Het boek staat centraal, niet de schrijver. Maar die verhouding wordt door de media steeds weer omgewisseld, vindt Caro Van Thuyne. In een correspondentie met Ruth Van Hecke licht de auteur van Bloedzang en Lijn van wee en wens toe waarom ze zich daartegen verzet. ‘Autobiografisch schrijven is niet alles vertellen over jezelf.’
In een tijd waarin schrijverschap onderhevig lijkt aan de wetten van de mediacultuur kiest auteur Caro Van Thuyne bewust voor een ander pad. Ze geeft principieel geen lezingen en live-interviews, weigert auteursfoto’s en schrijft onder een nom de plume – alleen het werk zelf mag spreken. Wat betekent het om zo radicaal voor de onzichtbaarheid te kiezen? Langzaam ga ik met Van Thuyne in gesprek. Op papier, want alleen via het geschreven woord ontdoet ze zich van alle ketens.
Beste Caro,
Je bent een schrijver, geen prater. Dat benadruk je telkens weer. Je weigert alle interviews die niet schriftelijk gebeuren. Daarom schrijf ik je. Zodat we kunnen praten, zonder te praten.
De kunst om via geschreven woorden met elkaar in gesprek te gaan zijn we haast verleerd. Het zit niet meer in onze vingers om elkaar brieven te schrijven. Toch gaat er zo’n kracht uit van een langzaam en weloverwogen converseren, een voortdurend wikken en wegen van gedachten dat zich geleidelijk kan vormen tot woorden, tot zinnen, tot brieven.

Een tijdje geleden hoorde ik jou – de schrijver die niet spreekt – toch spreken. Op een verder witte poster in de gangen van de Letterencampus van de UGent had ik je naam en de woorden “Dit doe ik normaal gezien nooit” zien prijken. Zo belandde ik op een avond tussen een twintigtal studenten in een te grote aula. Je stond daar. We staarden je aan. En je begon. Gespannen, in een zacht West-Vlaams, je ogen strak gericht op je blad.
“Beste mensen,
Ik doe dit normaal gezien nooit. Ik had ook eerst nee gezegd. En toen zei ik tot mijn eigen verbazing plots toch ja. Soms is mijn passie om mijn principes uit te dragen sterker dan mijn principes. En zo sta ik vandaag voor jullie om het te hebben over deze principes. Waarvan ik er dus al een verloochend heb door hier zo zichtbaar en hoorbaar voor jullie te verschijnen. Zo groot is mijn hoop voor de toekomst, voor de nieuwe generatie van literatuurwerkers, dat ik me moedwillig aan jullie genadeloze blik en oordelen onderwerp.”
Die avond sprak je over principes die gehoord moeten worden, maar die juist door de aard van die principes niet altijd gehoord kunnen worden. Je sprak over de mediatisering van de literatuur, over de groeiende verwachting dat auteurs zich zo prominent mogelijk in de schijnwerpers plaatsen en over hoe de tekst daardoor gereduceerd wordt tot een attribuut van de schrijver. Je sprak over je eigen keuze om daar resoluut tegenin te gaan.
Op het einde benadruk je waarom je uitzonderlijk wél voor deze masterstudenten komt spreken:
“Omdat ik jullie hoop te vervreemden en aan het denken te zetten. Omdat ik hoop dat, wanneer jullie volgend jaar losgelaten worden op de literaire wereld, jullie dan de dingen ook eens kritisch zullen bekijken, dat jullie de regels en mallen en formats niet klakkeloos zullen overnemen maar misschien zelf ook een kleine rebellie zullen aangaan, dat jullie tegendraads zullen zijn, en vernieuwend, uitdagend, meerduidig, complex. Dat jullie zullen proberen meer ruimte te creëren om elke schrijver te laten zingen zoals die gebekt is, of dat nu met veel bombarie en verbale branie is of in trage schriftelijke interviews, of het nu op het podium is of in het schrijfkamertje.”
Daarom, beste Caro, schrijf ik je. Want wat je die avond zei, kan en móét verder resoneren dan bij het handvol studenten dat daar zat. Je kan er velen mee inspireren. De “literatuurwerkers” en schrijvers – beginnend of gevestigd – die zoeken naar hun plaats in het weerbarstige literaire landschap kan je laten zien dat het anders mag en kan. Misschien weten velen van hen nog niet dat er een keuze is, dat je “neen” mag zeggen, dat je niet moet meegaan in opgelegde verwachtingen. Ben je bereid, op het langzame ritme van het brieven schrijven, hierover in gesprek te gaan?
