Poëzie die wil leven: berichten uit Paul van Ostaijens ‘Bezette stad’ en uit de besmette stad van vandaag
Wat kan een 100 jaar oude dichtbundel van een 125 jaar geleden geboren dichter ons nu nog vertellen? Dichteres Iduna Paalman gaat in dit Paul van Ostaijen-jubileumjaar op zoek naar de zeggingskracht van zijn Bezette stad. Over die dichtbundel zijn twee nieuwe boeken verschenen en er is een heruitgave. Als kroon op het feestjaar 2021 is het originele manuscript van Van Ostaijens meesterwerk aangekocht door de Vlaamse overheid. Voorbij de ‘Boem Paukeslag’ vindt Paalman in de bezette stad van toen de blauwdruk voor de besmette stad van nu.
© Letterenhuis, Antwerpen
Dit is het leukste gedicht dat ik ken, zegt mevrouw Van de Wal. Ze is een vrouw van tegen de zestig die doorgaans woest uit haar ogen kijkt, ik ben iemand die daar doorgaans angstig op reageert. Maar vandaag lijkt ze mild. Ze geeft ons twee keer in de week Nederlands. Leuk is een woord dat ze zelden gebruikt, ze houdt er niet van het ons gemakkelijk te maken. Wat willen jullie wéten, roept ze ons vaak toe, nou, vertel, wat willen jullie nu echt zélf weten? Ze heeft eens tegen mij gezegd dat ik veel meer in mijn mars zou hebben als ik eindelijk zou ophouden met die “verrotte verlegenheid” van mij, sindsdien probeer ik scherpe vragen te stellen en mijn mening te laten horen. Dat lukt niet, er zit een jongen in mijn klas die me altijd voor is. Ook nu stelt hij de vraag die ik wilde stellen: maar wat is er dan zo leuk mevrouw? Aan dat gedicht? Ze kijkt hem niet aan als ze antwoordt geeft, ze is niet boos maar toch klinkt haar antwoord alsof ze ons straf geeft, alsof het gedicht iets doet wat wij niet doen: dit gedicht lééft, zegt ze luid, het wil léven.
Ze heeft het over ‘Boem Paukeslag’, het iconisch geworden gedicht van Paul van Ostaijen uit zijn honderd jaar geleden verschenen bundel Bezette stad. Wat de meeste lezers van het gedicht bijblijft is de opvallende typografie, een dankbare ingang voor lethargische tieners. BOEM! zegt mijn docent, we schrikken, kijk, zegt ze, dat wilde Van Ostaijen ook. We moeten niet luierend lezen, we moeten alert zijn! Razen rennen razen rennen razen RENNEN! Is het niet ongelofelijk gráppig? Woorden die als acrobaten over een pagina klimmen, zinnen die roffelen en trommelen, het woord zeppelin in de vórm van een zeppelin, dat kán dus, dat kón dus, het is virtuoos!
Wie de gedichten uit Bezette stad leest, ontdekt dat de dichter niet per se vrolijk was toen hij ze schreef. De Eerste Wereldoorlog, die hij in Antwerpen doorbrengt, heeft van hem geen hoopvol mens gemaakt. Zijn vlucht naar Berlijn, waar hij in de naoorlogse jaren aan de gedichten werkt, voedt zijn zowel cynische als idealistische verlangen naar een “nieuwe wereld”. Dat is in de gedichten terug te lezen, maar dat weet ik als tiener nog niet. Ik maak als huiswerk voor mevrouw Van de Wal zelf een “concreet gedicht” waarin de letters van het woord regen als druppels uit een door de woorden gecondenseerde en waterdamp gevormde wolk stromen. Ik vind het geinig, maar wat ze met dat “leven” bedoelt snap ik niet.
“Bijzonder bekend, zelden echt gelezen en begrepen”, schijft Erik Spinoy over de poëzie van Van Ostaijen in het nawoord van de recent door Boom opnieuw uitgegeven Bezette stad. Van Ostaijen gaat in zijn bundel hartstochtelijk in dialoog met de eigen tijd, schrijft Spinoy, in artistiek en literair, maar ook in politiek en intellectueel opzicht. Hij definieert en herdefinieert daarbij “even moeizaam als rusteloos de eigen identiteit”.
Hoe herkennen we zeggingskracht in poëzie die ons tot voor kort vooral als een grotesk vormexperiment voorkwam?
