Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Publicaties

Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Pleidooi voor een neerlandistiek zonder centrum
0 Reacties
Nederlands is een werkwoord
taal

Pleidooi voor een neerlandistiek zonder centrum

We moeten andere woorden gebruiken om het over onze taal en literatuur te hebben. Het ongemak dat dit oplevert, is een goede zaak. Pas als het wringt (Nederlands-Nederlands: schuurt), kunnen we vooruit, zegt Geert Buelens in dit pleidooi voor een gedecentreerde neerlandistiek. Wat hem betreft hoort die niet alleen uit te monden in een diverser en gedekoloniseerd curriculum, maar ook in een nieuwe literatuurgeschiedenis.

Iets willen internationaliseren dat intrinsiek internationaal is: ziedaar hoe (Hollando)centrisch het beeld is dat van onze taal en literatuur bestaat. In de opdracht die ik kreeg van de redactie van de lage landen zit eigenlijk al het hele misverstand: “Met dit stuk belichten we onze taal vanuit een internationaal perspectief.” Alsof elke uitspraak over het Nederlands die dialecten en regiotalen overstijgt niet per definitie internationaal is. We weten dat misschien wel, maar we handelen er veelal niet naar.

De institutionele omkadering is nochtans helder: het loutere bestaan van zoiets als de Nederlandse Taalunie impliceert dat het Nederlands niet alleen de taal is van de natiestaat Nederland. Tegelijk zit in dat woord Taalunie ook een misverstand ingebakken, want dat enkelvoud suggereert een eenheid die er niet is en die door het gros van de taalgebruikers ook niet wordt gewenst. Een Nederlandse Talenunie, daar hebben we het eigenlijk over. En volgens dezelfde logica horen we het niet over de Nederlandse literatuur te hebben, maar over Nederlandstalige literaturen.

Vooral moeten we in ons vak, zoals ik eerder betoogde op Neerlandistiek.nl, zo snel mogelijk af van het gebruik van het woord “Nederlands”. Uiteraard niet in alle gevallen: zeer zeker bestaat er zoiets als “de Nederlandse geschiedenis”, “de Nederlandse politiek” of “de Nederlandse bijdrage aan de geschiedenis van de slavernij”. “Nederlands” verwijst dan naar het grondgebied, de natiestaat of, zoals in het laatste voorbeeld, de activiteiten die ook buiten Europa door die natiestaat zijn ondernomen of gedoogd.

En ook dan is die term “Nederlands” overigens niet eenduidig. Door de koloniale expansie van het Europese Nederland zitten er stukjes verleden en heden van dat land op alle continenten. We moeten dus eigenlijk veel systematischer verschillende termen gebruiken voor het Europese Nederland en het Caribische Nederland. En, als we een langere historische lijn trekken, kunnen we spreken over voormalig Afrikaans Nederland, voormalig Amerikaans Nederland enzovoort.

De kans dat de term ‘neerlandofoon’ breed wordt opgepikt in het vak (laat staan de media) lijkt niet zo groot

De rijkdom en variatie die verborgen zit in die “enzovoort” noopt ons misschien wel tot het gebruik van een heel ander woord. In hun boek The Postcolonial Low Countries (2012) suggereren letterkundige collega’s Elleke Boehmer en Sarah De Mul “neerlandofoon” als term voor:

the manifold Netherlands languages variations spoken by persons, groups or localities across the globe, including the Netherlands, Flanders-Belgium, Suriname, the Caribbean island nations of Aruba, Curaçao, and Sint-Maarten, parts of France and Germany, Indonesia, South Africa, the United States, Canada, and Australia.

De kans dat “neerlandofoon” breed wordt opgepikt in het vak (laat staan de media) lijkt niet zo groot. Het boek verscheen meer dan tien jaar geleden en echt ingang lijkt de term niet gevonden te hebben. Wat niet noodzakelijk een reden is om het niet alsnog te proberen. Collega’s die deze analyse delen zouden het woord systematisch kunnen gebruiken in colleges, congreslezingen en publicaties. De Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN) zou hier een rol in kunnen spelen. Dan kan het misschien, alsnog, snel gaan.

