Deel artikel

Lees de hele reeks
de franse nederlanden, kunst

In Belle kun je zien hoe Pharaon De Winter de traditie van het Vlaamse realisme voortzette

2 december 2024 6 min. leestijd De Franse Nederlanden

In het Frans-Vlaamse stadje Belle loopt een boeiende overzichtstentoonstelling van kunstschilder Pharaon De Winter. Wie was deze man, die honderd jaar geleden overleed en op de Parijse Salons bewondering oogstte met zijn ‘Vlaamse’ schilderijen?

De beiaard speelt een wijsje dat ik ken, maar niet kan benoemen. Ik kijk naar het belfort, dat is opgetrokken in de okergele baksteen, die kenmerkend is voor de Westhoek. Het Belle (Bailleul in het Frans) dat na de verwoestingen van de Eerste Wereldoorlog bijna compleet werd heropgebouwd, ademt Vlaanderen uit al zijn poriën. Sommige panden met puntgevels en verticale traveeën zijn exacte kopieën van gebouwen in Brugge.

Helaas ging bij het Duitse bombardement van 1918 ook een aanzienlijk deel verloren van het oeuvre van Pharaon De Winter. Vooral schilderijen met als thema’s ‘arbeid op het land’ en ‘het godsdienstig leven in Vlaanderen’ werden onherroepelijk vernield. De kunstenaar mocht een kruis maken over het museum dat hij in gedachten had.

Architect Louis-Marie Cordonnier, die de wederopbouw leidde, was een groot bewonderaar van De Winter. Op diens uitvaart in 1924 sprak hij de lofrede uit, die in het Museum-Benoît-De-Puydt te beluisteren is.

Niet alleen voor Cordonnier, ook voor de jonge Pharaon was Brugge een inspiratiebron. Het gezin van de Belgische klompenmaker, waarin Pharaon in 1849 in Belle werd geboren, telde twaalf kinderen. De derde telg had eigenlijk Faron moeten heten, maar de ambtenaar van de burgerlijke stand maakte er Pharaon van.

De jongen zag zelden de schoolbanken, omdat hij thuis moest helpen. Als klompenmaker blonk hij niet uit, maar het ontging vader Zéphir-Eric niet dat Pharaon tekentalent bezat. Met zijn schamele zakgeld kocht de jongen Images d’Epinal, een serie prenten van populaire taferelen in levendige kleuren, die hij overtekende.

Op zijn elfde volgde Pharaon tekenles in Belle bij Edouard Swynghedauw, maar zijn vader meende dat zijn talent in Brugge beter zou ontwikkelen.

Van Brugge terug naar Belle

In Brugge kreeg Pharaon onderdak bij zijn tante in Hotel Le Panier d’Or op de Grote Markt, maar na haar overlijden, kwam hij bij een oom in café La Sirène terecht, drie panden verderop. Het café was een verzamelplaats van kunstenaars en van de welgestelde middenklasse. Het tekenwerk van Pharaon ging in de gelagzaal van hand tot hand. Sommige klanten verdachten hem ervan calqueerpapier te gebruiken, maar Henri Julien De Stoop was overtuigd van het talent van de neef van de herbergier.

Pharaon mocht lessen volgen in het atelier van De Stoop en schreef zich ook in aan de plaatselijke academie, waar hij zijn eerste medaille behaalde voor tekeningen naar de antieken. Daarnaast verdiepte hij zich in de Vlaamse Primitieven en de meesters van de zeventiende-eeuw, waarbij Rembrandt zijn favoriet werd in de uitbeelding van bijbelse taferelen.

In de zomer van 1864 overleed De Stoop op 37-jarige leeftijd en bleef Pharaon zonder mentor achter. In 1868 keerde hij terug naar Belle, waar hij in de tekenschool bij Swynghedauw alle eerste prijzen in de wacht sleepte.

Van Lille naar Parijs

Met een beurs van de De-Puydtstichting kon hij in Lille aan de Ecole des Beaux-arts gaan studeren bij Alphonse Colas. In het Paleis voor Schone Kunsten in Lille maakten de grote werken van Rubens indruk op de twintigjarige student. Om zijn studies te bekostigen, werkte hij als tekenleraar in een privéschool.

Zelf schilderde hij zijn eerste portretten, onder anderen van zijn oom in Brugge en van zijn grootmoeder. Tussen 1969 en 1872 won De Winter talrijke prijzen en medailles. Door de studie Tête de vieillard werd hij toegelaten tot de Ecole des Beaux-arts in Parijs. Dankzij een departementale beurs kon hij in de voormiddag lessen volgen in het atelier van Alexandre Cabanel en na de middag Parijse musea bezoeken.

In Parijs onderhield hij vriendschapsbanden met ateliergenoot Jules Bastien-Lepage en met de symbolistische kunstenaar Pierre Puvis de Chavannes. Ook schilder-beeldhouwer Jean-Baptiste Carpeaux moedigde hem aan. Nog in1873 schilderde De Winter zijn eerste portret in opdracht, Portrait de Mademoiselle Charlet.

