Deel artikel

literatuur recensie

Tegen de onverschilligheid: poëzie van Charles Ducal, Anne Provoost en Han van der Vegt

24 februari 2025 10 min. leestijd

Vier keer per jaar signaleren Carl De Strycker en Lisa Rooijackers om beurten opmerkelijke bundels, bijzondere fenomenen of tendensen uit de recente Nederlandstalige poëzie. In deze aflevering: nieuw werk van drie dichters die nadrukkelijk naar de buitenwereld kijken en wat daar zoal misgaat.

Poëzie wordt veelal gezien als een genre waarin intieme ontboezemingen worden gedaan. Vaak is in gedichten inderdaad een ik-figuur aan het woord die zich uit over zielenroerselen: de liefde wordt uitgezongen, gevoelens van verdriet of melancholie worden geventileerd, existentiële worstelingen onder woorden gebracht. Ook in de hedendaagse dichtkunst wemelt het van de gedichten die sterk ik-betrokken zijn: gedichten over identiteit, intermenselijke relaties, persoonlijke besognes. Maar er is ook een andere traditie: lyriek die niet de binnenwereld onderzoekt, maar net op de buitenwereld focust – geëngageerde poëzie, zo je wil. In deze aflevering van de poëziekroniek bespreek ik drie zulke bundels die zich teweerstellen tegen onverschilligheid.  

Aan het begin van zijn carrière deed de poëzie van Charles Ducal zich voor als autobiografische belijdenislyriek. Zijn debuut Het huwelijk (1987) is bijvoorbeeld een genadeloze analyse van een uitgewoonde relatie; de opvolger, De hertog en ik (1989), gaat over de dualiteit mens-dichter. Hoewel hij als persoon altijd politiek en maatschappelijk betrokken was, maakte Ducal een strikt onderscheid tussen zijn literaire activiteiten en zijn engagement als linkse intellectueel. Als auteur verdedigde hij een autonomistische literatuuropvatting en poëzie vond hij ongeschikt voor de maatschappelijke strijd die hij wilde voeren. Dat veranderde met De buitendeur (2014). Die titel is veelzeggend: het huis wordt opengegooid. De buitenwereld sloop zijn poëzie binnen en sindsdien zijn er in zijn werk ook expliciet geëngageerde gedichten te vinden.

Dat is in de nieuwe bundel, Tijd voor vrede, niet anders. Al in de korte proloog is er een gedicht waarin de buitenwereld zich opdringt. Via de beeldbuis komen de wereldproblemen het persoonlijke leven binnen: “Wij kijken / naar de oorlog die vuil is en ver, / en onze woonkamer heeft ingenomen.” De confrontatie met het wereldnieuws ontregelt de burgerlijke gewoontes:

Men zou zijn glas willen grijpen, vragen
hoe laat we eten, maar wij blijven stom.
Hoe raken wij weer in vrede
met deze kamer, in oorlog met ons?

Wij moeten de straat op. Daarom.

De bundel valt uiteen in twee delen: maatschappelijk betrokken gedichten enerzijds en anderzijds meer persoonlijke verzen. Het tweede deel bevat afdelingen die gaan over de liefde, het leven en de dood: gedichten naar aanleiding van het eigen naderende einde, een in memoriam voor vriend Bernard Dewulf, een snijdend gedicht over de relatie met de zoon, verzen over kleine geluksmomenten. Ik focus hier op de eerste helft van de bundel met daarin een reeks gedichten die expliciet de (staat van de) wereld thematiseren, en verzen die reflecteren over de manier waarop poëzie daarvoor ingezet kan worden.  

De afdeling ‘Tijd voor geweld’ bundelt gedichten over oorlog en agressie. In ‘Shooting USA’ wordt de psychologie van een dolle schutter onderzocht, ‘Hier waak ik’ hekelt de verrechtsing, ‘Klassenhaat’ gaat over de polarisering in het debat over (on)gelijkheid, in ‘Huiszoeking’ worden andersdenkenden geknecht, in ‘Kamikaze’ is een teleurgestelde gutmensch aan het woord die zich ontpopt tot terrorist.