Geopolitiek wapen

Tegelijk kleven er aan “neerlandofoon” misschien ook wel onprettige associaties. Willen we echt een eigen variant van de “francofonie”, die nauwelijks verhulde poging van de Franse Republiek om (via de Académie française) ook na de dekolonisatie een claim te leggen op de taal? Willen we een term gebruiken die ook altijd een geopolitiek wapen is? Of is dat valse schroom en kunnen we de redenering net zo goed omdraaien: precies omdat we een geschiedenis delen, kunnen we samen optrekken?

Dat zou er – geen dag te vroeg – bijvoorbeeld ook toe kunnen leiden dat we de literaire infrastructuur van het hele taalgebied (ahum: talengebied) als een gedeelde verantwoordelijkheid zien. Dan zou het dus ook NWO, de Nederlandse subsidieverstrekker voor wetenschappelijk onderzoek, aanbelangen dat de Vlaamse, Surinaamse en Antilliaanse literatuur bestudeerd kunnen worden. Vandaag is veeleer het tegendeel het geval. Het heel bescheiden budget dat door FWO (de Vlaamse tegenhanger) en NWO aan het begin van deze eeuw nog werd samengelegd voor het zogenaamde VNC-programma is ruim een decennium geleden door NWO eenzijdig opgezegd, omdat het te klein was. Zelfs de kruimels waarmee onze talen, culturen en geschiedenissen bestudeerd konden worden, deden er in die jaren van ongebreidelde mondialisering dus niet meer toe. (Een anekdote die ik altijd alleen maar als een symptoom heb kunnen begrijpen: toen ik bij NWO een project indiende waarin Vlaamse en Nederlandse literatuur vergeleken zouden worden, kwam als reactie: “Waarom niet de Nederlandse met de Deense vergelijken?”)

Institutionele verschillen

Nadat ik op Neerlandistiek.nl mijn pleidooi had gelanceerd om de koppeling tussen natiestaat en taal te doorbreken door afscheid te nemen van het adjectief “Nederlands”, kwam er reactie van dichter en essayist Frank Keizer. Hij opperde terecht dat die poging tot decentralisatie (Nederland niet langer als vanzelfsprekend centrum zien) alleen maar succesvol kon zijn als er doorlopend rekening zou worden gehouden met de enorme institutionele verschillen die er bestaan tussen die gebieden waar het Nederlands werd of wordt gebruikt. Wat schieten auteurs uit de Antillen en in Suriname ermee op wanneer wij andere termen gebruiken – alsof daardoor, als bij toverslag, plots ook boekhandels en uitgeverijen uit de grond zouden rijzen. Dat zou inderdaad naïef zijn.

Maar als we het hele gebied als een gedeelde verantwoordelijkheid zien, dan begint er misschien toch iets wezenlijks te schuiven (en met “we” bedoel ik uiteraard niet alleen de neerlandici, maar zeker ook politici, uitgevers, festivalorganisatoren en al wie er verder nog belang bij heeft).

Het is ook een zaak voor de neerlandistiek wanneer de laatste leerstoel Fries verdwijnt in Nederland

Eenvoudig of zonder risico’s is deze operatie inderdaad niet. De positie en geschiedenis van het Nederlands is immers op al die plekken heel verschillend: een vanzelfsprekende landstaal in Nederland, een grotendeels bevochten cultuurtaal in Vlaanderen, een door de kolonisator opgelegde taal in Suriname en de Antillen, waarbij Suriname de taal na de onafhankelijkheid behield en ze op de Antillen nog altijd prominent aanwezig is in onderwijs, bestuur en rechtspraak, ten koste van de thuistaal.

Als decentralisatie hand in hand wil gaan met dekolonisatie (en dat zou de bedoeling moeten zijn, lijkt me), dan hoort de complexe taalsituatie van de zonder uitzondering meertalige gebieden waar Nederlands wordt gesproken ook aandacht te krijgen in het literatuuronderwijs en -onderzoek. Wat het, om even in te haken op de actualiteit, dus ook een zaak voor de neerlandistiek maakt als de laatste leerstoel Fries dreigt te verdwijnen in Nederland.

De archipelgedachte

De hiervoor geciteerde zin van Boehmer en De Mul gaf ik in het Engels omdat ik niet goed zou weten hoe die centrale frase the manifold Netherlands languages variations te vertalen. Eigenlijk staat daar telkens hetzelfde, maar net even anders: meervoudig, gevarieerd, niet uniform. Van belang is zeker ook dat er nergens Dutch staat – die term is pas helemaal hopeloos. Ik kan het onmogelijk beter illustreren dan met deze dialoog waarmee de eerste aflevering van het negende seizoen van Seinfeld begint:

George: What is Holland?
Jerry: What do you mean, what is it? It’s a country right next to Belgium.
George: No, that’s the Netherlands.
Jerry: Holland is the Netherlands.
George: Then who are the Dutch?