Het ga je goed in deze zonnige dagen,
Ruth
Beste Ruth,
Ik heb met veel genoegen je brief gelezen. Zo fijn dat jij hierover wilt schrijven.
Je vermeldt de teloorgang van het brieven schrijven. Oh, hoe ik dat betreur! Net als jij vind ik het de meest diepgaande manier van in gesprek gaan. Dus leg ik mijn papier naast jouw brief en schrijf je zo terug, van jouw vragen naar mijn aarzelende antwoorden.
Met de hand schrijven is voor mij mijn meest eigen vorm van denken. En ja, ik schrijf ook mijn werk met de hand. Boeken, kortverhalen of essays, alles schrijf ik eerst in potlood op gelijnd papier. De volgende dag schrijf ik in het net over wat ik de vorige dag met de nodige doorhalingen en pijltjes en sterretjes en aparte papiertjes geschreven heb. Voor mijn volgende boek heb ik het eerste deel zelfs linkshandig geschreven (ik ben rechtshandig). Dat vond ik nodig voor het doorvoelen van het onderwerp en de toon.

© Caro Van Thuyne
Ik weiger alle interviews die niet schriftelijk gebeuren. Het is zo’n misvatting dat een schrijver verbaal sterk en vlot zou zijn omdat de taal haar instrument is. Van een Inuit keelzangeres verwachten we toch ook niet dat ze kan rappen? “Wees jij dan maar die keelzangeres in interviews”, zou mijn uitgever zeggen, “zet jij het format maar naar je hand, je hoeft helemaal niet te doen wat ze van je willen”.
Ik ben het schoolvoorbeeld van de patriarchaal gesocialiseerde vrouw die de ander, zijn zienswijze en verwachtingen, in een gesprek altijd laat domineren. In haar boek Fonkelend van woede schrijft Soraya Chemaly het volgende: “Zelfobjectificatie belemmert meisjes en vrouwen het denken, het zorgt ervoor dat vrouwen mentale energie kwijt zijn aan zelfbewaking, schaamte en het in stand houden van hun zelfvertrouwen. Het verstoort de cognitieve werking en maakt het haast onmogelijk om in een ‘flow’, een hyperproductieve mentale staat, te komen.”
‘Het is zo’n misvatting dat een schrijver verbaal sterk en vlot zou zijn omdat de taal haar instrument is. Van een Inuit keelzangeres verwachten we toch ook niet dat ze kan rappen?’
Dat is wat ik bedoel als ik zeg dat ik niet kan denken en praten tegelijk. Dat is waarom ik isolement en het geschreven woord nodig heb om na te denken en me uit te drukken. In een live-interview zal ik tegen mijn wil in alles doen om de verwachtingen van de interviewer in te lossen, zelfs als dat betekent dat ik vragen beantwoord die ik helemaal niet wil beantwoorden, die peuteren naar persoonlijke en intieme dingen in plaats van te gaan over mijn werk, omdat dat de hedendaagse lezer nu eenmaal meer interesseert. Ik kan het niet tegenhouden, het is sterker dan mezelf. Dat betekent niet dat ik niet sterk ben, maar dat de patriarchale socialisatie sterker is dan mijn principes. Als ik mijn principes wil eren, moet ik mezelf beschermen, mezelf afschermen.
Warme groet,
Caro
Beste Caro,
Je raakt zoveel wezenlijks aan. Heel bewust kies je ervoor je weg te houden van de gemediatiseerde boekenwereld. Geen lezingen, geen live-interviews, geen auteursfoto’s en een pseudoniem. Als een kluizenaar sluit je je af van elke vorm van aandacht voor jouw persoon. In je lezing ijverde je voor een zo onbevooroordeeld mogelijke leeservaring van je werk, vrij en onbezwaard. En dat betekent onzichtbaar blijven. Het werk laten spreken.
Ik zie daarin een boeiende paradox ontstaan. In je werk voelt alles wat je schrijft zo rauw, openhartig en allesonthullend. Zo denk ik aan je autofictieve werk Bloedzang, een wervelend, zoekend, bruisend en oprecht moederboek van “een dochter die haar moeder wil bevrijden om ook zichzelf te kunnen bevrijden”. Maar als persoon kies je radicaal voor de onzichtbaarheid. Je pleit voor een losbreken, voor een zo luid en authentiek mogelijk jezelf zijn, en tegelijkertijd kies je ervoor je zo ver mogelijk terug te trekken. Zie je deze tegenstelling als onoplosbaar en onverenigbaar, of is die maar ogenschijnlijk en zijn deze twee aspecten juist onlosmakelijk met elkaar verbonden?
