Schrijvers die nog maar namen lijken: bij Virginie Loveling is vrijheid niet altijd blijheid
In de reeks Schrijvers die nog maar namen lijken
buigen jonge auteurs, literatuurcritici en -wetenschappers zich over schrijvers die nog bekend in de oren klinken, maar van wie je je kunt afvragen of hun boeken nog wel worden gelezen. In Vlaanderen zijn diverse straten vernoemd naar Virginie Loveling, maar ook haar werk verdient nog aandacht. Niemand schrijft zo vakkundig – in een verrassend frisse stijl en met een scherp psychologisch inzicht – over kleine tragedies onder de kerktoren als de auteur van Een revolverschot.
Op 28 april 1912 trekt een grootse volksoptocht door de Gentse binnenstad: toeschouwers verdringen zich op straathoeken en bordessen, in cafés en in portalen. De sfeer is uitgelaten. Onder luid applaus houdt de stoet halt in het stadhuis, waar schrijfster Virginie Loveling een gouden medaille wordt overhandigd ter bekroning van haar werk. Na afloop wordt het feest verdergezet in de Schouwburg en is er een volksbanket in de imposante eetzaal van het prestigieuze Hôtel de la Poste. Op de Kouter sluit een door het stadsbestuur ingehuurd orkest de plechtigheid af. Later die avond schrijft Lovelings neef, auteur Paul Fredericq, dat hij – met uitzondering van de huldefeesten van Hendrik Conscience en Pierre Benoit – nog geen enkel feest heeft meegemaakt dat maar enigszins te vergelijken valt met dat ter ere van zijn geliefde tante.
© Collectie Stad Antwerpen, Letterenhuis
Bij leven en welzijn is Virginie Loveling (Nevele, 1836) een geliefde en veelgelezen schrijfster. Haar werk wordt zowel in Vlaanderen als Nederland goed onthaald, en in 1896 ontvangt ze de vijfjaarlijkse Staatsprijs voor Vlaamse Letterkunde. Haar proza vindt bewonderaars in vooraanstaande critici als J. ten Brink en C. Busken Huet. Toch wordt de schrijfster na haar overlijden in 1923 snel vergeten.
Later vindt het werk van “de Nevelse nachtegaal” wel nog grote pleitbezorgers in de Gentse professoren Antonin van Elslander en Anne Marie Musschoot, die beiden verspreid werk van Virginie Loveling en haar zus Rosalie samenbrengen, en in de Gentse historica Leentje Van Hoorde. In 1997 verschijnt een lijvige biografie van de gezusters Loveling, gevolgd door een heruitgave van Virginies roman Een revolverschot. En ten slotte wordt in 1999 nog haar oorlogsdagboek In oorlogsnood op de markt gebracht, dat sindsdien onder de titel Oorlogsdagboeken enkele herdrukken kreeg – de recentste uitgave verscheen in 2013 bij De Bezige Bij. In verschillende Vlaamse (groot)steden worden straten naar Loveling vernoemd en vlak bij het Gentse Sint-Pietersstation brengt het Vlaams Administratief Centrum (VAC) in 2014 haar kantoren in het gloednieuwe Virginie Lovelinggebouw onder. Maar ondanks al die krachtinspanningen blijft een echte revival uit.
Virginie Loveling, schrijfster van een bijzonder groot aantal gedichten, novellen en romans, heeft eeuwige grafrust gevonden op de Gentse Westerbegraafplaats. Maar kan haar werk nieuw leven worden ingeblazen? Of is haar oeuvre voorbestemd om nog uitsluitend door een kleine groep academici gelezen en gewaardeerd te worden?
Autodidact
Voorbestemming en erfelijkheid: het zijn twee constanten in het werk van Loveling, al laat de schrijfster zich in haar privéleven noch in haar werk door een van beide op de knieën dwingen. Virginie Loveling wordt geboren op 17 mei 1836 in het Oost-Vlaamse Nevele. Ze is een dochter uit het huwelijk van Marie Comparé met de uit Hannover afkomstige Herman Anton Loveling. Loveling omschrijft haar moeder als “een zeer ontwikkelde vrouw” met een grote liefde voor de Franse filosofen en eerbied voor de natuur. Vader Loveling is landmeter, griffier op het Vredegerecht en lid van het gemeentebestuur van Nevele. Hij is “een groot liefhebber van boeken” en leert zijn dochters Duits lezen en schrijven.
