Drie jonge schrijvers werden gelauwerd op de voorlopig laatste editie van Write Now!, een schrijfwedstrijd voor opkomend talent. Ola Enzler werd tweede finalist met haar tekst De man die in mijn huis woont. ‘Soms, wanneer een gebeurtenis je te diep raakt, stelt je lichaam de klap uit: het moment dat jij kalm werd sloeg de angst tegen mijn borst als een zweepslag.’
De man die in mijn huis woont
© OpenAI
“Kan je mij vertellen over wie we waren?” “Wat wil je weten?”
“Alles.”
Ik werd wakker in een vreemd huis. Het was donker en stil. Ik dwaalde door lege gangen en opende behoedzaam deuren – een inloopkast met overhemden, een balkon boven een tuin, de koude vloertegels van een badkamer.
Ik vond een smalle trap omlaag. De treden waren niet van elkaar te onderscheiden, onderaan wachtte een zwart gat. Ik wreef over de muren maar voelde geen lichtknop. Ik pakte de reling stevig vast en stap voor stap bereikte ik de benedenverdieping.
Het maanlicht scheen naar binnen door het keukenraam. De koelkast was rijkelijk gevuld; potten met ingemaakte groenten, verschillende kazen, tubes met saus in de deurlade, siroop, flessen met mineraalwater. De pot met augurken zat muurvast. Achterin vond ik abrikozenjam. Ik doopte mijn pink in de mierzoete gelei en stopte het in mijn mond.
Weer de trap op. Zeurende knieschijven. Mijn hart bonkte en het begon mij te duizelen, de reling werd glibberig van mijn zweet. Wat als ik steil achterover viel? Ineens voelde ik mij bekeken: het was alsof een zwijgend publiek mijn iedere stap beoordeelde en ik werd mij ervan bewust hoe traag ik was, hoe lomp.
Bovenaan de trap moest ik even bijkomen en ik veegde mijn handen af aan mijn pyjama. Links zag ik een deur die ik nog niet had geopend. Iemand had er een briefje opgeplakt. Ik kon de letters niet van elkaar onderscheiden, ze kropen over elkaar heen als mieren en hoe langer ik keek, hoe zwarter het papier werd.
Ik opende de deur en schrok: ik werd aangekeken door een gezicht. Het was een groot gezicht met vriendelijke trekken en uitgesproken wenkbrauwen. De man zat op de rand van het bed. Hij droeg een gestreepte pyjama en blauwe sloffen.
“Kon je niet slapen?” vroeg hij.
Ik schudde mijn hoofd.
“Het is drie uur s ’nachts, Dewi. Kom weer liggen.”
Ik deed wat hij zei.
Onze moestuin werd geplaagd door onkruid en ik had voor de tweede keer Dewi’s trouwring opgegraven toen ik begreep dat er iets grondig mis was. De ring – een simpel gouden bandje – glansde tussen de radijsjes en winteruien. Ik poetste het langzaam schoon met mijn shirt.
Je was altijd al verstrooid geweest. Ik was gewend aan de verloren oorbellen, het openliggende boek op de strijkplank. Het verergerde met de jaren. Je ziekte woekerde onderhuids verder en ik zag de vruchten pas toen het te laat was.
We zitten op de bank en we bladeren door een fotoalbum. Op de foto sta ik, een klein blond jochie. Ik vertel je over mijn jeugd in een flat in Amsterdam-West. De vloeren waren zo scheef dat ik er een knikker op kon laten rollen en ik deelde een kamer met mijn broer, waardoor ik meestal op straat te vinden was. Ik schijn een stout kind geweest te zijn; ik vocht veel – ik kwam regelmatig thuis met de gespleten lip van de verliezer of de grijns van de winnaar – en als het goed is heb ik ergens nog de strafregels liggen die ik gedurende de basisschool geschreven heb.
Jij woonde de eerste drie jaar van je leven in Indonesië. Een klein meisje kijkt alsof ze elk moment haar tong uit zal steken naar de camera. Je droomt soms nog over die tijd, hemelhitte en geurende wierrook – de heimwee verliet je zelfs niet wanneer je er was, omdat je nooit meer als kind terug kon keren.
We bladeren verder en je wijst een foto aan.
“Mijn lieve – mijn lieve…”
“-Man,” vulde ik aan.
“Mijn lieve man.”