Het slotgedicht, ‘Verlosser’, beschrijft het tragische lot van een Christusfiguur. Die dook een aantal gedichten eerder al op als “De man die op de berg uit eigen werk voorlas”. Over hem wordt gezegd: hij “is ook de laatste leerling kwijt”. De christelijke waarden die eeuwenlang onze westerse maatschappij domineerden, zijn verdwenen. Jezus, de man die zegt “Vrede laat ik U, mijn vrede geef ik U”, is geen ankerpunt meer, met alle gevolgen van dien. Heel opvallend is trouwens het grote aantal referenties aan de Bijbel in Tijd voor vrede, alsof Ducal met die intertekstualiteit wil aantonen hoezeer die verhalen de basis vormen voor onze cultuur en onze moraal.

De afdeling die daarop volgt, reflecteert over dit soort expliciete, geëngageerde poëzie. Ze heet ‘Poëzie is geen journalistiek’. “Hoe maak je poëzie van een lijk in het water?” opent het gedicht ‘Vraagstuk’ – dat is uiteraard onmogelijk, want een lijk heeft niets poëtisch, wel integendeel. De gedichten in deze reeks bepleiten het gebruik van onpoëtische onderwerpen en een poëzie waarin de werkelijkheid niet verbloemd wordt. ‘Kindermond’ – en er klinkt mee “daaruit komt de waarheid” – heet een vers over de klimaatopwarming; ‘Ook in dit dorp’ is dan weer een onverholen waarschuwing dat we in al onze zelfgenoegzaamheid niet beseffen dat de oorlog voor de deur staat: “Oorlog rijpt niet in de velden, is onzichtbaar / op het gazon. Maar hij komt. Het is tijd, / hoog tijd te begrijpen waarom.”

Het streven naar een heldere boodschap hoeft echter niet te betekenen dat Ducal de taal niet naar zijn hand zet. Let maar eens op de assonantie en het rijm in de bovenstaande verzen. De volgende afdeling, ‘Alleen de vorm’, herinnert aan de autonomistische poëzieopvatting van de vroege Ducal. Het is duidelijk dat hij die verlaten heeft, maar daarom zijn vormbeheersing en taalbehandeling nog niet onbelangrijk geworden. ‘Rijm’ is een gedicht waarin de dichter polemisch afstand neemt van de hedendaagse vormloze poëzie en een pleidooi houdt voor taalmuziek.

In het titelgedicht van de reeks, ‘Poëzie is geen journalistiek’, komt dat allemaal samen: de vraag hoe expliciet de boodschap, hoe kaal de taal kan zijn, wordt er geuit in verzen vol rijm, alliteratie, assonantie, herhaling en allusie (op de beroemde regels van M. Nijhoff):  

Hoe helder mag het? Mogen de lijken echt lijken
zijn, de boot een boot, een drijvend stuk ongeluk,
en nemen we in dat geval een journalist
mee aan boord, iemand die weet wat hij schrijft?
Lees maar, er drijft wat er drijft. Zo doodgewoon
dat het aanstellerig klinkt, het rijm?

Hoe duister mag het? Als ze over het water lopen,
de zielen, weet hun herinnering precies waar de gaten zijn. Daar zien ze
in de diepte iets wiegen, iets wat bij hen heeft gehoord
en smekend omhoogkijkt. Maar een ziel,
eenmaal bevrijd, laat zich niet meer verleiden.

Zaak is onverschillig te blijven.

Dit is een gedicht over bootvluchtelingen die Europa trachten te bereiken en daarbij omkomen. Dat is een drama zonder einde, dat evenwel al lang het nieuws niet meer haalt en waarvoor wij min of meer de ogen gesloten hebben. Met dit gedicht, waarin metaforiek haast afwezig is opdat de boodschap niet mis te verstaan zou zijn, vraagt Ducal opnieuw aandacht voor die tragiek.