Na de zelfmoord van haar echtgenoot in 18461, trekt Marie Comparé met haar jonge kinderen onder de zware rokken naar Gent, waar ze haar intrek neemt bij Cesar Fredericq, een van haar zonen uit haar eerste huwelijk. Hij is doctor in de geneeskunde aan de universiteit en zijn woning is het epicentrum van intellectuele en artistieke soirées.
Voorbestemming en erfelijkheid zijn constanten in het werk van Loveling
Virginie volgt geen officieel onderwijs, maar is autodidact: ze leert zichzelf vloeiend Frans, Engels, Spaans, Deens en Zweeds lezen en schrijven. Later zou ze de buitenlandse actualiteit op de voet volgen en journalistiek werk vertalen. De zusjes worden in hun ontwikkeling aangemoedigd door hun moeder en de vele vooraanstaande gasten die Cesar Fredericq over de vloer krijgt. Virginie en Rosalie schrijven versjes waarin ze de gebeurtenissen van de voorbije dag in nu eens sombere en dan weer humoristische rijmpjes onder woorden brengen. Enkele van die vroege werkjes worden opgenomen in de bloemlezing Uit Zuid-Nederland en twee jaar later, in 1870, verschijnt hun gemeenschappelijke debuutbundel Gedichten, een verzameling sombere, melancholische verzen, waarvan Virginies ‘Het liedje mijner kindsheid’ misschien wel het bekendst is. Enkele verhalen en novellen verschijnen in 1874 onder de titel Novellen. Wanneer Rosalie in 1875 na een slepende ziekte overlijdt, vestigt Virginie zich definitief in Gent, waar ze haar literaire carrière uitbouwt.
Doorgedreven inlevingsvermogen
Marie Comparé is niet gelovig, maar geeft haar kinderen een katholieke opvoeding. Pas op haar vijftiende verwijdert Loveling zich daarvan. Later schrijft ze met scherpe pen over de rijke burgerij en de zwartrokken op het platteland. In haar werk neemt ze een sterk antiklerikale houding aan en de polarisering tussen katholieken en liberalen zou haar blijvend bezighouden. Wellicht komt dit nog het nadrukkelijkst tot uiting in haar romandebuut In onze Vlaamsche gewesten uit 1877, waarin ze een waarheidsgetrouw beeld geeft van de politieke invloed van de clerus op het plattelandsleven. Maar ook in de roman De twistappel (1904) – die tot haar beste boeken wordt gerekend – bekritiseert ze de klerikale overheersing op het Vlaamse platteland.
Met een uitzonderlijk oog voor detail tekent Loveling het dorpsleven van een eeuw geleden
Centraal in de roman staat de opvoeding van Gaspard, die heen en weer geslingerd wordt tussen zijn moeders religieuze en zijn vaders moderne, vrijzinnige opvattingen. Het huwelijk van Fernande en Mathijs gaat gebukt onder een niet aflatende strijd tussen religie en athei͏̈sme. In tegenstelling tot eerder werk eindigt De twistappel in mineur: er is geen God die hoop kan bieden en liefde is een leugen. Over de taal- en schoolstrijd kun je dan weer lezen in Sophie uit 1885 en in de satirische roman Levensleer (die ze samen met neef Cyriel Buysse schreef), waarin de Franssprekende hogere kringen van Gent het onderspit delven. Zonder verklarend notenapparaat is dat boek nu vrijwel onleesbaar.
Later is Loveling vooral gepreoccupeerd door Darwins evolutieleer en overgeërfde machtsverhoudingen (Erfelijk belast, Het lot der kinderen en Een revolverschot). Met veel mededogen en een ontzettend rijk en doorgedreven inlevingsvermogen tekent de schrijfster psychologische portretten van “kleine mensen”: aan lagerwal geraakte edellieden, ongefortuneerde boerengezinnen en vrouwen die gevangen zitten in een huwelijk dat van het begin af aan gedoemd is te mislukken. Het zijn overigens vooral vrouwen die het werk van Virginie Loveling bevolken.
Een van haar mooiste novellen is ‘Vrijheid-blijheid’, een somber verhaal over het huwelijk van een jonge vrouw uit een welgestelde familie met de brute, immer slechtgeluimde veearts Rogiest. Zij wordt door hem vernederd en verwaarloosd, haar meningen worden zonder meer terzijde geschoven. Zij hoopt de zes jaar die hij ouder is dan haar tegoed te hebben na zijn dood: “O, weduwe worden! Vrij zijn als de vogel uit een kooi ontsnapt! Gaan waar men wil. Niet bestendig terechtgewezen, misprezen worden!” Pas later beseft ze dat vrijheid niet altijd blijheid betekent. Zelf blijft de schrijfster ongehuwd en kinderloos: het vlees is ondergeschikt aan het woord.