De Parijse periode werd in november 1873 verstoord door inlijving bij het 73e regiment in Troyes (als zoon van een Belgische vader dacht De Winter de dienstplicht te kunnen ontlopen). De overplaatsing naar Parijs in 1874 bood hem de kans om de kunstlessen deels opnieuw bij te wonen. Hij schilderde portretten van officieren en onderofficieren en tijdens een opname in het ziekenhuis Hôtel-Dieu borstelde hij een Ecce Homo, waarbij een kamergenoot model stond voor Christus. Milicien De Winter zwaaide in november 1876 af.

Rouwen in Italië

In 1875 nam hij voor het eerst deel aan de Salons in Parijs, met een portret van Madame Angeline Charlet en een olieverfschets van Sint-Sebastiaan. De Sint-Sebastiaan werd aangekocht door de staat, wat in de daaropvolgende jaren met nog veel door De Winter ingezonden doeken gebeurde. Meestal waren de werken bestemd voor regionale musea.

In 1877 trouwde hij met Angeline Charlet, die eerder voor hem model had gestaan. Nadat zijn echtgenote twee jaar later stierf in het kraambed, reisde De Winter naar Italië. Terwijl hij zijn verdriet probeerde te verwerken, bestudeerde hij er renaissancemeesters als Raphaël en Michelangelo.

Terug thuis wierp hij zich op ambitieuze projecten van groot formaat. In 1882 waagde hij zich aan een christelijke triptiek (Rédemption). Tijdens de voorbereiding raakte hij in vervoering van een van de modellen, boerendochter Julia Marie Fagoo.

In 1884 oogstte het werk Au Dispensaire, met twee nonnen aan een tafel in een ziekenhuis, veel lof. Het werd gereproduceerd in Le Monde illustré en uitgegeven als lithografie. Het was een van zijn vele werken die de godsdienstbeleving in Vlaanderen uitbeeldden. De Winter ging daarbij zorgvuldig te werk. Ter voorbereiding maakte hij foto’s van de locaties en zijn personages die hij van passende kostuums voorzag. Hij schilderde de taferelen heel realistisch, met grote aandacht voor gezichten en handen.

Lille

In 1887 stierf Alphonse Colas, waarop De Winter met de steun van Cabanel en Jules Breton, directeur-docent werd van de academie van Lille. Nu hij over een vast inkomen beschikte, trouwde hij in 1889 met Julia Fagoo. Twee jaar later werd in Lille zoon Zéphyr geboren en in 1901 volgde dochter Rosa.

De Winter was nu een officieel erkend schilder, werkzaam in de Vlaamse academische traditie. Nieuwigheden als het impressionisme waren aan hem voorbijgegaan, maar in zijn sociaal-realistische doeken ruimden zijn donkere achtergronden heel soms plaats voor een helderder coloriet en opvallender contrasten. Dat is het geval met Un Bobineur flamand (1893), waar hij vooral het contrast uitspeelde van de centrale rode draad met de lichtere omgeving. Ook het portret van dochter Rosa (1904) oogde moderner door het gebruik van lichte, grijzige tonen, die doen denken aan portretten van de symbolistische schilder Fernand Khnopff.

Zijn academische werken waren allemaal dun en glad geschilderd, maar bij Dans les champs, la coupeuse d’herbes (1880) zien we even een iets dikkere verfopbreng.

In zijn portretten kwam de familieman in De Winter op de voorgrond. In het museum in Belle zien we diverse doeken waarop hij zoontje Zéphyr, met zijn lange blonde lokken en dochtertje Rosa afbeeldde. Behalve geschilderde familieportretten zijn er ook brieven, foto’s, schetsen, doodsberichten en krantenartikels te zien.

Staar

In 1912 kreeg de kunstenaar oogproblemen, waarvoor hij tijdens de Duitse bezetting zes keer werd geopereerd. Het was een ellendige periode voor De Winter, met Zephyr die krijgsgevangen werd genomen en het Duitse bombardement van 1918 op Belle, waarbij een flink deel van zijn oeuvre werd vernietigd.

Na de bezetting bleef hij docent in Lille, maar kwam zelf steeds minder aan schilderen toe. De werken die hij jaarlijks inzond voor de Salons waren oudere werken. De grootste voldoening ervoer hij als zijn leerlingen, onder wie ook zoon Zephyr, in de prijzen vielen en erkenning genoten. Pharaon De Winter was een nobel man die zichzelf niet op de eerste plaats stelde. Hij overleed in Lille op 22 juni 1924.

Pharaon De Winter, de l’intime à l’artiste’ in Musée Benoît-De-Puydt, Belle (nog t/m 22 december: zaterdag en zondag, 14-18 uur). Toegang gratis. 

«Cher Pharaon», een podcastreeks gemaakt door Wim Chielens, begeleidt de tentoonstelling. Dankzij QR-codes kun je deze podcasts tijdens je bezoek beluisteren op je eigen smartphone. Dit is geen informatieve audiogids, maar een reeks intieme, grappige en soms ontroerende reflecties of beschouwingen. Zorg dus voor een koptelefoon of oortjes als je het museum bezoekt.

Eric bracke

Eric Bracke

freelance kunstjournalist

Geef een reactie

Lees ook

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [000000000000299f0000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)