Dat de laatste grap vervalt zodra je ze probeert te vertalen – ziedaar ons probleem. Op Netflix wordt dit stukje nu vertaald als: “Wie zijn de kaaskoppen dan?” Ik wil maar zeggen… Waarbij, inderdaad, je zeker ook nog kan opmerken dat “Holland”, de term die ook in de Vlaamse en zelfs Nederlandse spreektaal nog doorlopend gebruikt wordt, strikt genomen maar op twee van de twaalf provincies slaat: Noord- en Zuid-Holland.

De redactie van dit tijdschrift koos, toen ze afscheid nam van de naam Ons Erfdeel, terecht voor een term die ook meervoudig is: de lage landen. Wie die term naast die lange opsomming van Boehmer en De Mul legt, kan echter alleen maar vaststellen dat lang niet al die gebieden laag zijn, vlak. Wel liggen ze allemaal aan de zee – zoals Evelyne Shamier (docent Moderne Nederlandse Letterkunde bij de Universiteit Utrecht) in nog te publiceren onderzoek opperde: de zee is wat ons bindt; zonder die zee geen via onze havensteden gecreëerde rijkdom, geen kolonialisme, geen Vereenigde Oostindische Compagnie of West-Indische Compagnie. Een terminologische oplossing biedt dit besef uiteraard evenmin – de zee hoort van iedereen te zijn. Om die reden introduceerde de Frans-Antilliaanse dichter en filosoof Édouard Glissant de term archipel – of je nu op een eiland of op een grotere landmassa woont, uiteindelijk weten we ons allemaal door de zee omringd. En op die kleine en grote met elkaar verbonden landmassa’s zijn we allemaal gelijk, gemengd, creoliserend. Dat is waar we naartoe moeten: een neerlandistiek die de archipelgedachte begrijpt en uitdraagt.

Naast meertaligheid moet ook de eigenheid van de literaire systemen van de diverse gebieden meer aandacht krijgen

Naast de meertaligheid van alle gebieden zou dan ook de eigenheid van de verschillende literaire systemen en ontwikkelingen meer aandacht mogen krijgen. Concreter gezegd: de autonomistische literaire norm die voor Nederland in onderzoek en kritiek geponeerd wordt, kan onmogelijk de meetlat zijn waarmee naar, bijvoorbeeld, de Vlaamse of Surinaamse literatuur wordt gekeken. Zelf zou ik overigens geneigd zijn ook voor Nederland zelf die norm ter discussie te stellen – daarbij heet de Nederlandse literatuur pas modern te worden bij de (autonome) Tachtigers en kwam verzuilde literatuur zo mogelijk nog meer in de verdomhoek terecht dan de zogenaamde damesroman. Voor de andere gebieden zou het welhaast dwaas zijn die norm niet te bevragen.

De Vlaamse literatuur ontwikkelde zich in een nog altijd onvoldoende begrepen dialoog met zowel de Franstalige als de Nederlandse, waarbij de (Belgische dan wel Vlaamse) natievorming lange tijd een primordiale kwestie was. (Noot voor de niet-Vlaamse lezer: wie “primordiaal” opzoekt in Van Dale ziet dat het woord in België nog een specifieke betekenis heeft; in de vorige zin kan het begrepen worden in zowel de algemene betekenis “behorend bij een stadium van wording” als het in Vlaanderen veelal bedoelde “cruciaal, essentieel”.)

In dekoloniserende naties heeft literatuur ook vaak emanciperende functies die ze in de metropool makkelijk achter zich denkt te kunnen laten. En daar speelt voor auteurs ook de keuze voor een taal een rol die men zich in de Randstad nauwelijks kan voorstellen. Schrijven in de taal van de kolonisator (waarmee een ruimer, ook internationaal publiek bereikt kan worden) of in die van de lokale gemeenschap? Zo bekeken betekent dus ook “Nederlandstalig” telkens iets anders.