Een vakantie met onze vriendengroep naar Griekenland. Die zomer was ik roodverbrand, mijn huid bladderde van mijn rug. Je had gezegd dat ik op een kerstbal leek. Een paar bladzijdes verder gingen we samenwonen: ik duwde een tweezitsbank voort in een winkelkarretje, jij tilde een kamerplant in je armen.
Ik ben te sentimenteel. Ik voel sterk de neiging om het verleden te romantiseren, er een toevluchtsoord van te maken. Herinneringen zijn de moerassen waar we doorheen waden wanneer we proberen te begrijpen wie we zijn. De zompige modder vormt zich naar de afdruk van mijn laars, ik loop het risico om het landschap te veranderen met alleen al mijn aanwezigheid – het is belangrijk om niet te ver af te dwalen.
Er ligt een man naast mij in bed. Ik zie alleen zijn achterhoofd en voel hoe zijn diepe ademhaling de deken in beweging brengt. Ik wil hem waarschuwen maar ik weet niet waarvoor. Het maanlicht valt als een spotlight op het bed en ik zie beweging in de schaduwen – onder het bureau, achter de deur.
Mijn vingers liggen roerloos op de knoop in mijn borstkas. Wanneer ik bang word dan bevries ik. Ik staar naar de zwarte massa in de schaduwen, de klikkende kaken en gekromde poten, ze sluipen in slangachtige patronen over de vloer. De mieren zijn een slecht voorteken.
Buiten huilt de wind, de gordijnen wiegen heen en weer. Ik voel een aanwezigheid in de kamer. Mijn maag trekt samen en ik krijg een rare smaak in mijn mond. De stank van verbrande haren en nagels. Ik trek de deken op tot aan mijn kin. Het voelt alsof er naar mij wordt gekeken.
En dan zie ik ze – hun witte maskers lijken te zweven in de duisternis. Ze zijn binnengekomen met de mieren. Het lukt mij niet om ze te tellen. Ze komen dichterbij en ik krimp ineen. Ik wil ze vertellen om mij met rust te laten maar er komt geen geluid uit mijn keel.
Ze buigen zich over mij heen tot ik alleen nog hun maskers zie en ze storten zich op mij als een inktvlek. Ik word opgetild en zweef de trap af.
Ze verspreiden zich door het huis en bladeren door onze boeken, hangen spiegels scheef, laten de kraan lopen en verstoppen mijn sloffen – dit alles om hun ware intenties te verbergen: ze willen mij alles afnemen.
Ik grijp naar mijn ring en voel dat mijn vingers leeg zijn.
Ik droomde over onze bruiloft; je droeg die lange witte jurk en je haren zaten vol bloemen, je lachte en huilde en lachte. Ik werd wakker van het grauwe ochtendlicht. Jouw zijde van het bed was koud, naast mij lag alleen nog de afdruk van je lichaam. Ik wreef de slaap uit mijn ogen, stond op en riep je naam – geen reactie.
Ik liep de trap af.
Het huis was een ravage. Open kastdeuren, de inhoud over de vloer verspreid. Op het tapijt lagen tulpen en glasscherven in een plas water. Je zat opgekruld op de bank en keek mij aan met een mengelmoes van liefde en angst. Een straaltje bloed druppelde omlaag langs je grote teen.
“Liefste, wat heb je gedaan?” zei ik.
Je greep mijn mouw en kneep in mijn arm. Er zat een glasscherf in je hiel ter grootte van een spijker. Het glas stak gekarteld naar buiten, bloeddruppels vielen op het tapijt. Je ademde zwaar. Ik haalde de verbanddoos. Het bloed had de onderkant van je voet besmeurd en ik proefde een ijzerachtige smaak in mijn mond.
“Dewi, schatje, niet teveel bewegen nu,” zei ik ademloos.
Ik raakte de glasscherf aan en je kromp ineen. Ik trok mijn hand terug alsof ik me gebrand had. In gedachte telde ik tot drie – je verstijfde, staarde naar de bebloede scherf in mijn handen.
Ik desinfecteerde de wond met jodium en daarna verbond ik je voet. Je begon te huilen en ik hield je vast, aaide je over je hoofd tot je ademhaling regelmatig werd. Soms, wanneer een gebeurtenis je te diep raakt, stelt je lichaam de klap uit: het moment dat jij kalm werd sloeg de angst tegen mijn borst als een zweepslag.
