Petje af voor Pluk: klassiek kinderboek van Annie M.G. Schmidt viert vijftigste verjaardag
Ook na vijftig jaar blijft Pluk van de Petteflet nog fris dankzij het ongebonden hoofdpersonage Pluk en het creatieve taalspel van auteur Annie M.G. Schmidt.
Pluk van de Petteflet (1971) is een bijzonder product van de jaren 1970 met een trits aan typische culturele en opvoedkundige thema’s, die reiken van éénoudergezinnen tot de kraakbeweging (Pluk kraakt een huisje!), de popularisering van softdruggebruik (hasselbramen), kindervaccinatie en moeders die zelf kleren maken.
Hoofdfiguur Pluks meest in het oog springende kenmerk is dat hij letterlijk zijn plek zoekt. Deze zoektocht is allereerst letterlijk – hij zoekt een woning – maar natuurlijk zoekt hij ook zijn plaats in de maatschappij en zijn positie als bijna-volwassene. Want hoewel de andere personages en de verteller hem herhaaldelijk “jongen” noemen, is Pluk toch duidelijk geen kind meer: hij heeft geen ouders, hij heeft een eigen kraanwagentje, woont op zichzelf en heeft in tegenstelling tot Aagje en de Stampertjes de mazelen al gehad.
Toch is hij allerminst al een volwassene. Hij zegt bijvoorbeeld zelf: “Jullie moeten er een man bij halen, ’t is echt veel te moeilijk voor een gewoon mens”, hij vousvoyeert alle volwassenen inclusief meneer Pen en vader Stamper, en wil zelf dat Stampertje “je” tegen hem zegt in plaats van “u”. Hij staat kortom op de drempel tussen kindertijd en volwassenheid, letterlijk op zoek naar zijn plaats in de onbegrijpelijke wereld van de grote mensen en hun soms zo oneerlijke regels. Toch doet Pluk zijn best om binnen de norm te leven (hij wil binnen wonen), maar wordt tot tweemaal toe verworpen (door de portier en mevrouw Helderder). Pluk is letterlijk een buitenstaander, iets waar ook zijn rode haar op wijst. Het is de majoor die hem uiteindelijk tot de Petteflet toelaat – op morele gronden en niet op grond van een bureaucratische wachtlijst.
Pluk heeft alle klassieke eigenschappen van een held
Pluk heeft namelijk alle klassieke eigenschappen van een held: hij helpt onbaatzuchtig de zwakkeren (Langhors, een verdwaald Stampertje, Duizeltje, Zaza, etc.) en hij trotseert dapper het gevaar (bijvoorbeeld de luguber-vrolijke Heen- en weerwolf).
Anders dan de andere kinderen is Pluk vrij en ongebonden aan regels (hij staat natuurlijk niet op de wachtlijst om een kamer te krijgen. Hij gaat zijn eigen weg). Op Fiep Westendorps beroemde omslagillustratie rijdt Pluk niet toevallig van rechts naar links in plaats van andersom. Zijn naam doet ook denken aan de uitdrukking “pluk de dag”.
Het boek is geschreven in de tijd van de seksuele revolutie en het is dan ook niet verwonderlijk dat een van de waarden die het promoot de vrijheid is. Vogels en vliegkunst staan hiervoor symbool. Allereerst natuurlijk de krullevaar die Pluk uiteindelijk zal redden, maar ook Karel met de houten poot (als piraat bijna letterlijk “vogelvrij”) en Dikke Dollie, waarvan Pluk expliciet opmerkt: “Dat is niet míjn duif! (..) Dat is een vrije duif uit het park.” Natuurlijk heeft de antipathieke mevrouw Helderder een hekel aan vogels en doen de werklieden die van de hasselbramen eten in de film alsof ze vliegen.
Pluks ongebondenheid strekt zich uit tot het domein van de opkomende grote-mensen-gevoelens voor Aagje, die door haar moeder duidelijk als een bedreiging worden gezien. De erotische connotaties blijven voor een kinderpubliek onzichtbaar, maar spelen zeker een rol. Denk maar aan de hou-maar-aan-stomerij “waar je je kleren niet uit hoefde te doen om weer schoon te worden gemaakt. “Aagje was weer vlekkeloos en heel”. Ze wordt gepresenteerd als een roze prinsesje dat van haar hekserige moeder niet naar buiten mag. Ze zit bijna letterlijk gevangen in een passieve meisjesrol, als een omgekeerd Assepoestertje dat niet vies mag worden. Zo gaat ze smetteloos en snoeploos, dus plezierloos, door het leven.
Een andere passage met een impliciete seksuele lading is het gevecht om het torenkamertje tussen Pluk en mevrouw Helderder. Met een knipoog naar Hitchcocks The Birds belagen de meeuwen Aagjes moeder om de torensleutel terug te bemachtigen. Filmisch krijgt deze scene de vorm van een symbolische verkrachting, waarin mevrouw Helderder wordt besmeurd met de witte vogelpoep. Bij thuiskomst vraagt Aagje doodleuk: “Lekker genaaid, ma?”
