‘Ergerlijk Engels’, een essay op deze website waarin Ton Lemaire zich stoorde aan de overname van Engelse woorden in het Nederlands, dwong onze taalcolumnist Marten van der Meulen tot een reactie. ‘Synoniemen, en ook Engelse woorden, maken onze taal rijker, geven ons meer uitdrukkingsmogelijkheden.’
Wat lijkt het me heerlijk makkelijk om tandarts te zijn. Hoewel iedereen tanden heeft, heeft vrijwel niemand die geen tandarts is een mening over hoe je een wortelkanaalbehandeling uitvoert. Of geoloog! Pastorale eenvoud! Iedereen staat met zijn voeten op aarde, maar over sedimentlagen onthoudt men zich van commentaar. Piloot dan? Ook al een eitje! Miljarden passagiers in de lucht, maar geen mens die de piloot zegt hoe hij moet sturen.
Nee, dan taalwetenschapper. Dat is echt een hondenbaan. Net als bij tanden, aarde en vliegen heeft ieder mens dagelijks met het onderwerp van hun vak, te weten taal, te maken. Maar waar de tandarts, geoloog en piloot worden gerespecteerd om hun expertise, wordt de taalkundige geminacht, gewantrouwd of gewoon genegeerd. Vrijwel iedereen heeft zijn/haar/hun eigen mening over taal paraat, zonder zich daarbij ook maar iets aan te trekken van wat de vakmensen over dit onderwerp te zeggen hebben. De eigen ervaring lijkt genoeg te zijn. Een raar uitgangspunt: ik heb veel ervaring met ademen, maar daardoor hoef ik toch niet te snappen hoe mijn longen precies werken?
Geweeklaag en jammerklachten alom, als het over de invloed van het Engels op het Nederlands gaat
Binnen al deze droefenis is er geen onderwerp ontvankelijker voor deze volkskennis dan de vermeende verengelsing. Geweeklaag en jammerklachten alom, als het over de invloed van het Engels op het Nederlands gaat. O nee, je ziet nergens meer Nederlands in Amsterdam (onzin)! Onze taal wordt overspoeld (heus niet)! Over één generatie is iedereen tweetalig (nee hoor)! Aantijgingen genoeg, aan feiten groot gebrek.
Neem nou de voorpublicatie die afgelopen najaar op deze website en in het tijdschrift verscheen van een boek van cultuurfilosoof Ton Lemaire, en waarvan vorige week een Engelse versie het licht zag. Lemaire beklaagt daarin het feit dat er een op Angelsaksische leest geschoeide monocultuur ontstaat. Het is een herkenbaar en volgens mij terecht probleem. Maar ik zou het niet weten: want ik ben taalkundige. En hoewel taal en cultuur nauw verbonden zijn, zijn ze absoluut niet hetzelfde.
Lemaire trekt fel van leer tegen allerlei aspecten van de vermeende Engelse taalinvloed op het Nederlands. Daarbij gaat er van alles mis
Helaas kent Lemaire blijkbaar dit onderscheid niet, want hij maakt taal een centraal onderdeel van zijn cultuurkritiek. Hij trekt fel van leer tegen allerlei aspecten van de vermeende Engelse taalinvloed op het Nederlands. Daarbij gaat er van alles mis, te veel om punt voor punt op in te gaan. Maar eigenlijk komt het vooral op één punt neer: hij ergert zich aan “het overnemen van Engelse woorden wanneer er een goed synoniem voor bestaat in de eigen taal”. Kijk, daar kunnen we wat mee. Hier zitten namelijk twee belangrijke haken en ogen aan.
De eerste haak is dat het in onze taal stikt van de synoniemen, waarvan er één uit een andere taal komt. Tevreden en content, mooi en fraai, briefkaart en ansichtkaart, dame of koningin
(bij schaken), een voorwoord of proloog, direct of onmiddellijk
of linea recta, hoe dan ook of sowieso of überhaupt, ongemakkelijk of gênant, zetel of fauteuil. Ik kan eindeloos doorgaan. Waarom zouden al die synoniemen prima zijn, maar de Engelse niet? Wat is dat nou weer voor vreemd selectieve verontwaardiging?