Vlijmende vernedering
Na Oorlogsdagboeken is Een revolverschot (1911) misschien wel Lovelings bekendste werk. Het is bovendien haar meest ge(s)laagde, en verdient het om ook nu nog gelezen te worden. Een revolverschot is een onderkoelde, bijzonder knap gecomponeerde psychologische roman die in de Nederlandstalige literatuurgeschiedenis een unieke plaats inneemt.
In het fictieve Vroden, gemodelleerd naar het landelijke Nevele bij Gent, voltrekt zich een drama in het leven van de zussen Marie en Georgine Santander, dochters van een dorpsnotaris: beiden worden verliefd op de al getrouwde, maar behaagzieke rentenier Luc Hancq. Hij (“een Judas”) lijkt heel even naar de gunsten van Marie te dingen, maar vraagt uiteindelijk – na de dood van zijn bedlegerige echtgenote, die hij jarenlang verwaarloosd heeft – de elf jaar jongere Georgine (“wegende 84 kilo, een deurgat vol”) ten huwelijk. Marie ervaart dat als een “vlijmende vernedering”, en de aanvankelijke “zustermin” slaat om in jaloezie en razernij, waarbij “zotte Marie Sanders” broedt op een plan om Hancq “onder de schoenzool te vertrappen”. Met een list haalt ze Georgine ertoe over om Hancq om het leven te brengen met de revolver die hij de zusjes ooit cadeau heeft gedaan.
Wanneer niet veel later ook Georgine sterft, slaat Marie “in een delirium van wrang genot” het praalgraf van Luc Hancq met een zware hamer aan diggelen. Ze treurt niet om haar overleden zus, maar vindt een aan “krankheid” grenzend genot in haar steeds groter wordende haat jegens Hancq. Ze wordt eenzaam, ze wordt oud. “Schijnbaar gevoelloos en uitgedoofd” blijft Marie in het grote, ouderlijk huis wonen. De notabelen van het dorp slaan geen acht op haar, niemand blijkt zich nog om haar te bekommeren en Marie kwijnt langzaam weg, roemloos en onbemind.
Met een uitzonderlijk oog voor detail tekent Loveling het dorpsleven zoals dat ooit moet zijn geweest
Een revolverschot blinkt uit in sfeerschepping en – zoals elk van Lovelings boeken – psychologisch inzicht. De schrijfster plaatst het verhaal tegen de achtergrond van burgerlijke hypocrisie en sociale verhoudingen. Want nergens vind je de notabelen zo stijf en de priesters zo verachtelijk als in Vroden, waar de personages schipperen tussen kerk en kroeg en waar elke dag waterzooi gegeten en “hetekoeken” gebakken worden.
Met een uitzonderlijk oog voor detail tekent Loveling het dorpsleven zoals dat aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw moet zijn geweest: de roddels, het bijgeloof, de sappige Vlaamse tongval, het wroeten in de modder, het tikken van breinaalden bij kaarslicht. En toch doet dit naturalistische treurspel geenszins gedateerd aan. In een nog steeds toegankelijke, verrassend frisse stijl schrijft Loveling over eenvoudige mensen vol angsten, twijfels en vragen.
Haar personages lijden onder het besef geboren te zijn met de mogelijkheden van een engel, maar te leven met de onvolkomenheden van de mens. En hoewel Marie, Georgine en Luc Hancq hun ondergang voor een stuk zelf in de hand werken, laat Loveling ook het noodlot – waar nu eenmaal niet aan te ontsnappen valt – woedend om zich heen klauwen: haar personages vechten wel terug, maar met de rug tegen de muur en tegen beter weten in. Ze worden zonder uitzondering onder de voet gelopen door hun sociale afkomst en het (destructieve) menselijke driftmechanisme dat hun leven bestuurt.
© Collectie Stad Antwerpen, Letterenhuis
Minutieus observatievermogen
Germaniste Fleur De Meyer wijst in het artikel ‘Virginie Lovelings Blauwbaard. Een revolverschot herlezen’ op een paar overeenkomsten tussen Een revolverschot en Charles Perraults La barbe bleue uit 1697, een bloedstollend “sprookje” dat gebaseerd is op de beruchte edelman Gilles de Rais en waarin ontrouw en moord aan de basis liggen van een tragische liefdesgeschiedenis. Het boek van Perrault zou overigens ook Louis Couperus, Filip De Pillecyn, Karel Van de Woestijne en buiten ons taalgebied Charlotte Brontë (Jane Eyre) tot inspiratie dienen.
