Thuis in de witregels: ‘Elders’ van Ilse Josepha Lazaroms
In haar tweede roman buigt Ilse Josepha Lazaroms zich over alleenstaand moederschap. Tegelijk tast ze in een delicaat zelfonderzoek naar ankerpunten in haar (familie)verleden. Waar en wanneer ben je echt ‘thuis’?
Kwam Ilse Josepha Lazaroms (1979) als auteur zomaar uit het niets? Nee. Na het lezen van haar debuut Duet (2021) besefte je onmiddellijk dat er een diepe, veellagige fond in haar schriftuur schuilde, een humuslaag van belezenheid ook die zelden pedant aandeed. Een piepjonge debutante was deze eenling met rusteloze genen en een sterke aanleg voor melancholie bovendien niet meer. Dit schrijverschap deed erg voldragen aan en maakte nieuwsgierig naar een vervolg.
© Wouter le Duc
Lazaroms, die in Firenze met verve promoveerde op de Joods-Oostenrijkse schrijver Joseph Roth, specialiseerde zich onder meer in genderstudies en deed onderzoek naar Hongaars-Joodse verhalen. Haar fonkelende curriculum loodste haar van het ene postdoconderzoek naar het andere, aan universiteiten in Boedapest, Jeruzalem, Londen, Oslo, Jena en de Verenigde Staten. Nu is ze neergestreken in Amsterdam, waar ze in haar eentje met haar dochter woont en ook voor diverse bladen schrijft, waaronder De Groene Amsterdammer. De academische wereld staat nu on hold. Het expatuniversum én haar studieachtergrond kreeg talloze echo’s in het zichtbaar autobiografische Duet. Waarin we ook lazen hoe die dochter – die centraal staat in haar tweede roman Elders – er precies is gekomen.
Duet was zo’n debuut dat je bijna over het hoofd dreigde te zien, ook omdat het destijds zonder veel trammelant werd gelanceerd. Toch vond het langzaam zijn weg naar het lezerspubliek. Wat doe je als je kersverse geliefde – een muzikant – tijdens een bootreis in de ban raakt van samenzweringstheorieën? En je bovendien zwanger van hem bent? Lazaroms tuigde haar roman op met rijkelijk veel actuele thema’s – van ploeterend moederschap tot toxische liefde, van fake news tot complottisme – en weefde er schrandere essayistische zijpaden in. Toch primeerde haar ingetogen vertelde verhaal, dat uitmondde in een schrijnende zelfanalyse. Zijn we de “onbetrouwbare getuige” van ons eigen leven?
Wat draag je precies mee van je voorouders, en hoe geef je zelf dat estafettestokje door aan je eigen kind?
In wezen pikt ze in haar tweede roman Elders gelijkaardige thema’s op. Om ze vervolgens om en om te keren (of uit te kleden), in korte alinea’s en in witregels: “Misschien voel ik me nog wel het meest thuis in de witregels.” Alleenstaand moederschap en thuisloosheid dringen zich prominent op. Haar dochter eist haar plaats op en de moeder moet zich verhouden tot het nieuwe wezen. Ook Elders is een indringend zelfonderzoek, met een naamloze verteller die dicht bij de schrijfster lijkt te staan. En ook hier sluipt essayistiek binnen. Maar ditmaal lijkt de vrouw werk te maken van een zekere honkvastheid en laat ze haar nomadische bestaan achter zich. Of de rusteloosheid wijkt? Ze moet zichzelf regelmatig in de wang knijpen: ja, ze is nu moeder. En dat brengt een immens grote verantwoordelijkheid met zich mee. “Boven slaapt mijn kind. Beneden zit ik. Het is een scène die zich al ontelbare keren heeft herhaald en die zich zal blijven herhalen. Het huiselijke. De kamers. De kinderen. Moeders.” Tegelijk zaait dit ritueel verwarring en onzekerheid bij de verteller.
Eindelijk heeft ze een eigen woonplek verworven, een eenvoudig opgeknapt havenarbeidershuisje in Amsterdam, drijvend op betonplaten op het IJ, na haar terugkeer uit zeven landen en acht steden. Maar de twijfel over haar keuze wijkt niet meteen. Valt het moederschap wel te verzoenen met een schrijvend bestaan? Er zijn namelijk “stemmen die zeggen dat je egoïstisch bent als je denkt dat je je zomaar van de wereld mag afzonderen”. Is ze in staat te functioneren als een goede moeder? Wat betekende toch dat intense gehuil van haar kind? “Wat is een moeder behalve een idee, contour, leemte, een vlakte om alles wat er mis is met de wereld op te projecteren, omhulsel, achtergrond, palimpsest.”