Dat zou ons bekend moeten voorkomen. In een tijd waarin sociale ongelijkheid, een breed gedragen en onder veel jonge mensen vanzelfsprekend activisme, en een mondiaal virus ons zowel verenigen als stilleggen, zouden de gedichten uit Bezette stad opnieuw zeggingskracht kunnen krijgen. Maar hoe herkennen we die in poëzie die ons tot voor kort vooral als een grotesk vormexperiment voorkwam?
Goed nieuws
Neem het gedicht dat ‘Goed nieuws’ heet, maar dat natuurlijk helemaal geen goed nieuws brengt. “Goed nieuws van het front”, zo begint het, maar was niet al het nieuws dat van het front kwam ook slecht nieuws? “Het front verschoof in vier jaar oorlog op veel plekken nauwelijks”, schrijft Matthijs de Ridder in Boem Paukeslag, een indrukwekkende studie van de poëzie in Bezette stad die begin 2021 is verschenen. “Waar er doorbraken geforceerd werden, waren veelal tienduizenden doden te betreuren.” Van Ostaijen is in dit gedicht dan ook onverdeeld cynisch en de lichtheid van het gedicht is verraderlijk. Hij lijkt onverschillig, maar geeft ondertussen een scherpe kritiek op alle “vorderingen” van de oorlog. “Wie gezien de omstandigheden toch goed nieuws beweerde te hebben opgevangen, overdreef in de ogen van Van Ostaijen, of bedreef regelrechte propaganda”, schrijft De Ridder.
Ook de mythe rondom de Belgische koning Albert I prikt Van Ostaijen in dit gedicht door: “de koning alleen in de loopgraaf / Vlucht hij ? een koning vlucht niet”. De koning vluchtte niet naar Engeland of Zuid-Frankrijk, maar bleef bij “zijn” troepen en liet zich veelvuldig fotograferen in uniforms, loopgraven en gevechtsvliegtuigen. Eén grote show, volgens Van Ostaijen. Of zoals De Ridder schrijft: “Albert was in zijn ogen niet meer dan een willoze pion van een propagandamachine die de bevolking een beeld van België wilde opdringen, dat wel erg van de realiteit verwijderd was geraakt.” Allesbehalve goed nieuws dus.
Zoals Van Ostaijen in dit gedicht een hoopvolle setting lijkt te creëren die vervolgens juist het decor blijkt van wanorde en onoprechtheid, zo doet hij dat vaker. In het gedicht ‘Banale dans’ lijkt er sprake van een opwinding die we kennen uit ‘Boem Paukeslag’. Het is bijna om opgetogen van te worden. “Leven giert / leven grijpt”, lezen we, “DANS van begeren”, “Willen dol draperen”, “helder zijn onze droomnachten / vol feestelikheid”. Is dit het leven dat mevrouw Van de Wal bedoelde, het banale dansen, het bewegen met volle overgave? Die overgave is maar een deel van het verhaal, schrijft De Ridder, een café is maar een café en ook het dansen betekent hier geen vertier, maar enkel de afleiding van een onvermijdelijke “VAL”. “Longen laten ons in steek / midden in dans vergrijzen haren”, schrijft Van Ostaijen later in het gedicht, en aan het einde zegt de banjo KNAK.
Kunnen we het hoopvolle gloren dan wellicht bij Jezus vinden? Is hij in tijden van crisis niet degene met een antwoord? Och nee, niet in de bezette stad van Van Ostaijen. In het gedicht ‘Dodezondag’ schrijft Van Ostaijen over “holheid / zondag / lege ruimte”, en in ‘Sous les Ponts de Paris’ is Jezus “gelijk een Harlekijn”, en brengt hij dan misschien wel troost, maar absoluut geen verlossing. “Boven op de dijk houdt Gij mee de wacht / met kille hoeren in de regenende nacht”. Christus staat in dit gedicht dicht bij het volk, maar kan juist daardoor weinig perspectief bieden. Of zoals De Ridder schrijft: “De echte verliezer van de oorlog was […] niet deze of gene natie, maar de arme drommel die nooit om oorlog heeft gevraagd en desondanks het lijden van de hele mensheid op zijn schouders geladen krijgt. Zoals Christus dus […].”
Zeppelins, clowns, Silicon Valley
Gedichten die willen leven en tegelijkertijd het leven failliet verklaren, die berichten over de benauwenis van een bezette stad: wat moeten we daarmee in onze huidige tijd, waarin een virus ons binnenhoudt?
Het kostte Matthijs de Ridder en Willem Bongers-Dek, directeur van Vlaams Nederlands Huis deBuren, een paar sms’jes en het idee was geboren: de bezette stad werd een besmette stad, waarin meer dan honderd hedendaagse kunstenaars zich lieten inspireren door Van Ostaijen en hun eigen antwoorden gaven op zijn poëzie. (Ikzelf droeg er het gedicht ‘Projectieve meetkunde’ aan bij.)