Hetzelfde doet Anne Provoost in Decem, een lang verhalend gedicht waarin ze het woord geeft aan een bootvluchteling die een procedure voor asiel is opgestart. De bundel opent met een afwijzing van zo’n asielaanvraag vanwege de overheid: “Je asielrelaas bevat een opeenstapeling van eigenaardigheden en tegenstrijdigheden en onaannemelijkheden die de geloofwaardigheid van je vluchtrelaas volledig onderuithaalt.” In tien met Romeinse cijfers genummerde afdelingen vertelt hij zijn verhaal dat inderdaad vol eigenaardigheden, tegenstrijdigheden en onaannemelijkheden zit – hij is duidelijk getraumatiseerd en dan is het moeilijk om een samenhangend, rationeel betoog te houden. Aan de hand van brokstukken moet je reconstrueren wat er gebeurd is. Dat is een leeswijze waartoe de lezer van poëzie bereid is: die weet dat metaforiek en ambiguïteit nuances aanbrengt; de bevoegde ambtenaar kan daar uiteraard weinig mee. Die ziet alleen de contradicties, waardoor de vluchteling zijn verhaal eindeloos opnieuw moet vertellen, wat de wonde telkens weer openrijt.

De man is zijn land ontvlucht op zoek naar een beter leven voor zijn nog ongeboren kind (“in ieder geval een land met een tandarts” – tandzorg als beeld voor het land van belofte), en heeft zich door een mensensmokkelaar laten overtuigen om per boot de overtocht te maken. Hij beschrijft de mensonterende toestanden (“kooien van apen worden regelmatig schoongemaakt / maar wij zitten vaag in laag water”) en dan gaat het mis: de boot vergaat en zijn zwangere vrouw verdrinkt. Zelf spoelt hij aan land aan:

ik kwam bij mij en ik zag het
mijn knieën in een onhoudbare hoek
vanwege mijn nieuwe gedaante
blies ik uit mijn oor
als een amfibische soort
die op het land kruipt van schaamte

Opvallend is de depersonalisatie die spreekt uit deze regels: hij observeert hier zichzelf, wat de psychologische ontreddering duidelijk maakt. Terwijl hij greep probeert te krijgen op wat er is gebeurd, doorloopt hij de stappen van het rouwproces: na de shock komen ongeloof, ontkenning, woede, schuldgevoel, depressie, aanvaarding en uiteindelijk een poging om een nieuwe start te maken, al is hij getekend voor het leven. De bundel sluit met deze pijnlijk constatering: “maar ik hoor als ik eerlijk ben / altijd nog stemmen op zee”.   

Het gedicht is een lyrische monoloog, dat wil zeggen poëzie waarin het lyrisch ik een personage is dat een imaginair publiek toespreekt. De versvorm benadrukt het verbrokkelde verhaal, en Provoost creëert extra betekenis dankzij het gebruik van technieken die eigen zijn aan het genre van de poëzie zoals herhaling, homonymie (Decem klinkt als “desem”, bijvoorbeeld, en brood is motief in de bundel) of metaforiek.   

Door in de huid te kruipen van een vluchteling biedt Provoost een uniek standpunt: ze geeft een stem aan wie vaak niet gehoord wordt. Doordat je als lezer geconfronteerd wordt met een persoonlijk verhaal, blijft de vluchtelingenproblematiek niet langer abstract, deze poëzie wekt empathie op. In die zin is de ondertitel te begrijpen: Ongelegenheidsgedichten voor asielverstrekkers. Zo lang dossiers papier zijn en mensen cijfers is het makkelijk om streng te zijn, maar zo gauw je met het gelaat van de ander geconfronteerd wordt, is het moeilijk om onverschillig te blijven. In die zin zijn dit gedichten die ongelegen komen, storend zijn, ongemakkelijk maken.

