Terug naar de IJzer VIII
De IJzer stroomt door het onderbewustzijn van Katrien Vandenberghe. Dit voorjaar wandelde ze langs de stroom en volgde de GR 130. Terug thuis noteerde ze haar ervaringen.
Na maanden pak ik de draad weer op. De teergroene schijn in de kruinen en de fris opschietende grassen en gewassen onder een witbewolkte lichtblauwe lucht hullen het snelweglandschap in een prille, vaste belofte van lente. Alleen in het echt kan dit subtiele kleurenpalet zo levenskrachtig ogen.
Wintervariant
Het aftandse stalen ros stal ik (voor straks) bij de brug in Stavele, tegen een gewezen afspanning-paardenhandel met deurbordje ‘Joak, ik ben West-Vlaming’. Eenmaal in het enigszins golvende Franse Bambeke, waar ik de auto achterlaat en ditmaal de drassiger GR-wintervariant zal doen, overheersen meteen weer de ruimte en het voettochtgevoel. De wind ruist in mijn oren, een geploegde akker spreidt zijn zware, uitgeharde kluiten tentoon en in de berm staan paardenbloemen natuurlijk, vergeet-me-nietjes, witte dovenetel, ereprijs (is lang geleden), grootbloemmuur, kleine veldkers – herinneringen aan toen we voor school een herbarium moesten aanleggen. In de verte de zachte blauwe bult van de Kasselberg.
© Katrien Vandenberghe
De route gaat over gras, asfalt, dwars over een boerenerf, waar een volgeladen vrachtwagen Trans-porcs wegrijdt. Een bunker, een begraasd pad langs een beekje – bloeiende sleedoorn, speenkruid. In het open veld roepen kieviten. Een haas schiet weg, een paar eveneens opgeschrokken patrijzen scheren snorrend over het land. Groenbemestergras glanst deinend in tegenlicht. In de strakke, schrale noordenwind probeer ik een verre grote zilverreiger in de lens te vangen. Staand, knielend: het valt niet mee.
Blauwerscafé
De toren van het kerkje van Haringe duikt op, een volslanke versie van het Oost-Kappelse torenspitsje. Links een grote waterplas. De kieviten zijn zo te horen nu door het dolle heen. Een knobbelzwaan drijft tussen moeraspollen en pinksterblommen, drie blauwe reigers tegelijk stijgen op. Ik maak – technisch hoogstandje – de ketting rond het zware hek naar de plas los. Kan dit de bedoeling zijn, zelfs al heeft de beschrijving het over een strikt te volgen privépad?
© Katrien Vandenberghe
Nee. De Heidebeek die ik moet hebben en die hier de landsgrens vormt, ligt aan de begroeiing te zien verderop. Een chicane in schutkleuren en een smokkelbrugje annex blauwerscafé later loop ik over de brede, sappige berm van de Heidebeek, die in de IJzer uitmondt, en waarlangs tot 1993, afschaffing van Europese binnengrenzen, een smokkelroute liep. In een net nog Franse waterplas foerageren vijf kluten.
Dode IJzer
Een gemillimeterd stukje wei (met ernaast zes weldoorvoede schapen) komt uit op een weg naar Roesbrugge, vanaf een kant die ik, voormalig buurdorpelinge, eerlijk is eerlijk, voor het eerst zie. Het pad steekt de Dode IJzer over, een al in de zestiende eeuw rechtgetrokken IJzerbocht. De infohut biedt interessante historische informatie over Roesbrugge, dat dankzij zijn ligging aan een land- en een waterweg niet van enig belang verstoken is geweest. Nu de Bergenstraat over, die ik ter linkerzijde met zandzakjes associeer. Op de kade start een smal jaagpad, dat – schijn bedriegt – in geen vijftig jaar lijkt te zijn hersteld. Het bevallige bruggetje uit mijn allereerste blog loopt om precies te zijn over de Dode IJzer.
© Katrien Vandenberghe
Ooit ‘zwaaiden’ hier schepen. De vele vogels vallen op: waar je vroeger hooguit wat meerkoeten hoorde of zag, vertonen zich nu ganzen, een fuut, een zwanenkolonie, wilde eenden, bergeenden, zomertalingen, roofvogels, in, bij en boven plassen waar ze duidelijk welkom zijn. De vergezichten zijn nog steeds even machtig vlak en open, ondanks licht reliëf, vol uitgestrekt in overweldigende rust. Aarde raakt aan wijde lucht in deze stille streek in de marge, aan de schreve. Nieuw voor mij is dat we bij ons thuis met zijn achten (maximale bezetting) niet alleen uitkeken over een IJzer die we niet zagen, maar ook over de verborgen resten van een in de dertiende eeuw gestichte vrouwenabdij, Ter-Nieuwe-Plant, die nu met schanskorven wordt aangegeven. Zoals vroeger kom ik tussen Roesbrugge en Stavele geen levende ziel tegen. Het hele eind rimpelt harde tegenwind het water, alsof de IJzer rillerig terug naar Frankrijk stroomt.
© Katrien Vandenberghe
Centrum
Vanuit Stavele fiets ik terug, zorgvuldig de scheuren in het jaagpad mijdend, met een minder gure rugwind, zakkende zon in de ogen, opnieuw langs het overstroomde grasland van de Gatebeek bij de witte Broekmolen, de imposante, klokken luidende hallenkerk van Beveren-IJzer, de vele bruggetjes over afwateringsgrachten, met hun sinds de Franse bron nog steeds groen geschilderde reling (één reling, omdat er ooit vanaf het jaagpad sleepboten werden getrokken), en langs ons vroegere huis, ‘logistiek centrum Beveren’ zoals de broers het in hun internaats- of studententijd gekscherend noemden.
© Katrien Vandenberghe
In Roesbrugge neem ik de gewone verkeersweg. Beneden aan de Hoge Seine stond in mijn jeugd een molen, die naar Brugge is verhuisd. Iets verderop herinnert een bord aan het plaatselijke veldhospitaal uit de Eerste Wereldoorlog. Bij ondergaande zomeruurzon bereik ik Bambeke.