Republikeinse lessen: ‘Machiavelli’s lef’ van Tinneke Beeckman
Conflict, onmin en strijd bevorderen de politieke vrijheid, schreef Machiavelli. Tinneke Beeckman gebruikt de renaissancefilosoof om de blinde vlekken van de liberale democratie op te sporen. Zo kapt ze zich een weg door de hedendaagse jungle van de politieke correctheid.
© Palazzo Vecchio, Firenze
Niccolò Machiavelli (1469-1527), de grootste politieke denker van de Italiaanse Renaissance, dankt zijn negatieve reputatie aan zijn bekendste boek Il principe (De heerser). Maar Machiavelli schreef nog meer boeken, zoals de omvangrijke Discorsi sopra la prima deca di Tito Livio (Verhandelingen over de eerste tien boeken van Titus Livius), waaruit een andere politieke boodschap naar voren komt. Daar draait het niet om de macht en de autoriteit van een alleenheerser, maar om de kwaliteiten van een vrije republiek. Om te achterhalen wat Machiavelli zelf dacht, is het nodig beide boeken te lezen.
Tot die bevinding kwam ook de Vlaamse filosofe Tinneke Beeckman (1976), nadat zij haar held Spinoza (over wie zij in 2012 Door Spinoza’s lens publiceerde) diens lof had zien zingen. Voordien had zij Machiavelli altijd gemeden, omdat hij “machtsmisbruik” zou hebben aangeprezen. Uit Machiavelli’s lef. Levensfilosofie voor de vrije mens, haar recentste boek, blijkt dat Beeckman daar inmiddels heel anders over is gaan denken.
Doel is overigens niet de reputatie van Machiavelli op te vijzelen. Want dat is niet nodig. Er bestaat al een enorme hoeveelheid literatuur over de Florentijnse denker, die hem vrijpleit van de “duivelse” roep die zijn naam voor onwetenden nog altijd omringt. Onder kenners zijn tegenwoordig de tegenstanders (bijvoorbeeld de Duits-Amerikaanse filosoof Leo Strauss en zijn conservatieve aanhangers) eerder in de minderheid. Een positieve blik op Machiavelli is dus niet zo bijzonder meer. Iets nieuws te berde brengen over Machiavelli is sowieso vrijwel onmogelijk, omdat alles over hem al lijkt te zijn gezegd. Tinneke Beeckman doet iets anders: zij gebruikt Machiavelli als een slimme buitenstaander die kan helpen “het vanzelfsprekende denkkader van de hedendaagse liberale democratie” te overstijgen, en als een spiegel om de politieke werkelijkheid op een andere manier te bezien. Het doel is niet zozeer die liberale democratie af te breken als wel haar “blinde vlekken” op te sporen. Alle politiek heeft behoefte aan “perspectivisme”, dat wist Machiavelli al in de zestiende eeuw.
Beeckman noemt Machiavelli terecht een denker van de crisis
Het perspectief van waaruit iemand denkt en spreekt, wordt pas van belang zodra je er niet meer van uitgaat dat er één ontwijfelbare waarheid bestaat. Wat dit betreft brak Machiavelli met het alom gangbare platonisme en christendom: voor de politiek had je er niets aan, meende hij. Een indertijd – en voor een deel nog steeds – ongehoorde stellingname, die het denken over politiek een geheel nieuw aanschijn gaf. De realiteit nam de plaats in van het wereldvreemde ideaal, de praktijk die van de abstracte theorie. Politiek werd bij Machiavelli een zaak van pragmatisme en realisme, terwijl alle ideale of utopische illusies het veld moesten ruimen. Zonder dat dit hem verleidde tot relativisme, cynisme of fatalisme. Voor realistische idealen bleef nog wel degelijk plaats, getuige zijn eigen republikanisme. Opvallend is bovendien zijn vertrouwen in actie en daadkracht – de “lef” waarvan Beeckman in haar titel spreekt.
Voor een ander perspectief neemt Machiavelli in de Discorsi zijn toevlucht tot Livius’ geschiedschrijving van de Romeinse republiek, in Il principe analyseert hij de alleenheerschappij naar eigen zeggen vanuit het gezichtspunt van het volk. Daardoor zie je dingen die je anders wellicht zouden zijn ontgaan. Dit perspectivisme is een van de belangrijkste lessen die we volgens Beeckman van Machiavelli kunnen leren. In dit boek brengt zij hem in praktijk. Een andere les betreft het belang van conflict, in het bijzonder het conflict tussen volk en elite, het eerste gericht op vrijheid, de tweede op macht. Conflict is in de politiek onontkoombaar, en dus zou elke samenleving zo verstandig moeten zijn er een goed omlijnde plek voor in te ruimen in plaats van het te onderdrukken.