Ook betrokken op de wereld is Bouwdoos van Han van der Vegt. De flaptekst stelt dat de dichter “tot de conclusie (komt) dat we een nieuwe basis voor het leven zullen moeten leggen. De tijd van onderzoek en verkennende stappen is voorbij. Er is nog een korte spanne voor wanhopig ingrijpen. Vanzelfsprekend kunnen dichters hierbij niet blijven toekijken, maar dienen zij een constructieve bijdrage te leveren.” Bouwdoos biedt daartoe bouwstenen.

De ondertitel, Probate poëzie, is veelzeggend, en ook de vorm is betekenisvol: de bundel is een dwarsligger. Daarmee wordt duidelijk gemaakt dat hier poëzie gepresenteerd wordt die afwijkt van de gangbare norm, niet alleen wat de bladspiegel betreft (met voor lyriek erg lange verzen en gedichten die vrij verhalend aandoen, met opsommingen die aangegeven worden met bulletpoints, en met woorden die verticaal gezet zijn), maar ook de spreeksituatie verschilt van die van veel poëzie: hier komt geen ik aan het woord. De bundel bevat veel vraagzinnen, veel stellingen ook, en maakt vaker gebruik van de jij-vorm.

Inhoudelijk hebben we te maken met een dystopie. Overstromingen als gevolg van de klimaatverandering zijn nakend, en op sluipende wijze worden we beroofd van onze autonomie en vrijheid. Illustratief is het gedicht ‘De datapokken’. De obsessie met gezondheid doet ons alle privacy opgeven:

wat broedt uw baarmoeder tegen u uit?   
wat konkelt er in uw darmkronkelingen?
scholen lichaamsvreemde cellen samen in uw voorhoofdsholte?

Wie niet kan omgaan met de onzekerheid die deze (overigens heel natuurlijke) fysieke processen met zich meebrengen, kan zich helemaal laten opvolgen door een soort elektroden te laten bevestigen. Het gedicht is opgezet als een folder waarin de voordelen van het monitoringsysteem worden opgesomd, maar het betekent uiteraard een overgave aan de overheid die dankzij alle intieme gegevens volledige controle over jou verwerft.

Even wrang is het gedicht ‘De liefde van de netwerkstad’. Daarin onderzoekt Van der Vegt de netwerkmaatschappij waarin we leven, met haar letterlijke netwerken als het telefoonnet of het internet, maar ook haar figuurlijke – de verschillende constellaties waarin we functioneren. Die heeft veel voordelen, maar ze heeft onvermijdelijk ook tot gevolg dat we een deel van onze individualiteit opgeven. ‘Toekomstbestendig’ stelt geruststellend vast “nog zijn wij mensen” (“nog doden wij niet met de hand / nog kakken wij niet waar we slapen”) en niets menselijks is ons vreemd (“nog vegen wij ons het gat af / nog is de wrok onverminderd”), maar tegelijk roept dat de vraag op: hoe lang nog? Er komen zovele technische ontwikkelingen op ons af die – onder het mom ons het leven gemakkelijker te maken – niet alleen een verlies aan privacy, autonomie, vrijheid en individualiteit met zich meebrengen, maar ook een verlies aan menselijkheid en morele standaarden.

Van der Vegt maakt gebruik van groteske en ironie om zijn lezer te waarschuwen voor de gevaren van de informatiemaatschappij. Het maakt van Bouwdoos een vrolijk ondergangsvisioen – een probaat middel tegen onverschilligheid.

Charles Ducal, Tijd voor vrede, Atlas Contact, Amsterdam, 2025, 88 p.

Anne Provoost, Decem. Ongelegenheidsgedichten voor asielverstrekkers, Querido, Amsterdam, 2024, 80 p.

Han van der Vegt, Bouwdoos. Probate poëzie, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2024, 64 p.

Carl De Strycker

redacteur van De Standaard der Letteren, coördinator van Bibliografie van de Nederlandse Taal- en Literatuurwetenschap, docent aan Université Libre de Bruxelles

Geef een reactie

Lees ook

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [0000000000002a580000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)