Ik kijk al uit naar je aarzelende antwoord, zoals je het noemt.
Vele groeten,
Ruth
Beste Ruth,
Je noemt de spanning in mijn werk en schrijversbestaan een ogenschijnlijke tegenstelling en dat is het ook, denk ik: ogenschijnlijk. Ik denk dat het ons huidige mediatijdperk is dat de dingen zo simplistisch ziet: autobiografisch schrijven is alles vertellen over jezelf dus kun je ook in interviews alles over jezelf vertellen wat wij wensen te horen. Maar vooreerst: autobiografisch schrijven is niet alles vertellen over jezelf. Je noemt mijn werk allesonthullend maar vanzelfsprekend onthul ik niet alles. Ik kies de dingen waarover ik wil schrijven zorgvuldig uit, en dan ga ik daarmee aan de slag. Ik ben een schrijver: ik werk met het materiaal dat ik kies, ik doorvoel het en doordenk het, bestudeer het, draai en keer het, en kneed en vorm het tot literatuur. Ik kies materiaal waarvan ik denk dat een lezer er ook iets zou kunnen aan hebben, materiaal dat misschien wel mij particulier overkomen is, maar dat, als je erover gaat nadenken, als je ermee gaat werken, universeel is of dat zou kunnen of moeten zijn.
‘Ik ben een schrijver: ik werk met het materiaal dat ik kies, ik doorvoel het en doordenk het, bestudeer het, draai en keer het, en kneed en vorm het tot literatuur’
Ik zie het dan ook niet als een tegenstelling dat ik mijn privépersoon privé wil houden. Het gaat immers niet om mij maar om mijn werk. “Hoe zichtbaarder de schrijver, des te krachtelozer hij wordt”, schrijft P.F. Thomése in zijn essay ‘Antischrijver’. “Zodra een schrijver zijn boeken begint te overvleugelen, kun je stellen dat het voorbij is; dan worden zijn romans de accessoires van zijn beroemdheid, die tot doel op zichzelf is geworden en die een nieuw boek alleen nog nodig heeft om zich in de herhaling te kunnen bevestigen.”
Mijn privépersoon doet er alleen toe in echte ontmoetingen, met echte mensen. Dan is er sprake van wederzijdsheid. Die is er niet in interviews. Niet alleen omdat er een gezichtsloos en zwijgend publiek meeluistert of -leest, maar ook omdat het interview zelf onevenwichtig is: de ene stelt de vragen, de andere beantwoordt ze, dat is geen gesprek. Als de ander zijn privépersoon niet deelt met mij, waarom zou ik de mijne dan delen?

© Caro Van Thuyne
Mij gaat het om het werk, niet om de persoon. En om de kwaliteit van het werk, niet om de populariteit of verkoopbaarheid ervan. Sander Bax, hoogleraar Onderwijs en Cultuur aan de Universiteit van Tilburg, onderzoekt de mediatisering van de literatuur in zijn boek De literatuur draait door. Hij beschrijft hoe het literaire bedrijf in toenemende mate een economische logica hanteert waardoor de literaire roman een product als elk ander wordt. Wat de kijkcijfers zijn voor de media, zijn de verkoopcijfers voor de uitgeverijen. Het boek is het product dat zo massaal mogelijk verkocht moet worden, het imago van de auteur is het merk dat zorgt voor de verkoop. Maar dat literatuur zou moeten concurreren vind ik op zich al een treurige gedachte. Ik wil geen literatuur zonder obstakels maken. Met mijn werk wil ik aan het denken en voelen zetten. Literatuur moet tegendraads, vernieuwend, uitdagend, meerduidig en complex zijn. Het is kunst, geen entertainment om te consumeren.
Tot wederhoren.
Lentegroet,
Caro
Beste Caro,
Bedankt voor wat je schrijft. Het mooie aan deze interviewcorrespondentie is dat het gebrek aan wederzijdsheid dat je in interviews ervaart wel een beetje hersteld is – dat hoop ik toch.
Je noemt de zichtbaarheid van de auteur in de media een marketingstrategie op zich. “Succes” en zichtbaarheid voeden elkaar in een vicieuze cirkel: hoe prominenter aanwezig de auteur, hoe zichtbaarder het werk – en hoe moeilijker om níét mee te gaan in dat systeem. Het gaat jou niet om zo hoog mogelijke verkoopcijfers. Maar heeft niet iedere schrijver het verlangen dat zijn of haar werk bij de lezers terechtkomt? Ervaar je dat jouw werk door je principes ook meer op de achtergrond komt te staan, dat de zichtbaarheid van je werk lijdt onder de onzichtbaarheid van jou als schrijver? In je lezing hekel je het systeem van literaire prijzen. Tegelijk vermeld je wel steevast de prijzen die je hebt ontvangen en de shortlists waar je op stond. Gaat dit niet in tegen je principes?
