Over koffieautomaten en vergeetwoorden
Hoe komt het toch dat we zo gevoelig zijn als het gaat om taal en onderwijs, vraagt Luc Devoldere zich af in het woord vooraf van het eerste nummer van de lage landen in 2020.
Uit NRC Handelsblad van 9 januari 2020: “Vanaf 1 januari is Engels de voertaal aan de Universiteit Twente (UT). Nederlands is nu de uitzondering. Colleges, onderzoeken, sollicitatieprocedures, persberichten en promotiematerialen worden uitsluitend nog in het Engels aangeboden. De universiteit vraagt bovendien van medewerkers en studenten om elkaar ook bij de supermarkt en bij de koffieautomaten op de campus in deze taal aan te spreken.”
Hoe komt het toch dat we zo gevoelig zijn als het gaat om taal en onderwijs? Waarom heeft iedereen er wel een opvatting over? Waarom zijn de discussies zo heftig? Omdat we allemaal spreken en schrijven in een of andere taal, omdat we erin denken, en omdat we allemaal naar school zijn geweest.
Er roert wat in het onderwijs. Het onderwijsdebat dooft nooit uit, lees ik in dit nummer. De schoolstrijd gaat door. Neem nu het talenonderwijs. Ergens in de jaren 1970 heeft men dat onderwijs meer en meer gebaseerd op communicatie. Het oude model van taalbeschouwing, zeg maar grammatica, en literatuur als de hoogste vorm van taal werd geleidelijk verlaten. Vandaag blijkt dat het talenonderwijs aan prestige heeft ingeboet, en aan kwaliteit. Het aandachtig lezen en interpreteren van complexe teksten staat onder druk. Lexicon verschraalt. Woorden worden vergeten, verdwijnen. Of niet meer begrepen.
Een lerares Latijn moest onlangs vaststellen dat haar zeventienjarige leerlingen het woord “vroom” niet meer kenden. In een Latijnse afdeling van een katholieke school in Vlaanderen. Dat kan tellen. We kunnen, zo lees ik in dit nummer, woorden “adopteren”, om ze opnieuw te verspreiden; we kunnen – paradoxaal genoeg – vergeetwoordenboeken maken.
Slaat de slinger terug? Men pleit opnieuw voor systematische aandacht voor literatuur en literatuurgeschiedenis in het onderwijs (Deus Ex Machina wijdde er een themanummer aan dat in dit blad besproken wordt). Ouders moeten hun kinderen voorlezen. Onderwijzers moeten, gewapend met boeken, de lagere schoolklas binnenwandelen.
Als woorden verdwijnen, wat doen we dan met talen die altijd – kunnen – verdwijnen? Deze eeuw alleen al zal de helft van de zesduizend talen die in de wereld worden gesproken wellicht verdwijnen. Door globalisering en migratie. En door technologische verstrengeling van iedereen met iedereen. Nee, het Nederlands zal daar niet bij zijn. Maar het Afrikaans? In een artikel in dit nummer over de positie van het universitair onderwijs Nederlands in Zuid-Afrika wordt duidelijk dat dit onlosmakelijk verbonden is met het lot van het Afrikaans zelf. En dat Afrikaans is maar één van de elf officiële talen in het land, draagt hoe dan ook nog altijd het stigma van de apartheid met zich mee en wordt vooral bedreigd door de verbindende lingua franca, het Engels.
Het hoge woord is eruit: het Engels. Daarmee zijn we opnieuw bij de olifant in de kamer van onze universiteiten. We gingen over dat Engels en het hoger onderwijs in het algemeen spreken met Ad Verbrugge, de initiatiefnemer van Beter Onderwijs Nederland (BON).
Natuurlijk is een lingua franca bij wetenschappelijk onderzoek nuttig en zinvol. Natuurlijk is internationalisering goed als het Engels studenten en docenten van over de hele wereld naar onze universiteiten brengt. Omdat dat andere en dus verrijkende perspectieven met zich mee brengt. Alleen is echte meertaligheid nog belangrijker. Er is ook gedacht, geschreven, geargumenteerd en wetenschap bedreven in andere talen dan het Engels. En de eerste opdracht van de universiteit bestaat in het geven van onderwijs en het uitwerken van wetenschappelijke concepten in de eigen taal, omdat de samenleving waarin die universiteit zich bevindt, dat mag vragen en verwachten. Van laboratorium naar collegezaal tot koffieautomaat.