Deel artikel

literatuur recensie

Van antiburger tot mediafiguur: in ‘Schrijversmythen’ toont Sander Bax hoe auteurs naar voren treden

24 februari 2025 6 min. leestijd

In zijn geschiedenis van de Nederlandse literatuur tussen de Beweging van Tachtig en de millennialgeneratie laat Sander Bax zien hoe schrijvers steeds opnieuw kiezen op welke manier ze de mantel van het moderne, autonome auteurschap willen dragen. En hij toont welke beelden en verhalen de ronde doen over hun optreden in de media en de publieke ruimte.

Er bestaat een lange traditie van groots opgezette historische overzichten van de Nederlandstalige letteren. Het recentste voorbeeld is de tiendelige Geschiedenis van de Nederlandse literatuur. De literatuur van de twintigste en eenentwintigste eeuw werd in die reeks behandeld door Jacqueline Bel (Bloed en rozen, 2015) en Hugo Brems (Altijd weer vogels die nesten beginnen, 2006).  

Bel en Brems schreven dikke, veelomvattende boeken die een paar herdrukken kenden en een tijdlang de behoefte aan een actuele geschiedenis van de moderne literatuur hebben gestild. Inmiddels is het moment aangebroken dat een jongere generatie letterkundigen weer de ruimte ziet voor nieuw literair-historisch werk. Sander Bax’ Schrijversmythen. Literatuur en schrijverschap tussen 1880 en 2020 is daarvan een voorbeeld.

Schrijversmythen biedt in zekere zin een vervolg op het bij dezelfde uitgever verschenen Romantici en Revolutionairen (2019) van Rick Honings en Lotte Jensen, dat een overzicht geeft van schrijverstypen uit de achttiende en negentiende eeuw. Bax begint waar zij eindigden, rond 1900, en trekt de historische lijn door tot vandaag. Daarbij brengt hij inzichten uit zijn eigen onderzoek tot nu toe samen in een nieuwe synthese. Hij verwerkt onderdelen uit De taak van de schrijver (2007), zijn proefschrift over het literaire debat in de seventies, uit zijn boek De Mulisch Mythe (2015) en uit zijn studie over hedendaagse literatuur en mediacultuur, De literatuur draait door (2019).

Volgens de inleiding heeft Schrijversmythen “in de eerste plaats een educatief en enthousiasmerend doel”. Het mikt op een breed publiek van literair geïnteresseerde lezers en dient in het bijzonder als inleidend handboek voor studenten Nederlands en leraren in opleiding. Met dat didactische doel voor ogen streeft Bax, anders dan Bel en Brems, niet naar een zo breed mogelijk panorama. Hij wil daarentegen de historische ontwikkelingen in de moderne literatuur beschrijven vanuit een specifiek gezichtspunt: het auteurschap. Hoe veranderden de opvattingen over de rol van de schrijver, hoe gaven schrijvers hun identiteit vorm in hun werk en door hun sociale gedrag, en welke beelden van of mythen over het schrijverschap raakten zo in omloop?

Bax beschrijft met name de uiteenlopende houdingen die Nederlandstalige schrijvers aannamen ten opzichte van de autonomie die kenmerkend is voor de literatuur in de moderne tijd. Schrijvers maakten steeds opnieuw eigen selecties uit en combinaties van de verschillende facetten van het begrip literaire autonomie. Dat doen ze enerzijds door hun gedrag: autonomie verwijst dan naar de uitzonderlijke positie die schrijvers vaak cultiveerden en die samenhangt met (sociaaleconomische) belangeloosheid en (politieke) onafhankelijkheid. Anderzijds is autonomie een kenmerk dat wordt toegeschreven aan de moderne literaire tekst. Die is weliswaar gemaakt door een auteur, refereert aan de buitenwereld en wordt ontvangen door lezers, maar vormt tegelijk een op zichzelf staande wereld in woorden.