Irritatie is goed

Discussies waarin wordt opgeroepen om andere woorden te gebruiken (blank/wit, slaaf/slaafgemaakt...) roepen automatisch weerstand op. Dat is heel goed te begrijpen. Gewoonten aanpassen is nooit leuk en tenzij we doelbewust willen schelden, denken we altijd dat ons taalgebruik neutraal of dan toch minstens niet kwetsend is. Het was collega Alfred Schaffer die me er in Stellenbosch op wees dat die irritatie net goed is. We gebruiken de termen nu alsof ze vanzelfsprekend zijn, wat ze echt niet zijn. Verandering kan er alleen komen als mensen zich eerst, al dan niet geïrriteerd, realiseren hoe anderen die termen ervaren.

Om het even academisch te zeggen: we moeten die termen denaturaliseren. Ze ontdoen van hun natuurlijkheid, dus. In ons vak zou dat geen kwestie mogen zijn (in het Nederlands-Nederlands: moeten zijn): is denaturaliseren geen cruciaal erfstuk van de deconstructie? En zijn we daar niet allemaal (gewild of ongewild) de kinderen en kleinkinderen van?

De volgende jaren wil ik me zelf alvast wijden aan het bedenken en schrijven van een literatuurgeschiedenis die recht probeert te doen aan het bovenstaande. Geen boek met Nederland (of: de Randstad) als vanzelfsprekend centrum en dan aparte paragraafjes over Vlaanderen, Suriname en de Antillen, maar een verhaal waarin onze geschiedenissen elkaar raken, kruisen, beïnvloeden. Zuid-Afrika duikt niet alleen op als een plek waar een Nederlandstalige en, later, Afrikaanstalige literatuur ontstond omdat er zich Nederlandse kolonisten vestigden, maar ook als een plek die in haar Afrikaner nationalisme eigenlijk meer verwantschap vertoont met Vlaanderen (in de strijd tegen de heerschappij van respectievelijk het Engels en het Frans). (De strijd tegen) de slavernij bepaalde op soms radicaal verschillende wijze de geschiedenis en (post)koloniale literaturen op alle continenten. Botsende ideeën over religie, burgerschap en onderwijs leidden tot vergelijkbare maar niet identieke schoolstrijden waarin de literatuur lange tijd een belangrijke rol speelde. Vlaanderen en Nederland kenden een steenkoolmijnliteratuur – ontstaan in beide Limburgen in grotendeels vergelijkbare omstandigheden. Ook de literatuur over de impact van de olieverwerkende industrie op Curaçao en de gaswinning in Groningen toont wat er kan gebeuren wanneer gebieden gedegradeerd worden tot wingewesten.

Die nieuwe literatuurgeschiedenis zal uiteraard onvolkomen eindigen, maar dat geldt, zo leerden we uit eerdere pogingen, voor alle literatuurgeschiedenissen. Geen reden om het niet nog eens te proberen, dus.

Bronnen

Pier Bergsma, ‘Help, het Fries wordt de nek omgedraaid’, NRC, 18 november 2022
Elleke Boehmer en Sarah de Mul (red.), The Postcolonial Low Countries: Literature, Colonialism, and Multiculturalism, Lexington Books, Lanham, MD, 2012
Geert Buelens, ‘We moeten af van “de Nederlandse literatuur”, Neerlandistiek.nl, 13 juni 2022
Édouard Glissant & Hans Ulrich Obrist, The Archipelago Conversations, vertaald door Emma Ramadan, isolarii, Common Era Inc, New York, 2021
Erwin Jans, ‘De verbeelding van de archipel’, over Een veld van eilanden van Édouard Glissant, De Reactor, 19 februari 2021
Frank Keizer, ‘Kosmopolistische gevaren. Bedenkingen bij een transnationale, gedecentreerde neerlandistiek’, Substack De eenmanswerkgroep, 14 juni 2022
Eric Mijts, The Situated Construction of Language Ideologies in Aruba: A Study among Participants in the Language Planning and Policy Process, proefschrift Universiteit Gent / Universiteit Antwerpen, 2021
Aanmelden

Registreer je of meld je aan om een artikel te lezen of te kopen.

Sorry

Je bezoekt deze website via een openbaar account.
Je kunt alle artikelen lezen, maar geen producten kopen.

Belangrijk om weten


Bij aankoop van een abonnement geef je toestemming voor een automatische herabonnering. Je kunt dit op elk moment stopzetten door contact op te nemen met emma.reynaert@onserfdeel.be.