Ondanks het stereotype keurslijfje dat haar moeder haar aanmeet, laat Aagje geregeld zien dat ze toch actieve rol op zich wil en durft te nemen – bij de redding van Duizeltje, bijvoorbeeld. Pluk stimuleert Aagje hierbij overigens op een nogal opmerkelijke manier tot autonomer gedrag. Nadat ze enkele “meisjesachtige” bezwaren heeft geuit, antwoordt hij botweg: “Je moet niet zo zeuren.”
Aagjes drang naar avontuur staat in contrast met de vrij buitenspelende Stampertjes. Deze jongens mogen vanzelfsprekend wel gevaarlijke dingen doen als pijltjes schieten met een blaaspijp (tegenwoordig verboden!) en de apenketting – typisch voor jongens die zichzelf mogen leren ontdekken. En als eten krijgen ze lekker friet!
Niet alleen wat de thema’s betreft is het boek opmerkelijk: Schmidt wordt ook terecht geprezen om haar bijzonder creatieve taalbehandeling
Niet alleen wat de thema’s betreft is het boek opmerkelijk. Annie M.G. Schmidt wordt ook terecht geprezen om haar bijzonder creatieve taalbehandeling. Ze hanteert daarbij klassieke én moderne literaire procedés.
Het moderne sprookje, waarin kinderen de hoofdrol spelen en met dieren kunnen spreken, bevat enkele vormen van intertekstualiteit. Er is de al vermelde knipoog naar de film Birds, naar de veerman Charon (in de gedaante van de weergaloze Heen- en weerwolf) en we denken aan Doornroosje bij het torenkamertje wanneer dat door een jaloerse feeks (mevrouw Helderder) als naaikamertje in gebruik wordt genomen.
© Photocapy / Flickr
Deze belangrijke ruimte functioneert overigens op meerdere niveaus. De observatiepost is eerst expliciet niet op slot en “vrij”. De grote hoogte maakt Pluk aanvankelijk “duizelig”, maar zodra deze desoriëntatie eenmaal is bedwongen helpt Pluk zelf een jong eekhoorntje met hoogtevrees. We begrijpen dat de verticaliteit van het groot en zelfstandig worden nogal beangstigend is.
Ook het vertelperspectief is niet zo simpel als het misschien lijkt. In het begin treedt er een alwetende verteller op, die ons beschrijvingen en personagesteksten voorschotelt. Deze traditionele verteller stuurt de lezer met vrij expliciete oordelen over de personages. Zo heeft mevrouw Helderder “koude ogen”, maar is meneer Pen een “aardige oude heer”.
Het vertelperspectief in ‘Pluk van de Petteflet’ wordt geleidelijk complexer
In de theorie over kinderliteratuur stelt men over het algemeen dat een duidelijk perspectief gewenst is om de identificatie te vergemakkelijken en het kind een duidelijke kijk op het gebeuren te bieden. Toch wordt de situatie in Pluk geleidelijk complexer: van Pluks eerste hardop uitgesproken gedachten zonder aanhalingstekens, een personaal perspectief waarbij de camera als het ware over Pluks schouder meekijkt, tot aan het gebruik via de indirecte vrije rede dat de focalisatie compleet maakt. Later verschuift de blik soms zelfs naar de belevingswereld van andere personages, zoals mevrouw Helderder, Aagje en de dokter. Deze variaties in de focalisatie werken spanningsverhogend. Een enkele passage tussen haakjes creëert dan weer een subtiele intimiteit tussen de lezer en de verteller.
Het terrein waarop Aniie M.G. Schmidt echt uitblinkt is het fantasievolle taalspel: uitdrukkingen worden letterlijk genomen, zoals in nood en “buiten nood” zijn, en woorden veranderen van grammaticale categorie wanneer Aagje een “ondersteboven hoofd” aanschouwt.
© Joop van Bilsen / Anefo - Nationaal Archief
Ook qua naamgeving valt er veel te beleven. De Petteflet en later de Flattekat zijn gebaseerd op een vorm van assonerend oogrijm en stellen voorlezende ouders voor problemen. (De Flattekat is overigens extra onsympathiek omdat hij op vogels loert.)
Het jonge publiek wordt tevens bewust gemaakt van de discrepantie tussen taal en werkelijkheid. Nadat Pluk de kat vals heeft beschuldigd, beseft hij namelijk dat de Flattekat nooit had gezegd Dollie te hebben opgegeten. “Dat had hij (=Pluk) alleen maar vermoed”. Later speelt zulke verwarring opnieuw wanneer de wereldvreemde kluizelaar een bordje laat zien waarop staat: “Ik ben er niet!”
Ook Annie M.G. Schmidt is er niet meer, maar dankzij haar boeken voor altijd nog onder ons.