Gedichten die willen leven en tegelijk het leven failliet verklaren, wat moeten we daarmee in onze huidige tijd?
Muzikanten Spinvis en Saartje van Camp reageerden op ‘Goed nieuws’ met een muzikale performance, waarin ze net zo verraderlijk beginnen als Van Ostaijen kan klinken: “En toen alles voorbij was, gingen de / mensen voorzichtig hun huisjes weer uit. / De straten leken weer gewoon als / vroeger. De bomen, de vogels, alles was / er nog”.
Maar dat is allemaal van korte duur. Snel daarna komt er een grote zwarte schaduw “als een machtige hand over het land”. De zeppelin is terug. In de video die Spinvis en Van Camp van hun performance maakten zien we in dikke rode letters “Goed nieuws” bij originele oorlogsbeelden, waarin lijken van omgekomen soldaten in pas gegraven gaten worden getild. Er is geapplaudisseer achter gemonteerd. Later horen we Spinvis zingen, op die passend luchtig-zware manier die we van hem kennen:
Vrienden worden vreemden
Geen herinnering kan mee
En alle tijd die je bewaren wou
Verkruimelt langzaam in je hand
En waait naar zee
Op de ‘Banale dans’ antwoorden Lisette Ma Neza en Maja-Ajmia Yde Zellama met een video waarin ze TikTokken, dansen en zinnen zeggen als: “dingen die we voor lief namen / lichamen die tegen elkaar aanklotsen zonder silicon valley” en: “redenen waarom we nog steeds dansen? / omdat we niet anders kunnen / omdat we niets weten / omdat we jonge meisjes zijn / omdat we bruine Mona Lisa-meisjes zijn / omdat we zwarte Maghrebijnse meisjes zijn / omdat we Sub-Saharaanse Afrikaanse moslimmeisjes zijn / omdat we niet anders kunnen”.
De vorig jaar overleden illustrator Ward Zwart, aan wie het boek Besmette stad werd opgedragen, tekende als antwoord op ‘Sous les ponts de Paris’ een donker en spookachtig plein, waarop in Halloweenachtige dracht grote groepen mensen naast clowns, kruizen, botten, poppen, kerken en een grote opblaasdino staan afgebeeld. Een gelig licht schijnt op alle gezichten. De tekening lijkt te zeggen: ik weet niet wat jij komt doen, maar geruststelling zul je hier niet vinden.
Kan poëzie even hulpeloos als hoopvol zijn, even niet- als wel-idealistisch?
De bezette stad van Van Ostaijen legt zo de plattegrond van onze huidige, besmette steden. Niet omdat de situaties gelijk zijn – een oorlog en een pandemie verschillen nogal van elkaar – maar omdat reacties op crisissen altijd gelijkenissen vertonen. We zoeken betekenis tegen de klippen op, moeten extra ons best doen om ons met elkaar verbonden te blijven voelen, snakken naar een radicale omwenteling. Kan poëzie tegelijkertijd even hulpeloos als hoopvol zijn, even niet- als wel-idealistisch? Kan kunst in tijden van crisis brutaal en cynisch zijn, én de impact hebben mensen ten goede te veranderen?
Het “ideale gedicht” van Van Ostaijen, schrijft Spinoy, is er een dat door zijn “visionaire kracht en doelmatige formele organisatie een impact heeft op lezers die het individuele overstijgt en zo een gemeenschap in het gevoel weet te stichten”. Bedoelde mevrouw Van de Wal dat met poëzie die wíl leven – teksten die wakker willen schudden, die samen willen brengen wat uiteengevallen is, ook al is het soms tegen beter weten in? Zowel de bezette als de besmette stad laat er geen twijfel over bestaan.
In het Antwerpse Letterenhuis is nog tot en met 27 juni 2021 de tentoonstelling Boem Paukeslag. Bezette stad 100! te zien, letterenhuis.be
Paul van Ostaijen, Bezette stad, facsimile-editie met een nawoord van Erik Spinoy, Boom, Amsterdam, 2021, 160 p.
Matthijs de Ridder, Boem Paukeslag, Pelckmans, Kalmthout, 2021, 328 p.
Matthijs de Ridder en Willem Bongers-Dek (samenstelling), Besmette stad. Vijfenzestig kunstenaars antwoorden op Bezette stad van Paul van Ostaijen, Pelckmans, Kalmthout, 2021, 256 p.