Nou, zegt Lemaire, het probleem is dat het nu om veel méér woorden gaat dan vroeger. Zelfs als dat zo is, moeten we ook kijken naar het feit dat er nog altijd veel meer Franse, Duitse en Latijnse woorden in onze taal bestaan, dat die bovendien veel vaker gebruikt worden, én dat veel Engelse woorden alleen maar dwaalgast zijn. Zo snel als ze komen, zo snel verdwijnen ze ook weer. Een beetje perspectief, dat is altijd ontzettend leerzaam.
Iedere taalkundige kan je uitleggen dat échte synoniemen zeldzaam zijn. Er zijn bijna altijd kleine nuanceverschillen
Bovendien: wat is onnodig? Iedere taalkundige kan je uitleggen dat échte synoniemen zeldzaam zijn. Er zijn bijna altijd kleine nuanceverschillen. Bijvoorbeeld in de context waarin een woord wordt gebruikt. Een fraai voorbeeld uit het Engels is het verschil tussen strong
en powerful. Lijken qua betekenis synoniem, maar kijken we naar de omgeving van de woorden, dan zien we dat strong vooral voorkomt met communicatiewoorden als statement en message. Powerful daarentegen neigt meer naar emotiewoorden zoals sense en feeling.
Verschillen bestaan er ook tussen de registers waarin woorden kunnen worden gebruikt. Indien en als betekenen hetzelfde, maar het ene is formeel, het andere ‘normaal’. Of neem de sociale context van taal. Hoe gaat het? betekent misschien inhoudelijk hetzelfde als fawaka of waddup, maar wordt niet door dezelfde mensen of in dezelfde situaties gebruikt. Zeggen dat een woord onnodig is, alleen omdat er al een inhoudelijk overeenkomstig woord voor bestaat, geeft blijk van een pover begrip van taal en de wereld. Taal (en cultuur dunkt me) gaat over meer dan inhoud. Synoniemen, en ook Engelse woorden, maken onze taal rijker, geven ons meer uitdrukkingsmogelijkheden.
Lemaire haalt twee belangrijke dingen door elkaar: taalkeuze en woordkeuze
Ten slotte haalt Lemaire twee belangrijke dingen door elkaar: taalkeuze en woordkeuze. Taalkeuze gaat over welke taal je kiest voor een heel gesprek, woordkeuze gaat, de naam zegt het al, over een specifiek woord. Vergadering of onderwijs helemaal in het Engels? Ja, dát is iets om ons zorgen over te maken. Gelukkig gebeurt dit, buiten het onderwijs, relatief heel weinig. En woorden? Daar hoeven we ons nauwelijks zorgen om te maken. Woorden zijn de verf van de taal. Belangrijk voor het plaatje, maar oppervlakkig. De grammatica, dat is het fundament van onze taal. En dat fundament staat sterk als een huis.
Net als Lemaire schrijf ook ik vanuit de ergernis. De meeste mensen hebben geen flauw benul van hoe taal werkt, maar wat nog veel erger is: ze doen ook geen enkele moeite zich erin te verdiepen. Terwijl er zo ontzettend veel goede boeken over taal verschijnen. Bijvoorbeeld het hoofdstuk dat de Vlaamse taalkundigen Eline Zenner en Laura Rosseel schreven in Wat gebeurt er in het Nederlands?! Of het gratis toegankelijke Leenwoordenboek van Nicoline van der Sijs. Of, als je daar geen zin in hebt, neem dan gewoon dezelfde houding aan als bij de tandarts. Mond open, ogen dicht, en erop vertrouwen dat iemand anders weet wat-ie doet.
Laat de taalwortelkanaalbehandeling in hemelsnaam over aan de taaltandarts. Want een amateurtandarts, die maakt de boel alleen maar erger.