Op het moment dat in het Witte Huis werd beslist over het lot van Oekraïne, zat Thomas Heerma van Voss in een panelgesprek over wat het verdient om bewaard te blijven. ‘Meermaals viel het woord troost.’
Terwijl Amerikaans president Donald Trump en zijn angstwekkende dienaar J.D. Vance ten overstaan van de wereld Oekraïens president Volodymyr Zelensky probeerden te kleineren, zat ik in het Amsterdamse debatcentrum De Balie tegenover honderdtachtig mensen om te praten over wat er kan verdwijnen en wat het verdient om bewaard te blijven.
Zo was het programma toch aangekondigd. Op het podium vertelde ik over literaire tijdschriften, over de schoonheid en waarde van minutieus gepriegel in een tekst – want als niemand zich onbezoldigd inzet om zinnen te redigeren en verhalen secuur te wegen, los van welk direct effect dan ook, dondert dan uiteindelijk niet de hele literatuur in elkaar?
Naast me zat Simone Atangana Bekono, die poëzie voorlas van de door haar bewonderde Bea Vianen, wier gedichten niet meer in druk zijn. Ook aan tafel: Olga Zuiderhoek, die herinneringen ophaalde aan Ischa Meijer en de platencollectie van haar overleden vriend, en Adriaan van Dis die vertelde over zijn redactiejaren bij De Gids, over zijn vermaarde televisie-interviews en over een wandeling met Harry Mulisch, die voortdurend door onbekenden werd herkend en aangesproken.
Het draaide, kortom, veel om vroeger en om de vraag welke kunst we willen behouden en waarom. Het woord troost viel meermaals, ik hoorde het mezelf ook uitspreken, en ik vroeg me af of dat inderdaad een belangrijke rol van kunst is: troost bieden, afleiding, houvast. Of maken zulke termen van kunst iets instrumenteels terwijl ze juist in zichzelf waarde heeft?
Pratend in De Balie – Vance had Zelensky net voor de tweede keer toegeblaft dat die niet dankbaar genoeg was – cirkelden we zo om de vraag heen wat ertoe doet, en ik had het idee dat we een antwoord benaderden, of nou ja, dat het een vraag is die zich niet rechtlijniger laat beantwoorden dan wij deden.

© Franz26 / Pixabay
Toen stond een man in het publiek op. Hij was minstens zeventig, hij had dun grijs haar. Zijn handen en voeten trilden, zijn stem trilde ook. “Ik ga verhuizen. Ik heb nog allemaal oude jaargangen van De Revisor. Wat moet ik ermee doen?”
Weggooien, dacht ik direct, ook omdat ik mijn eigen redactiejaren bij De Revisor vaak dergelijke vragen had gekregen van vroegere abonnees. Ze wilden af van oude jaargangen, niemand had ruimte, ook de uitgeverij hoefde ze niet meer.
Maar ik vond het te cru om dat woord uit te spreken, zeker aangezien de man zo verwachtingsvol naar het podium keek. Hij leek te hopen dat een van de sprekers hem heel precies zou vertellen wat hij moest doen. Beste meneer, die ene jaargang door de versnipperaar halen, die andere stapel papier toch maar behouden, en dat ene jubileumexemplaar naar een antiquariaat brengen. Uiteraard bestond zo’n antwoord niet. Niet te veel bewaren, was ten slotte de consensus. Ik dacht aan mijn vader, die uit onvermogen of luiheid of diepgewortelde somberte of alles door elkaar op den duur helemaal niets meer weg kon doen – hij huurde zelfs, zo ontdekte ik na zijn dood, decennialang een opslag waarin hij allemaal meubels en speelgoed uit zijn ouderlijk huis stalde.
Niet om de spullen te bewaren of zelfs maar te bekijken, maar simpelweg om ze niet weg te hoeven gooien. Dat leerde me in elk geval één ding: een mens doet er goed aan af en toe wel afscheid te nemen, al is het maar om anderen niet met alle overblijfselen van voorouders achter te laten.