Om met zichzelf in het reine te komen, moet de verteller haar verleden onder ogen zien: “Toch geloof ik dat je orde kunt scheppen in dat wat je hebt meegemaakt. In de brokstukken taal en emotie die als dode mollen op je pad liggen.” Tijdens een lange nacht gaat ze graaien in “die dertien dozen en twee bruinlederen koffers waarin haar leven past”, de kisten die zo lang bij haar vader op zolder stof stonden te verzamelen.
Lazarams beschrijft de ‘existentialistische inboedel’ van een denkende moeder
In korte welgeformuleerde alinea’s en hoofdstukjes – die iets solipsistisch én meanderends hebben – filosofeert en prakkezeert Lazaroms erop los. Ze trekt cirkels om zich heen, als een kind met krijt op de stoepstenen. Alsof ze zichzelf probeert in te kapselen. Langdurig was ze “een motje dat rond de levensvlam van anderen fladderde” of verschool ze zich achter andere schrijfsters – van Anne Sexton tot Sylvia Plath en Virginia Woolf. Ze worstelde met terugkerende doodsangsten, soms gedempt door geliefden “met een kinderlijke, speelse blik”. Haar “intrinsieke eenzaamheid” viel moeilijk te bestrijden: “Het geluk, het genot, het gelach; alles is weggelekt. Ik bewaarde enkel de angst, de woede, het gemis, mijn existentialistische inboedel.” Waar die vandaan kwam? Een aanwijsbaar trauma is er niet, “niets meer dan een jeugd vol kleine onrechtvaardigheden en momenten van onbegrip.”
Maar wat draag je precies mee van je voorouders, en hoe geef je zelf dat estafettestokje door aan je eigen kind? Ook dat is een thema dat geleidelijk aan meer armslag krijgt. Ze vertelt over “die moeilijke, complexe, melancholische vrouwen” in haar familie, haar oma op de eerste plaats, die in psychiatrische instellingen verbleef en haar vader behepte met de zwaarte van het leven. “Overal waar ik woonde, lieten ze sporen na, die onrustige schimmen.” Zijzelf was al vroeg een eenzaat: “Ik wilde altijd al ontsnappen aan mijn eigen kinderfeestje.” Toen ze als pasgeboren baby met grote, donkere ogen de wereld inkeek, werd ze “een denker” genoemd.
De lucide Lazaroms beseft hoezeer ze hengelt naar ontsnapping, naar vluchtroutes. Want wat moet haar dochter ‘met zo’n ernstige moeder’?
Elders is een nogal zwaarmoedig boek waarin weinig licht doorsijpelt. Ook in Duet beschreef de bedaarde intellectuele zich als iemand bij wie de “melancholie glinstert als een dun laagje dauw op mijn huid”. Soms wordt dat benauwend. De roman krijgt dan iets stationairs of zelfs repetitiefs, alsof Lazaroms langzaam een strop aantrekt. “Denken als levenslijn – al weet ik inmiddels ook dat de lijn soms als een touw om je nek ligt, zodat je bijna stikt. Met denken alleen kom je er niet.” Cirkelt ze wat te zeer rond de eigen navel? De lucide Lazaroms beseft hoezeer ze hengelt naar ontsnapping, naar vluchtroutes. Want wat moet haar dochter “met zo’n ernstige moeder”? Lazaroms schrijft: “Ik probeer die ernst te beteugelen, hem vooral in mijn werk te stoppen.”
Er wordt de laatste tijd – van Saskia De Coster (Nachtouders) en Anneleen Van Offel (De stem van Sulina) tot Bregje Hofstede (Oersoep), Miranda July (On All Fours) of Valeria Luiselli (De gewichtlozen) – ontzettend veel gereflecteerd over moederschap in al zijn gradaties, vaak in verhouding tot het schrijven. Er is een compleet genre ontstaan met zijtakken en onderafdelingen. Lazaroms bouwt met haar subtiele, soms labyrintische en tastende tekst van amper honderddertig pagina’s “een huis uit fragmenten”. Voor zichzelf, voor haar dochter én evenzeer voor de lezer. Die is opnieuw onder de indruk van die wikkende, zichzelf voortdurend betrappende maar kristalheldere verteltoon. Misschien wordt het wél tijd om in een volgend boek vaker uit te breken uit die versmachting van het eigen denkende hoofd.
Ilse Josepha Lazaroms, Elders, Atlas Contact, Amsterdam, 2024, 133 p; Duel, Cossee, Amsterdam, 2021, 160 p.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.