Terugdenkend aan een interview met rapper Lange Frans verdeelt Thomas Heerma van Voss de mensheid in twee types.
De laatste tijd zit ik in gedachten geregeld aan een tafel met rapper Lange Frans en zijn vroegere echtgenote.
Op deze website schreef ik eerder al over mijn voorliefde voor hiphopmuziek, die soms moeilijk te onderscheiden was van een voorliefde voor mensen die ferme uitspraken deden, die ruzie durfden te maken, die dagelijks hun stem verhieven op een manier zoals ik dat niet kon. Ik heb weleens gedacht: het maakt niet zo veel uit wat een rapper precies zegt, zolang hij maar overtuigend klinkt, dan ben ik bereid er belangstellend naar te luisteren. Het lijkt alsof Lange Frans nu al tijden een poging doet om die stelling te ontkrachten door elke week via zijn eigen podcast met grote zelfverzekerdheid iets nog stompzinnigers te roepen dan de week ervoor.
Er is al het nodige geschreven over Lange Frans, zeker toen hij in een interview met Janet Ossebaard – een ongeloofwaardig typetje van Herman Koch: “Wordt het coronavirus gebruikt om klachten over 5G weg te wimpelen?” – verlekkerd fantaseerde over een moord op Mark Rutte: “Het is alleen dat mijn hoofd zegt van wacht even, ik hou van mijn nachtrust.”
Natuurlijk kwam er verontwaardiging, natuurlijk maakte Lange Frans daarna voorspelbare verwijten over de selectiviteit van media en moedigde hij aan zijn podcast geheel terug te beluisteren. Men vergeet nog weleens dat dergelijke ophef geen bijkomstigheid is van zulke interviews, maar een belangrijk doel ervan.
Voor Lange Frans lijkt de ophef vooral een verdienmodel. De ongevraagde comeback van Lange Frans en Baas B, eind vorig jaar, blijkt nu natuurlijk onhandig getimed. Net toen de twee zich opmaakten voor een tournee langs feesten en partijen – een optreden van een uur kostte tienduizend euro, vond ik online – legde corona alles plat. Frans zette prompt vol in op zijn podcastkanaal en sindsdien glijden mijn gedachten dus regelmatig af naar de keer dat ik hem sprak, jaren geleden, want ook toen had hij het over zijn “verdienmodel” en over “zichzelf in de markt zetten”.
Het was 2012, Lange Frans en Baas B waren net met kletterende ruzie uit elkaar gegaan en door zijn platenlabel werd ik om mij niet helemaal duidelijke redenen gevraagd om een “lekker positief persbericht” over Frans te schrijven. En zo belandde ik op een middag tegenover Frans in het trendy Amsterdamse restaurant Dauphine.
Hij droeg een trainingspak en begroette me met het woord “tijger”. Naast hem zat zijn vrouw, die zich voorstelde als zijn manager. Ik herkende haar van enkele nieuwsberichten. Kort hiervoor was ze gearresteerd omdat ze met een geladen vuurwapen onderweg was naar Baas B.
“Eerst de belangrijkste vraag”, zei Lange Frans direct. “Drinken we rood of wit?”
Hij droeg een trainingspak en begroette me met het woord “tijger”
Het werd wit, zijn vrouw koos. Ik haalde mijn kladblokje tevoorschijn, waar vijf algemene vragen opstonden, maar die hoefde ik niet eens te stellen, Lange Frans praatte uit zichzelf. “Het lijkt me leuk als je het persbericht luchtig maakt”, zei hij. “Bij wijze van spreken over de lekkere pastasaus die ik thuis maak, of dat ik heel leuk omga met mijn kinderen, begrijp je wel?’
“Jouw pastasaus is helemaal niet lekker”, zei zijn vrouw, die kort na dit interview Lange Frans zou verlaten wegens zijn vele drugs- en alcoholgebruik.
“Wel waar, de kinderen zijn er dol op.”
“Nee, Danie vindt ’m veel te kazig, dat weet je.”
©Leon van den Broek (Lef Magazine) / website Lange Frans
Ook zei Frans: “Mijn nieuwe album Levenslied is echt beter dan alles wat ik hiervoor heb gemaakt.” Hij praatte in steeds hoger tempo, ondertussen van zijn wijn drinkend. Het woord “respect” kwam in veel zinnen voor, ik kreeg de indruk dat hij vond dat hij al tijden te weinig respect kreeg.
Toen hij naar de wc was, fluisterde zijn vrouw: “Je hoeft niet zo druk mee te schrijven hoor, drie kwart van wat hij zegt kan je negeren.” Daarna knikte ze naar de wijn en zei: “Wij bestellen geen glazen, wij bestellen alleen flessen.”
“Goed, waar waren we gebleven?”, zei Lange Frans terug bij het tafeltje. “Hebben we mijn eikel inmiddels genoeg gepoetst? Op de plee bedacht ik nog iets.”
“O god, niet weer zo’n wc-gedachte”, zei zijn vrouw.
Aan die laatste zin denk ik de laatste tijd heel vaak terug. De afgelopen maanden van Lange Frans lijken een aaneenschakeling van zulke wc-gedachtes, oprispingen tijdens het plassen, de moeite van het opschrijven niet waard. Dat Trump de leider is van de vrije wereld die schoon schip wil maken, dat er een pedofielennetwerk bestaat dat zich uitstrekt van Clinton tot de koninklijke familie.
Voor de goede orde, het bovenstaande is allemaal waargebeurd. Meteen na de afspraak in Dauphine, nog voor ik ook maar even over het persbericht had nagedacht, schreef ik de dialoog uit, zonder te weten waarvoor, ik dacht alleen: dit moet ik niet vergeten. Dat is vaak toch een van de belangrijkste dingen waarom ik iets noteer. De ene helft van mijn verhalen schrijf ik op omdat ik bang ben dat ze me anders ontglippen, de andere helft omdat ze maar door mijn hoofd blijven wentelen zonder een uitweg te vinden.
Ikzelf keek jarenlang naar zijn stoere houding op, ik voelde zelfs trots toen ik met “tijger” werd aangesproken, waarom in vredesnaam?
De solocarrière van Lange Frans kwam ondanks mijn persbericht nauwelijks van de grond. Het afgelopen jaar ontdekte hij de wetten die de KGB, Trump en Baudet allang begrijpen: kraam af en toe rabiate onzin uit, zodat je zeker weet dat men over je praat. Lacherig, afkeurend, verbaasd, de toon waarop ze praten is van secundair belang. Als mensen inhoudelijk tegen je ingaan, beschuldig je ze van een (links) complot of eventueel van indoctrinatie.
Zelf zie ik als ik Lange Frans tegenwoordig bekijk vooral dit: een man die ooit een massaal publiek vond en die nu driftig nieuwe manieren zoekt om weer een blik op zich gericht te krijgen. Om geld te verdienen. En ikzelf keek jarenlang naar zijn stoere houding op, ik voelde zelfs trots toen ik op die woensdagmiddag met “tijger” werd aangesproken, waarom in vredesnaam? Destijds in Dauphine begreep ik al: hij is me morgen weer vergeten. Terwijl ik hier over jaren nog aan zal terugdenken.
En ik had ineens een idee dat me nu nog steeds niet heeft verlaten. Dat er twee soort mensen bestaan, degenen op het podium en de toeschouwers. En ik zag voor me dat ik de rest van mijn leven, kijkend en schrijvend, gravend in mijn geheugen, een poging zou doen om vanuit het publiek ook eventjes op het podium te klauteren, ook al wist ik dat dat nooit echt zou lukken.