Een andere man uit het publiek kwam overeind, iets jonger dan de vorige. Hij droeg een wollen blauwe trui en zei: “Ik kwam hier omdat de avond zou gaan over wat de moeite van het bewaren waard is en wat niet. Over een archief. Ik luister al twee uur en heb nog niet eens het begin van een antwoord gehoord.”
Mijn vaders verzameldrift leerde me in elk geval één ding: een mens doet er goed aan af en toe wel afscheid te nemen, al is het maar om anderen niet met alle overblijfselen van voorouders achter te laten
Waarde is natuurlijk vaak zo particulier dat er niets wetmatigs over te zeggen valt; waar de een plakboeken vol betekenisvolle foto’s en krabbeltjes ziet, ziet de ander afval. Wat ikzelf weggooi: kranten, papieren, bonnetjes – en ik ben er vooral mee bezig dat er nooit te veel spullen mijn huis binnenkomen. Wat ik bewaar: veel boeken, cd’s, dvd’s – anders gezegd: werken die ik bewonder, collecties die bij elkaar horen, die ik niet zozeer wil herzien als dicht bij me wil houden. Heb ik daar iets aan nu volgens statistici de kans op de Derde Wereldoorlog dagelijks toeneemt? Praktisch gezien uiteraard niet. Tegelijkertijd is er op veel dagen niks waardevollers in mijn leven dan die boeken, films en muziek, dan een bijna twee uur durend gesprek over schoonheid dat niet hapklaar iets oplevert.
De afgelopen jaren werd bij elke nieuwe ronde kunstbezuinigingen Winston Churchill aangehaald. Die scheen volgens sommigen gezegd te hebben, toen tijdens de Tweede Wereldoorlog minder overheidsgeld naar kunst ging: “Waar vechten we dan voor?” Later bleek dat citaat helemaal niet van Churchill afkomstig te zijn, maar werd het toegeschreven aan acteur Kevin Spacey, wat op een of andere manier goed past bij deze tijd van desinformatie en van hun voetstuk gekukelde mannen.
Op veel dagen is er niks waardevollers in mijn leven dan de boeken, films en muziek om me heen
Ja ja, alles van waarde is weerloos, dat mooie zinnetje is zo vaak aangehaald dat het inmiddels toch klinkt als een platitude (kan alles zo gaan klinken als je het maar vaak genoeg herhaalt?). En wat minder duidelijk waarde heeft is vaak ook weerloos – dit zijn maanden waarin geregeld alles wat leeft weerloos lijkt.
Nog tijdens die Balie-avond vertrok Zelensky al uit het Witte Huis, hij werd naar buiten getrapt, en terwijl hij afdroop praatten we intussen in de foyer na over wat waarde heeft – het had natuurlijk vooral waarde dat dit alles vrij onbekommerd plaatsvond. Het grootste mirakel, zei mijn moeder, die geboren werd in 1949, is dat ik straks een heel leven heb geleid in een land dat nooit oorlog kende. De sympathieke Hein Aalders, redacteur van het literair-historische tijdschrift De Parelduiker, stapte op me af: “Ik wil bewaren wat gelezen moet worden, wat niet verloren mag gaan omdat mensen het weten moeten. Dat lijkt een open deur maar is het niet en ik weet het eigenlijk ook niet een-twee-drie nader uit te leggen.”
De Britse premier herhaalt zijn woorden: ‘boots on the ground’. Een vriendin bericht me dat ze zo bang is dat haar zoon van achttien wordt opgeroepen
Terwijl ik dit schrijf, is net bekend geworden dat Amerika per direct alle militaire hulp aan Oekraïne wil stoppen. De Britse premier Keir Starmer herhaalt zijn woorden: “boots on the ground”. Een vriendin, die ook schrijft, bericht me dat ze zo bang is dat haar zoon van achttien wordt opgeroepen. Ik kijk naar buiten, de zon schijnt, het licht weerspiegelt prachtig in het water voor mijn deur. Ik denk aan een van de laatste gedichten die Remco Campert ooit schreef, met de strofe: “Ik geloof mijn ogen niet / hoewel ik ze wijdopen sper”.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.