Een vlieg genaamd Teun uit het nieuwe boek van Detlev van Heest herinnert kunsthistorica Gerdien Verschoor aan de vliegen op schilderijen van Rachel Ruysch en Roelant Savery. Maar waarom strijkt een vlieg neer op een schilderij van een oude meester?
Op weg naar de internationale kunstbeurs TEFAF in Maastricht pak ik Parkeren in Hilversum (Van Oorschot, 2024) uit mijn tas, de nieuwste titel van Detlev van Heest. Ik ben een groot liefhebber van zijn werk: ik hou van de dagboekachtige vorm, de dialogen, de absurdistische scènes en de ingehouden humor. En ik bewonder Van Heest om zijn ingetogen, bijna onzichtbare pen waarmee hij grote emoties weet te beschrijven.
Tragikomisch (en soms ook gewoon hilarisch) is de relatie die Van Heest opbouwt met de dieren om zich heen. Kippen, schapen, eenden, wandelende takken en padden krijgen namen als Rita, Gerrit, Snap en Snip, Piet, Ada en Ab. Zieltogende hommels worden van het wegdek geraapt, spinnen gevoerd met fruitvliegjes. Het sterven van een dier is drama. “Je moet ze ook geen naam geven”, zegt latere ex-echtgenote Annelotte in zijn boek Pleun over de dieren in zijn leven. “Als ze geen naam hebben gaan ze ook niet dood.”
© Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen
Maar dat is precies wat er gebeurt in Parkeren in Hilversum. Op pagina 252 maken we kennis met huisvlieg Teun, over wiens leven Van Heest (in zijn brieven aan zijn vrienden Han en Lousje Voskuil) en poes Kootje (in haar brieven aan kat Dibbes, woonachtig bij de Voskuilen) verslag beginnen te doen. In deze absurdistische schaduwroman wordt Teun, die onder verdachte omstandigheden verdwijnt, volgens poes Kootje gegijzeld door de huisbaas van de Voskuilen. Zij (Kootje) probeert alles in gang te zetten om Teun door het Teunbevrijdingsfront (TBF) te laten bevrijden. Op zijn onnavolgbare heestiaanse wijze neemt de auteur het verhaal pagina’s later over, als je Teun alweer bijna bent vergeten: “In mijn huiskamer vloog een vlieg. Volgens Kootje was dat Teun. Hij was sterk vermagerd […]. Ik zette een schaaltje met jam (de jam van Annelotte) op het tafeltje. Teun streek een paar tellen later op de jam neer.”
© Sander Bijl
Als ik de beursvloer van TEFAF betreed, weet ik al waar ik een huisvlieg moet gaan zoeken. Er is er een neergestreken op een stilleven van Rachel Ruysch (1664-1750), te zien in de stand van kunsthandelaar Sander Bijl. Op een hoek van een tafel liggen op een bruingrijs tafelkleed drie perziken, een handvol druiven en zes glanzende kersen tegen een achtergrond van kunstig opgestapelde bladeren, en dat allemaal weergegeven op een schilderijtje van slechts 34,5 bij 31 centimeter. Rachel Ruysch laat haar penseel schitteren in de krakerige blaadjes, de sappige kersen en de poezelige billetjes van de perziken. Op een van de perziken is een vlieg geland. De doorschijnende vleugels, het glanzende lijfje en het geschilderde lichtstippeltje op zijn kop: in zijn hele vlieg-zijn doet het dier sterk aan Teun denken. Helaas kondigt een vlieg in de kunst rampspoed aan. Nog even en de eerste rotte vlekjes zullen in de perzikhuid verschijnen, een waas van schimmel, een vliegenwalhalla.
Later, terug in de trein, drijft Teun van Heest in het water van de papyrusplant. Zijn leven lijkt nu echt voorgoed voorbij. Hij wordt opgebaard op een bierviltje, naast de twee hommeltjes en een koolwitje die Van Heest eerder vond in Tokio en Dunedin. Op een dag is het lijkje verdwenen, en vliegt er wederom een bromvlieg rond die sprekend op Teun lijkt. Maar helaas laat ook deze Teun het leven, zelfs al wordt ook hij met liefdevolle gebaren op een schoteltje jam gezet.
© Mauritshuis Den Haag
Als ik het boek uit heb, verschijnen er andere vliegen voor mijn geestesoog. De vliegen die ik onlangs zag in het Mauritshuis op de lijst van de Vaas met bloemen in een stenen nis van Roelant Savery, dat fantastische trompe-l’oeil. En de meer dan vijfhonderd jaar oude vliegen, mooiere zijn er misschien niet: de twee op het dubbelportret van de Meester van Frankfurt (1460-1515/25) in het Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen. Vermoedelijk zien we hier de naamloos gebleven schilder zelf en zijn echtgenote. Voor hen, op tafel, een bord met kersen, broodjes, een mes. Een levensgrote vlieg wandelt rond bij de kersen, een tweede is neergestreken op de hoofddoek van de vrouw. Zij, de vrouw, heeft er geen weet van, ze kijkt naar haar man, haar man kijkt naar ons en wij, wij kijken naar de vlieg en we herkennen de onaangename boodschap die hij voor ons heeft: vanitas vanitatum, het leven is eindig, gedenk te sterven.
We kijken naar de vlieg en we herkennen de onaangename boodschap die hij voor ons heeft: gedenk te sterven
Dan realiseer ik me dat ook vlieg Teun de aankondiging van de dood is. In Parkeren in Hilversum is zijn verschijnen en verdwijnen verbonden met de ziekte en de dood van Han Voskuil, aan wie poes Kootje en mens Van Heest zo onnavolgbaar verslag deden over leven en sterven van een vlieg die ze een naam gaven. Naast een prachtig boek is Parkeren in Hilversum daarmee ook een requiem voor Han Voskuil geworden.