Hoe word je schrijver in een nieuwe taal? We vroegen het aan Sholeh Rezazadeh, die in 2015 vanuit Iran naar Nederland verhuisde en in 2021 debuteerde met een Nederlandstalige roman, De hemel is altijd paars. ‘Schrijven in het Nederlands is als praten tegen een vreemdeling die je onverwachts tegenkomt en die je na dat gesprek nooit meer hoopt terug te zien.’
Op de eerste dagen dat ik in Nederland woonde, had ik het gevoel dat mensen constant ruzie aan het maken waren. Een ruzie zonder lichaamstaal. De taal klonk agressief en heel ver van het zachte, zingende Perzisch. Het voelde alsof ik een dier was dat in de bergen, in een droog klimaat, had geleefd en nu in de zee moest gaan overleven. In de zee was iedereen niet alleen lang en blond met blauwe ogen, maar sprak men ook een onverstaanbare taal. De woorden kwamen als bubbels hun mond uit en verdwenen voordat ik ze kon volgen.
In de zee ging ik op zoek naar de dunne plekken in het wateroppervlak. Ik moest de dunste plek van de zee vinden vanwaar ik het zonlicht zou kunnen zien en zuurstof inademen. Ik moest alle kanten van die zee aftasten en bekijken totdat mijn vingertoppen die dunste plekken ontdekten. Ondertussen moest ik ook doorgaan met mijn leven en kon mijn gezicht niet voortdurend tegen dat plekje aan plakken, ik moest bewegen. Maar als ik ook maar heel even dat licht kon vinden, voelen en vangen, kon ik weer diep inademen en verder leven.
© Afra Afrasiabi
Schrijven is ook zoiets voor mij. Een manier om te kunnen ademen in een wereld waarin het moeilijk is om zuurstof op te zuigen. Een schrijver willen zijn in een nieuwe wereld, in een nieuwe taal, was zowel moeilijk als noodzakelijk. Ik kon niet blijven schrijven in een taal die niet in de zee gelezen kon worden. En als iemand die alleen maar schrijver wilde zijn en in de zee wilde leven, moest ik de taal leren die in de zee gesproken werd. De agressieve, ingewikkelde taal waar ieder woord een vrouw, man of onzijdig moest zijn. Met de oneindige regeltjes die een oneindig aantal uitzonderingen hadden. Met ongeschreven regels en verborgen schoonheden die niet zomaar naar boven kwamen.
Ik begon met taalles. Vier dagen per week les en zeven dagen per week studeren, negen maanden lang. Mijn hongerige huid wilde alle zuurstof in zich trekken. In de supermarkt, in de trein, op straat luisterde ik aandachtig naar alle woorden die aan het dansen waren op een muziek die ik niet kende. De eerste paar maanden leek het alsof ik nooit zonder nadenken en zonder veel pauzes een paar zinnen achter elkaar zou kunnen zeggen, laat staan schrijven. Als ik Nederlandse boeken tegenkwam die door schrijvers geschreven waren die niet in Nederland geboren of getogen waren, zag ik het als een magisch, onmogelijk werk. Toch bleef ik denken aan mijn Nederlandstalige boek dat hoe dan ook zou uitkomen.
Perzisch was thuis, maar ik moest even op vakantie. Naar het Nederlands en daar dronken worden, dansen, onzin vertellen om verder te kunnen leven
Ik las boeken die in Nederland aan kinderen werden voorgelezen, ik ging als vrijwilliger werken met kinderen, ouderen, immigranten, mensen die geduld hadden met mijn onvermijdelijke taalfouten. Kwam vaker in gesprek met mensen die Nederlands spraken, bij voorkeur hier geboren en getogen, of foutloos. Ging naar culturele, literaire evenementen waar Nederlands werd gesproken zelfs als ik er niets van kon begrijpen. Herlas boeken die ik ooit mooi had gevonden in het Perzisch en die ook in het Nederlands te vinden waren. Ging in typische oude Nederlandse cafés werken waar bijna geen enkele klant of collega Engels wilde spreken. Installeerde apps op mijn telefoon voor lastige aspecten van de taal. Van Dale. De of Het. Ik leerde Nederlands aan mensen die net wilden beginnen met deze taal en als ik iets niet goed kon uitleggen, ging ik dat zelf weer studeren.
Binnen anderhalf jaar stond ik op een podium mijn Nederlandstalige korte verhaal voor te dragen. Ik had het hele verhaal uit mijn hoofd geleerd om tijdens mijn voordracht in de ogen van mensen te kunnen kijken en te kunnen zien wat hun reactie was. Konden die zeedieren me verstaan? Of zagen ze ook slechts bubbels die uit mijn mond kwamen? Ik wist niet of mensen mij zouden verstaan en wat ik geschreven had ook was wat ik had willen vertellen. Maar ik zag in de ogen van mensen dat ze luisterden, aandachtig. En toen men mij na afloop kwamen vertellen hoe mooi ze mijn verhaal hadden gevonden was ik blij. Als een vis in de zee.
Hoe persoonlijker het verhaal werd, hoe makkelijker het was om te schrijven in het Nederlands, dat nog nieuw en vreemd voor me was
Binnen drie jaar na mijn aankomst tekende ik een contract voor een roman bij uitgeverij Ambo | Anthos. In het begin schreef ik eerst nog in het Perzisch, waarin het makkelijk was om snel te op papier te krijgen wat in mijn hoofd zat, maar langzaamaan schreef ik steeds vaker direct in het Nederlands. Hoe persoonlijker het verhaal werd, hoe moeilijker het was om diep in mezelf te duiken, maar hoe makkelijker om in het Nederlands, dat nog nieuw en vreemd voor me was, te schrijven. Als praten tegen een vreemdeling die je onverwachts tegenkomt en die je na dat gesprek nooit meer hoopt terug te zien. Geen oordelen, geen herinneringen, geen pijn. Zo voelt praten met een vreemdeling soms. Maar Perzisch was mijn alleroudste vriend. We kenden elkaar zo goed dat we geen geheimen voor elkaar hadden en veel te veel emoties. In het Perzisch maakte ik kennis met verhalen, met gedichten en literatuur. Perzisch was thuis, maar ik moest even op vakantie. Naar het Nederlands en daar dronken worden, dansen, onzin vertellen om verder te kunnen leven.
Nu is Nederlands mijn tweede huis. Klein, zonder een grote tuin, zonder een vijver waarin oude gouden vissen zwemmen, zonder kleurrijke ramen, zonder rozen, zonder granaatappelboom. Maar ik zit graag in dit huisje, met de gordijnen die altijd open zijn, met de houten tafel die altijd naar bos ruikt en misschien een kamerplant. Als ik in dit huisje zit, ben ik niet bang dat de vreemden even naar binnen kijken en als het er hard regent, steek ik een paar kaarsen aan en voelt het weer zonnig. Soms droom ik in dit huisje over het andere. En soms als ik op het kleurrijke tapijt zit, onder de zon die met zijn lange vingers door het kleurrijke raam naar binnen zwaait, denk ik aan het andere huisje waar het weer geen verstand van de seizoenen heeft.
© Christine Fourie