In haar laatste column over allerlei taaltoestanden brengt Fieke Van der Gucht hulde aan een collega met wie ze een kleine gestalte én een hekel aan taalzeuren deelt. Maar aan de productiviteit van taalkundige Nicoline van der Sijs kan ze nog niet tippen.
Nog net voor het 2021 werd, las ik lockdowngewijs 15 eeuwen Nederlandse taal, het laatste boek van Nicoline van der Sijs, bekroond met de Taalboekenprijs
2020.
Ik leerde Nicoline kennen in 2016, een jaar voor de Atlassen van de Nederlandse taal zouden uitkomen. Editie Vlaanderen was na twee jaar schrijven een flink eind opgeschoten en toen bleek er in Nederland belangstelling voor een eigen editie. Dus zochten we een Nederlands auteursduo dat het Belgisch-Nederlandse manuscript kon bewerken.
Die klus zouden Mathilde Jansen en Nicoline van der Sijs klaren. Alleen… dat moest in een razende rotvaart gebeuren, zei de uitgeverij. “Oh nou, precies”, zei Nicoline. Of dat zou lukken, vroeg de uitgeverij. “Oh nou, vast wel”, zei Nicoline.
Nog voor ze onze kennismakingslunch helemaal had weggehapt, had Nicoline al zevenhonderdzeventig Nederlands-Nederlandse equivalenten voor Belgisch-Nederlandse voorbeelden uit de Atlas bedacht. Even later stoof ze op zevenmijlslaarzen naar station Gent-Sint-Pieters en nog voor ze in Utrecht weer uit de trein stapte, had ze al haar verdere ideeën netjes ingesproken en via spraakherkenning omgezet in een e-mail.
Dat nam me meteen voor haar in: de spraakherkenning was niet feilloos en de spelling van het mailtje dus ook niet, maar met het zinnetje “Dit bericht is tot stand gekomen via spraakherkenning” was ze haar critici voor.
Belangrijk was dat haar ideeën zo gauw mogelijk ‘een’ vorm kregen voor ze konden ontsnappen, dus ging snelheid voor op spelling. Zo simpel zat dat. Omspellen kon altijd nog als het idee groen licht kreeg en in een definitieve tekst werd omgezet, toch? Kijk, op die manier verzamel je dus een indrukwekkende bibliografie – Nicolines publicatielijst op de website van de Radboud Universiteit Nijmegen
telt maar liefst eenentwintig pagina’s.
Die schrijfsnelheid en omvangrijke output deel ik niet met Nicoline – ik ben een schrijvende slak. Onze kleine gestalte – wij konden lang vóór corona beiden nagenoeg perfect inschatten hoe ver anderhalve meter is – en onze hekel aan taalzeuren delen we wél. Die relativerende kijk, beschrijvend en niet voorschrijvend, kleurt het bekroonde 15 eeuwen Nederlandse taal.
In elk hoofdstuk van het boek, dat begint bij het Indo-Europees zo’n 5.000 jaar voor Christus en eindigt bij het Nederlands van de eenentwintigste eeuw, demonstreert Nicoline met tal van voorbeelden hoe binnen- en buitenlandse migratie onze taal vormde. En hoe dat niet leidde tot functieverlies en taalverarming, maar juist tot taalontwikkeling en taalverrijking.
Het getuigt net van weinig historisch besef als je je hakken in het zand zet tegen anderstalige nieuwkomers, realiseer je je gaandeweg 15 eeuwen Nederlandse taal. Van het Indo-Europees hield het Nederlands maar een handvol “erfwoorden” over: familietermen als vader, moeder, broeder, broer, zuster, zoon en dochter.
Het getuigt van weinig historisch besef als je je hakken in het zand zet tegen anderstalige nieuwkomers, besef je tijdens het lezen van ‘15 eeuwen Nederlandse taal’
Toen die Indo-Europese immigranten zich gingen mengen met de oorspronkelijke boeren in het noorden van Europa, ontstond het Germaans: Indo-Europees dat zich voedde met landbouwtermen van die boeren – erwt, noot en geit bijvoorbeeld.
En nadat met de Germaanse volksverhuizingen het Germaans uiteen was gevallen in Noord-, Oost- en West-Germaans (waaruit het Nederlands ontstond), was de tijd rijp voor weer andere nieuwe invloeden. De Germanen in de Lage Landen leerden van de Romeinen huizen bouwen met muren die gemetseld waren en ze leerden bier en wijn drinken. Geen Germaan die de behoefte voelde om voor dat nieuws ‘eigen’ woorden te voorzien.
Een nieuwigheid van elders samen met de naam invoeren, dat gebeurt dus al heel lang, zo leert 15 eeuwen Nederlands (en natuurlijk nog zoveel meer!). Daardoor hebben belangrijke handelsproducten als chocola, koffie, suiker, tabak en thee overal min of meer dezelfde naam. Dat vind ik eigenlijk wel zo handig: een computer hoeft voor mij ook geen rekenaar te worden.
Ik ben ook niet dol op managers die elkaar challengen en sparren om proactief in een bilateraaltje een game changer te vinden
Toegegeven: ik ben ook niet dol op managers die elkaar challengen en sparren om proactief in een bilateraaltje een game changer te vinden, waardoor ze hun targets kunnen halen. Ontleningen uit vermeende hippigheid probeer ik te vermijden.
Maar ik ben volstrekt niet consequent in die vreemdewoordenargwaan. Ik vind het namelijk prima om lobbyen te gebruiken: het is spaarzamer dan druk uitoefenen op de politieke besluitvorming. En ik ontleen wel eens therapeutisch een vloekwoord uit een andere taal. Hoe onzinnig ook, ik vind shit minder in your face klinken dan kak. En het uitheemse loser heeft voor mij een nuance die het inheemse woord niet heeft: het is niet zomaar een verliezer, maar een eeuwige sukkel. Daarmee schaar ik me dus in een vijftien eeuwen lange traditie, realiseer ik me na 15 eeuwen Nederlandse taal.
Cheers to that, petite Grande Dame van der Sijs! Al wil ik er gerust ook eentje op drinken.(*)