© Palazzo Vecchio, Firenze
De Romeinen waren zo verstandig geweest. Bij hen had de strijd tussen patriciërs en plebejers geleid tot de instelling van het volkstribunaat. En daarvan had de vrijheid geprofiteerd. Conflict, onmin, strijd – ze bevorderen de politieke vrijheid, zo luidt Machiavelli’s destijds volstrekt originele stelling. Dat conflict volgens hem tegelijkertijd goed was voor de expansie van de staat en dat het Romeinse imperialisme mede uit die energieke vrijheid was ontstaan, laat Beeckman achterwege. Waarschijnlijk omdat deze gedachte minder goed past in een tijd die zich drukker maakt om de eigen mentale dekolonisatie dan om de preparatie van het verweer tegen de nieuwe vormen van kolonisatie en imperialisme die zich aandienen (denk aan de geopolitieke ambities van het China van Xi Jinping).
Beeckman behandelt drie begrippen uitvoerig: noodzaak, deugd en noodlot. Ze spelen in elke crisis de hoofdrol
Beeckman noemt Machiavelli terecht een denker van de “crisis”. Hij leefde in een extreem roerige tijd, maar ook het heden is niet van crises verschoond. Het geloof in de vooruitgang en het vertrouwen in technische oplossingen hebben forse deuken opgelopen sinds 9/11, de opkomst van het populisme, de euro- en bankencrisis, de corona-pandemie en de klimaatcrisis. De succesmachine van het vrije Westen hapert, overal zit tegenwoordig zand tussen de raderen. Wat heeft Machiavelli daarover te zeggen? Beeckman behandelt drie begrippen uitvoerig: necessità, virtù en fortuna – noodzaak, deugd en noodlot. Dit drietal speelt in elke crisis de hoofdrol. De noodzaak brengt de crisis voort en zet ons het mes op de keel; de deugd is dat wat we daartegen in weten te brengen aan moed, energie en tegenwoordigheid van geest; het noodlot beslist wat onze inspanning waard is. Maar, zegt Machiavelli, aangezien het hierbij om een vrouw gaat (Vrouwe Fortuna), heeft een “mannelijke” reactie de meeste kans op succes. Waarbij Beeckman Machiavelli’s weinig feministische suggestie dat een goed pak slaag altijd helpt, opnieuw wijselijk achterwege laat.
Dit alles maakt deel uit van een genuanceerde bespreking van wat zij beschouwt als de “kernvraag” van Machiavelli’s denken: “hoe je zelfbestuur organiseert in een goddeloze wereld”. Daarbij is volgens haar geen heil te verwachten van illiberale democraten, noch van technocraten of linkse dan wel rechtse identiteitspolitici. Ook voor slachtofferdenken is geen plaats, noch voor het verwarren van privileges en verdiensten. Van een antiracistisch kroonjuweel als white privilege wil Beeckman niets weten – omdat het onwillekeurig leidt tot een geloof in (raciaal) determinisme en daardoor gevaar loopt persoonlijke verdiensten te miskennen. Een vorm van omgekeerd racisme, al noemt Beeckman het zo niet. Dat laatste typeert haar. Op kalme, bedachtzame maar waar nodig toch ook doortastende wijze kapt zij zich aan de hand van Machiavelli (die zelf stilistisch heel wat wilder tekeerging) een eigen pad door de hedendaagse jungle van de politieke correctheid en haar al even extremistische tegendelen.
Belangeloze inzet voor vrijheid is voor Beeckman een noodzakelijke correctie op de (neo)liberale mainstream
Hoewel Beeckman zegt niet te geloven in een directe revival van dit republikeinse gedachtegoed (dat je eerder patriottisch dan nationalistisch zou moeten noemen), blijkt uit alles dat zij deze belangeloze inzet voor vrijheid en gespannen saamhorigheid beschouwt als een even noodzakelijke als zinvolle correctie op de (neo)liberale mainstream. Met dank aan Machiavelli, voor wie de republikeinse vaderlandsliefde en niet de tirannie het nec plus ultra vormde van het ware politiek leven.
Tinneke Beeckman, Machiavelli’s lef. Levensfilosofie voor de vrije mens, Boom, Amsterdam, 2020, 285 p.