En, beste Caro, wees eens eerlijk. Vind je het eigenlijk niet jammer dat ik hier nu alleen maar vragen stel over jouw keuzes rond je schrijverschap? Dat je juist zichtbaarheid krijgt omdat je je eraan onttrekt? Want eigenlijk gaat het jou daar juist niet om. Het gaat om je werk, dat ik – en ik ben me daarvan bewust – te weinig recht aan doe met deze vragen.
Warme groeten,
Ruth
Beste Ruth,
Het is inderdaad zo dat zichtbaarheid en succes een haast gesloten cirkel vormen. Ik ben me er maar al te zeer van bewust dat mijn werk minder zichtbaar is omdat ikzelf als persoon onzichtbaar wil blijven. En natuurlijk frustreert me dat, natuurlijk wil ik net als elke schrijver dat lezers mijn werk vinden. Maar daar ga ik mijn principes niet voor verraden. Wellicht is het een goede zaak dat ik pas op latere leeftijd debuteerde, wanneer ik al durfde te weigeren in plaats van mezelf geweld aan te doen voor dingen die nu eenmaal verwacht worden van een schrijver.
Voor mij zijn dat de zuiverste en daarom waardevolste reacties, als lezers hun persoonlijke beleving van mijn boeken met me delen. Al de rest is minder zuiver. Recensenten lezen niet zo zuiver als lezers die geen recensie over het boek moeten schrijven. En juryrapporten van literaire prijzen, tja … Je vraagt me of mijn houding tegenover literaire prijzen niet contradictorisch is. Dat is ze zeker. Ik kan me niet veroorloven om de kans op het winnen van zo’n bedrag en de extra zichtbaarheid die de prijs geeft aan je boek, te laten liggen. Maar het stuit me tegen de borst literatuur te moeten beschouwen als competitie. Zulke prijzen zijn afhankelijk van wat die bepaalde jury belangrijk vindt in literair werk. Toch worden literaire prijzen nog steeds beschouwd als een keurmerk. Ze geven je “prestige” als schrijver en ze geven je werk meer zichtbaarheid.
‘Ik heb een voorliefde voor de dwarsliggers, voor zij die weigeren te doen wat voorgeschreven wordt, voor zij die buiten de formats durven te staan. We zijn misschien niet dik gezaaid maar we bestaan’
Wat ik doe, is a small rebellion, de mijne, en ik ben blij met elke rebellerende collega die me is voorgegaan en elke rebellerende collega die na mij zal komen, maar ik koester niet de illusie dat een echte revolutie voor de onzichtbaarheid van de schrijver zal gebeuren, daarvoor zijn we met te weinig die de dingen zo bekijken en is de huidige zichtbaarheidsdwang te groot. Mijn verzet is niet tegen schrijvers die doen wat ik zelf niet wil doen. Mijn verzet is tegen de verwachting (en vaak ook de eis) dat iedereen dezelfde dingen doet. Van mij mag in de literatuur alles. Van mij moet in de literatuur ook alles mogen. Ik heb een voorliefde voor de dwarsliggers, voor zij die weigeren te doen wat voorgeschreven wordt, voor zij die buiten de formats durven te staan. Bij hen voel ik me het meest thuis. We zijn misschien niet dik gezaaid maar we bestaan. En het is niet het makkelijkste pad, maar het is het waard om te blijven zoeken en te blijven gaan. Als ik mensen met mijn voorbeeld kan aansteken, dan zou me dat wel gelukkig maken, want met hoe meer we zijn, hoe aanvaardbaarder het gevonden wordt. Ik word vaak beschouwd als “dat moeilijke mens”, maar ik hou er niet van het moeilijke mens te zijn, ik zou liever hebben dat mijn houding niet als abnormaal ervaren wordt.
Ik moest glimlachen om je laatste vraag. Het liefst zou ik inderdaad hebben dat mijn keuze om onzichtbaar te blijven achter mijn werk geen kwestie meer zou zijn. Dat het gewoon over mijn werk zou kunnen gaan.
Groet,
Caro
Dit is een door Ruth Van Hecke bewerkte versie van haar briefwisseling met Caro Van Thuyne, aangevuld met passages uit de lezing die de auteur gaf aan de UGent.
Wie meer wil lezen over het werk van Caro Van Thuyne, vindt op onze website recensies van Lijn van wee en wens en Bloedzang.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.