Ik kreeg geen lucht. Mijn borstkas ging in scherpe schokken op en neer, ik drukte mijn vuist tegen mijn mond en sloot mijn ogen. Blijf rustig. Ik ademde in het kommetje van mijn handen tot ik de controle terugkreeg. Praktisch nadenken: wat moest er nu gebeuren?
Een afspraak maken met een arts om over je hallucinaties te praten. Kwamen ze door de pillen of door je ziekte? Een kinderhek monteren bij de trap, een slot in de slaapkamerdeur, misschien camera’s laten installeren – een kleine, warme hand aaide over mijn rug.
Ik pakte je hand en streelde je vingers.
“Het zijn hele belangrijke medicijnen,” zegt Jasper terwijl hij een worstje aan mijn vork prikt, “weet je nog waarom je ze moet nemen?”
Ik neem een hap en denk na over zijn vraag. Er was een nieuwe arts geweest. Ja, een vrouwelijke arts. Het is alsof ik met haar in een donkere kamer zit – ik probeer haar in het licht van mijn zaklamp te vangen, maar zie steeds alleen een scherf van het grotere geheel. Een ronde neusvleugel. Haar smalle, beweeglijke lippen. Lichtgekleurde haren.
“Ze was blond,” zeg ik.
“Ja, ze was blond. En ze was een stuk beter dan die vorige.”
Hij veegt mijn gezicht schoon met een zakdoek. Ik vind het leuk om naar hem te kijken. Hij draagt een blauwe trui en een bril. Lachrimpels en zachte ogen, de grijze krans rondom zijn pupillen.
“Je hebt een klein zusje om voor te zorgen,” zeg ik.
Hij trekt zijn borstelige wenkbrauwen op.
“Ben je mijn kleine zusje?”
“Ja. Ik kan niet zomaar alleen gelaten worden.”
Hij knikt.
“Ik begrijp het,” zegt hij, “maar je bent niet mijn zusje. We zijn getrouwd.”
Getrouwd!
“Nou, dat is niet mis,” zeg ik en hij glimlacht.
In de ochtenden ben je helder, in de avonden praat je in ontwortelde zinnen zonder begin of eind. Ik vertel je verhalen over een wereld zo veilig als een kinderboek – ik wil de zorgen uit je gedachten wieden zoals ik het zevenblad en de jonge brandnetels uit de tuin heb verwijderd.
Je zit bij het raam, Michelle van The Beatles komt op en je kent elk woord. “And I’ll say the only words I know that you’ll understand / My Michelle.” Je wiegt heen en weer in de leunstoel. Ik luister naar je lieve, hese stem tot ik plots uit mijn overpeinzingen word gehaald door een uitroep.
“Kijk! Wat een prachtige kleur blauw,” zeg je opgewonden.
Ik kijk uit het raam – de hemel gloeit als een opaal. Ik moet denken aan de schilderijen van Maxfield Parrish: het onaardse blauw dat een hemel alleen kan worden na een nacht waarin het heeft gevroren.
“Kan je mij overeind helpen?” vraag je.
Het is een gouden herfstochtend. Licht valt in stroken door de tuin en stofdeeltjes dwarrelen voorbij als vergulde sneeuw. Er hangt een mist boven het gras, de tuin ligt vol glanzende kastanjes en een plotse windvlaag schudt handvormige bladeren uit de bomen.
We kijken op naar het blauw. Je klemt mijn hand stevig vast en de herfstkou dringt door tot in onze botten, maakt ons wakkerder dan we in een lange tijd geweest zijn.
Write Now!
Write Now! is een schrijfwedstrijd voor jong en opkomend talent. Bowy Schouten won de 22ste
editie. Hij ontvangt een geldprijs van € 5.000, deelname aan het Das Mag Zomerkamp, een optreden bij Frontaal, deelname aan de Tilt Redactiedag, en een optreden op het Wintertuinfestival.
De tweede en derde finalist zijn Ola Enzler met haar verhaal De man die in mijn huis woont en Flo Demeyer met haar verhaal Verdwijnpunten en vluchtlijnen. Eerdere winnaars zijn onder anderen Lize Spit, Niña Weijers en Maartje Wortel.
De finalejury bestond uit juryvoorzitter en winnaar van Write Now! 2021 Puck Füsers, schrijver en programmamaker Teddy Tops, adjunct-hoofdredacteur bij de lage landen en eindredacteur bij the low countries Tom Christiaens, dichter, schrijver en theatermaker Joost Oomen en neerlandica en medewerker van Passionate Bulkboek Hannah Peters.