Behalve de focus op auteurschap en autonomie geven twee andere keuzes een eigen karakter aan de literatuurgeschiedenis van Bax. Ten eerste is dat zijn omgang met de tijd. In grote lijnen deelt Bax zijn boek chronologisch in, maar die chronologische orde wordt ook op verschillende manieren doorbroken.

In de eerste decennia van de eenentwintigste eeuw lijkt de dominante mediacultuur de literaire autonomie naar de marge te duwen

Bax vertelt hoe schrijvers in het fin de siècle zich profileerden als “antiburger”. Dat profiel vulden ze op verschillende manieren in. Zo presenteerde Willem Kloos zich als bohemien in de marge van de burgerlijke samenleving en als getormenteerde poète maudit, terwijl Louis Couperus juist koos voor het aristocratisch geïnspireerde imago van de elegante dandy. Tegelijk ontplooiden de antiburgerlijke schrijvers geregeld een maatschappelijk en politiek engagement vanuit hun specifiek literaire rol. Zo wendden Herman Gorter en Henriette Roland Holst zich in woord en daad naar het socialisme.

Die dubbele mogelijkheid – autonomie en engagement ‒ nam tijdens het interbellum nieuwe vormen aan in het werk van avant-gardisten en modernisten. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de maatschappelijke betrokkenheid, de vormexperimenten en het streven naar een “zuivere” poëzie in verschillende fasen van het werk van dichters als Martinus Nijhoff en Paul van Ostaijen. In de tweede helft van de twintigste eeuw brak dan weer het tijdperk aan van “De Grote Schrijver” in de traditie van Vestdijk of de “Grote Drie” (Hermans, Mulisch en Reve) en van de schrijver als mediafiguur.

In de eerste decennia van de eenentwintigste eeuw lijken de conventies van de dominante mediacultuur die van de literaire autonomie zelfs naar de marge te duwen. De media-aandacht voor schrijvers is veelal niet gebaseerd op de klassieke regels van de autonome literatuur, maar op interesse in commercieel succes, nieuwsgierigheid naar de mens achter het werk en een verlangen naar urgente literatuur die inspeelt op de actualiteit.

‘Schrijversmythen’ is in veel opzichten een herkenbaar overzicht van de moderne Nederlandstalige literatuur

Bax vestigt de aandacht op die opeenvolgende verschuivingen én op het soms lange naleven van een schrijverstype dat in een bepaalde periode is opgekomen. In het hoofdstuk ‘De schrijver als radicale vernieuwer’ behandelt hij bijvoorbeeld – op hun gewone plaats in de chronologie – de auteurs van de historische avant-garde, maar ook hun erfgenamen na de Tweede Wereldoorlog: de Beweging van Vijftig en de Zestigers. De Vijftigers keerden zich, met Lucebert als onwillige voorman, groepsgewijs en revolutionair tegen de poëzie van de vooroorlogse generatie in hun eigen bladen, bloemlezingen en manifestaties. Zij werden op hun beurt vanuit dezelfde logica afgelost door de volgende dichtersgeneratie, die zich groepeerde rond de tijdschriften Barbarber en Gard Sivik.

Omgekeerd toont Bax aan dat eenzelfde auteur een rol kan spelen in verschillende schrijversmythen. Zo treedt Gerard Reve onder meer naar voren als bohemien, als “Grote Schrijver” en als mediafiguur bij uitstek. Hij is dus niet alleen een tijdgenoot van bijvoorbeeld Louis Paul Boon en Hella S. Haasse, maar tegelijk een late erfgenaam van de Tachtigers en een voorloper van literaire celebrity’s als Tom Lanoye en Ilja Leonard Pfeijffer.