In haar zeer uitgebreide essay legt De Meyer beide boeken naast elkaar en besluit dat er tussen Een revolverschot en La barbe bleue een intertekstuele dialoog aan te wijzen is: Loveling loodst in haar roman bewust enkele leitmotiven uit Perraults evergreen binnen. “In beide verhalen duiken dezelfde motieven op”, schrijft De Meyer. “Een kasteel dat als achtergrond dient voor het motorisch moment, twee zussen die verstrikt raken in een onverkwikkelijke geschiedenis, de affaire met de buurman, en moord.”
‘Een revolverschot’ is een verhaal vol weltschmerz en maatschappelijk onbehagen
Maar Loveling is er niet op uit Perrault na te apen. De schrijfster plaatst haar versie van het blauwbaardverhaal binnen de erfelijkheidsleer en het determinisme, en haalt in haar roman uit naar de onderdanige positie van de vrouw in het negentiende-eeuwse huwelijk en bij uitbreiding de (patriarchale) samenleving tout court. Net als in De twistappel en het verhaal ‘Vrijheid-blijheid’, wordt het huwelijk in Een revolverschot als een loden last omschreven, waarin de vrouw onder de knoet gehouden en monddood gemaakt wordt. Wie het boek leest, herkent er gemakkelijk een feministische roman avant la lettre in.
Een revolverschot is een verhaal vol weltschmerz en maatschappelijk onbehagen. Lovelings onderkoelde en tegelijk beeldende en poëtische schrijfstijl, haar minutieuze observatievermogen en de vindingrijke manier waarop ze het verhaal van de gruwelijke zusjes Santander in de Blauwbaard-traditie plaatst, maken van het boek een vakkundig geslepen en rijk geschakeerde parel die het verdient blijvend naar waarde te worden geschat.
Grande dame
In overzichtswerken over de Nederlandstalige literatuur worden het realisme en het daaruit voortvloeiende naturalisme wel eens lacherig opzijgeschoven. Want, zo luidt de consensus, eigenlijk stelden beide stromingen niet veel voor. We weten wel dat De biezenstekker van Cyriel Buysse uit 1890 als de eerste naturalistische roman in onze contreien geldt, en dat ook Stijn Streuvels zijn steentje tot het naturalisme heeft bijgedragen. Maar wie leest hun boeken nog?
Net als Buysse en Streuvels behoort Virginie Loveling tot een nadrukkelijk ándere tijd. Die van mastellen, ’t IJzeren Eiksken, ’t Galgeveld, woekerkruid en “aardbeziën”. Maar terwijl over het werk van jonge Vlaamse auteurs vaak gezegd wordt dat het in “de Vlaamse modder” blijft steken, kan niemand er zich op beroemen zo vakkundig over kleine tragedies onder de kerktoren te schrijven als de bijna een eeuw geleden gestorven auteur van Een revolverschot en ‘Plaatje Mulderman’. Dat laatste is een mooi en knap gecomponeerd relaas over de onbegrepen en misprezen “wilde blare” Lotje ‘Plaatje’ Mulderman, “de kindermoordenaarster”.
Net als Buysse en Streuvels behoort Virginie Loveling tot een nadrukkelijk ándere tijd
Ook kan Sophie, Lovelings antwoord op de taal- en schoolstrijd, opnieuw aan belang en actualiteit winnen nu de verengelsing van Nederlandstalige universiteiten aan de kaak wordt gesteld. In haar politieke schetsen en novellen werpt Loveling zich op als behoedster van de (moeder)taal: die is rijk en rekbaar en mag niet aangelengd of monddood gemaakt worden.
Virginie Lovelings proza is volmaakt tot in de details: in een afwisselend nuchtere en virtuoze schrijfstijl die – ondanks enkele archaïsmen en in onbruik geraakte spreuken en zegswijzen – nog erg leesbaar is, tekent ze psychologische portretten van gewone mensen die gebukt gaan onder het loodzware besef tot mislukken gedoemd te zijn. Het werk van Virginie Loveling – de wat vergeten grande dame van de Vlaamse letterkunde – verdient blijvende waardering: een echo zo groots en oorverdovend als een goed gemikt revolverschot.