoe kwetsbaar het lichaam ook is, het is tegelijk zeer sterk. Sterkteleer gaat over de overwinning op de dood, al is die tijdelijk. Dat wordt benadrukt door de opbouw: twee reeksen van elf gedichten en een van twaalf, samen vierendertig gedichten en dus niet drieëndertig, het getal dat geassocieerd wordt met de dood en verrijzenis van Jezus Christus. Deze bundel heeft, anders dan de andere hier besproken boeken, dus niet expliciet het milieu of het klimaat tot onderwerp. De link is eerder stilistisch: Stroeve behandelt een meer klassieke thematiek – de menselijke natuur – maar benadert die door natuurkundig jargon te poëtiseren.
© Archief Ladida
De eerste afdeling, ‘Breekspanning’ (ook een term uit de natuurwetenschap die hier metaforisch wordt gebruikt), toont momenten waarop de dood zich opdringt aan de ik-figuur. Zo is er een moeras waarin de ik dreigt te verzinken (“en ik voel het zompige trekken aan mijn wortels / de kleefkracht van het verleden”), in een ander gedicht wordt een vis gevangen maar ook weer teruggegooid, in nog weer een ander vers bekijkt de ik een schilderij van een vrouw die onthoofd wordt. Het titelgedicht van de afdeling thematiseert de fragiliteit van het lichaam aan de hand van de vaststelling dat de huid, die broos is, niettemin aanraking behoeft: “wist je dat hartstocht / door de huid gaat. Dat is aangetoond. / Cerebrale oplichting in de hersenschors.” Dat roept de term “wrijfspanning” op, die zowel een fysische als een erotische connotatie krijgt.
In de tweede afdeling wordt de ik geconfronteerd met de eigen sterfelijkheid. De gedichten spelen in het ziekenhuis en beschrijven een aantal etappes in een kankerbehandeling: medische beeldvorming, CT-scans, anesthesie, een ingreep door de neurochirurg. In ‘Imker van de engelen’ wordt de centrale metaforiek uitgewerkt:
Belasting zorgt voor verandering van vorm. Zodra
die belasting weggenomen wordt, zal je de nieuwe
vorm behouden of geheel of gedeeltelijk je oude
zelf hernemen. Hoe dit gebeurt, hangt af van je
veerkracht of de elasticiteit van jou als materiaal.
Het gaat om de cohesie van je gedachten
waardoor er inwendige krachten optreden, loop
op wilskracht, hang naar schoonheid en
je gedragen weten. […]
Fysische “kracht” (definitie: “natuurkundige grootheid die een voorwerp van vorm of van snelheid kan doen veranderen”) wordt hier gekoppeld aan fysieke (lichamelijke) en mentale kracht. Dat leidt tot een derde reeks die precies dat begrip als opschrift en onderwerp heeft. Na de confrontatie met de dood vindt de ik innerlijke kracht en rust: “Het is knap zo stil te zijn zo zonder te bewegen de tijd voorbij / te laten gaan. Er is geen afspraak, niet geschreven dat men snel / en hard moet leven.”
Het openingsgedicht van homeland noordholland van Han van Wieringen gaat net als Stroeves ‘Breekspanning’ over elkaar beroeren in de dubbele betekenis van het woord. Een kevertje kruipt over een plant, wat die laatste de uitspraak ontlokt: “ons intiem raken / verschuift een cruciaal moleculair element / in de samenhang van de kosmos”. Het minuscule fysieke contact is een uitoefening van kracht waardoor er grote veranderingen ontstaan.
© Annaleen Louwes / De Harmonie
Als in een versnelde film toont Van Wieringen de evolutie van een stil polderlandschap tot de hedendaagse werkelijkheid die beheerst wordt door technologie en techniek. In de middelste afdeling wordt ‘het hier en nu’ beschreven in weinig poëtische termen. En ook hier wordt openlijk getwijfeld aan de poëzie, die geassocieerd wordt met onvolwassenheid: “je kunt niet de hele dag gedichten schrijven / […] / de vrouw zegt je zou eens een man moeten worden”, maar uiteindelijk wordt er toch gekozen voor de metaforiek en dus de lyriek. Gesuggereerd wordt dat die een vruchtbaardere kijk op de wereld oplevert dan een puur rationele. homeland noordholland is op die manier niet alleen een bundel over natuurkrachten, maar ook en vooral over de kracht van poëzie.
Van bijzondere poëtische kracht getuigt elk van de vier besproken boeken. Hoe verschillend ze ook zijn – experimenteel bij Hirs, parlando bij Van Stokkum, klassiek bij Stroeve en verhalend met scifi-elementen bij Van Wieringen – ze bevatten allemaal verontrustende of vervreemdende beelden, ongerijmde uitspraken en woordkoppelingen, begrippen en termen die met extra betekenis worden opgeladen: alles wat poëzie zo’n spannend genre maakt.
Rozalie Hirs, ecologica, Vleugels, Bleiswijk, 2023, 64 p.
Lans Stroeve, Sterkteleer, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2023, 64 p.
Yentl van Stokkum, Winterbloeiers, Hollands Diep, Amsterdam, 2023, 96 p.
Han van Wieringen, homeland noordholland, De Harmonie, Amsterdam, 2023, 40 p.