Een tweede typerende keuze van Bax is de nadruk die hij legt op het onderzoeksmatige karakter van de literatuurgeschiedschrijving. Hij verwijst niet alleen in het notenapparaat, maar ook in de hoofdtekst expliciet naar het werk van voorgangers en vakgenoten. Daarbij citeert hij geregeld uit eerdere studies. Dat is een sympathieke erkenning voor andere onderzoekers en laat bovendien zien dat literatuurgeschiedenis mensenwerk is. Tegelijk leidt het wel eens tot wat overdadige verwijzingen die de tekst minder toegankelijk dreigen te maken voor het algemene publiek.

Ondanks de specifieke keuzes die Bax maakt, biedt Schrijversmythen in veel opzichten een herkenbaar overzicht van de moderne Nederlandstalige literatuur. De behandelde auteurs, teksten en literair-historische inzichten behoren vaak tot de canon waarmee hijzelf zo’n kwarteeuw geleden vertrouwd is gemaakt tijdens zijn studie Nederlands in Utrecht. Dat betekent meteen dat ze voor een groot deel tot een klassieke Hollandse canon behoren. Bax vult die canon wel aan met bijvoorbeeld Vlaamse en Surinaams-Nederlandse auteurs (Albert Helman, Anton de Kom), maar het perspectief blijft wel sterk Noord-Nederlands. Dat leidt soms tot gemiste kansen. Het paragraafje ‘Katholieken’ in het hoofdstuk ‘De schrijver als cultuurcriticus’ wordt bijvoorbeeld geheel bevolkt door Nederlanders als Gerard Bruning of Anton van Duinkerken. De sterk verwante en minstens even intense debatten over katholieke literatuur in Vlaanderen tussen de twee Wereldoorlogen – bijvoorbeeld rondom het werk van Gerard Walschap – blijven daarbij onbesproken.

Het perspectief blijft wel sterk Noord-Nederlands, dat leidt soms tot gemiste kansen

Iedereen die op papier, in de klas of in de collegezaal ooit een beknopt overzicht moest geven van een literair-historische periode, kent de stijl- en compositieproblemen van de handboekschrijver. Ook Bax is daaraan niet helemaal ontsnapt. Neem bijvoorbeeld de lastige oefening om in heel kort bestek een karakteristiek te geven van de maatschappelijke context van literatuur: “Ineens bestond de wereld uit metropolen, spoorwegverbindingen, stoomschepen, trams, auto’s en industrie. En daar kwamen de strijd van de arbeidersbewegingen en de strijd om de koloniale erfenis nog bij.”

Een ander probleem is door Hugo Brems ooit omschreven als het navigeren tussen de klippen van de reproductie en de tabula rasa, tussen “het overnemen van bestaande beelden en opvattingen omtrent auteurs en werken, stromingen en ontwikkelingen” en “het schrijven alsof die beelden niet bestaan of ongeldig zijn”. Ook Bax schippert volgens de wetten van het genre tussen die twee. In zijn geval nemen ze de vorm aan van enerzijds de literair- en vakhistorische canon van zijn Utrechtse leermeesters en zijn voorgangers als hoogleraar in Leiden, en anderzijds zijn eigen keuze voor schrijverschap en autonomie als zoeklichten op de literatuurgeschiedenis.

Ongetwijfeld is Schrijversmythen gedeeltelijk gegroeid uit de onderwijspraktijk van Sander Bax, en wellicht zullen zijn studenten het de komende jaren als handboek gebruiken. Het zou mooi zijn als dat praktische gebruik het boek een wat langere levensduur gaf. Ik zou het de auteur gunnen dat hij de gelegenheid krijgt om de eigen koers van zijn handboek nog wat strakker uit te tekenen en de klip van de reproductie nog wat verder te omzeilen zonder vast te lopen op de illusie van de tabula rasa.

Sander Bax, Schrijversmythen. Literatuur en schrijverschap tussen 1880 en 2020, Prometheus, Amsterdam, 2024, 511 p.

Koen Rymenants

Koen Rymenants

publiceert over moderne en hedendaagse Nederlandse literatuur

Geef een reactie

Lees ook

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [0000000000002a570000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)