Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Publicaties

Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Niets verdwijnt: poëzie over afscheid en dood van Sytse Jansma, Christophe Batens, Mischa Andriessen en Kira Wuck
0 Reacties
© Fjodor Buis/ Ilse Glorie / Koos Breukel / Brenda van Leeuwen
© Fjodor Buis/ Ilse Glorie / Koos Breukel / Brenda van Leeuwen © Fjodor Buis/ Ilse Glorie / Koos Breukel / Brenda van Leeuwen
literatuur

Niets verdwijnt: poëzie over afscheid en dood van Sytse Jansma, Christophe Batens, Mischa Andriessen en Kira Wuck

Vier keer per jaar signaleren Lisa Rooijackers en Carl De Strycker om beurten opmerkelijke bundels, bijzondere fenomenen of tendensen in de recente Nederlandstalige poëzie. In deze tweede aflevering: vier bundels uit de eerste helft van 2024 die ruimte scheppen voor rouw om verloren geliefden, vrienden en familie.

“Dichters zijn goed voor de dood; / Niemand leest hun verzen / Totdat iemand het ergens begeeft”, aldus H.C. Ten Berge in Oesters & gestoofde pot (2001). Het is een gegeven dat al sinds jaar en dag dichters en poëzieliefhebbers deprimeert: de meeste mensen komen alleen in aanraking met poëzie op een begrafenis, dan wel op een bruiloft. De weinige gedichten die men kent gaan altijd over rouw of liefde, terwijl er zoveel onderwerpen te ontdekken zijn in hedendaagse poëzie, van politiek tot economie, van klimaat tot onlinewerelden.

Hoewel deze actuele thema’s alle aandacht verdienen (en gelukkig ook steeds meer krijgen), betekent dit niet dat gedichten over liefde of verlies niet alsnog van belang zijn of automatisch in de categorie van afgezaagde gelegenheidsgedichten vallen. Juist deze gedichten kunnen namelijk het wendbare en exceptionele van de poëzie benadrukken. Ze tonen dat poëzie, wanneer ze zorgvuldig en inventief beoefend wordt, zelfs het tijdloze en bekende steeds weer in verrassende beelden kan vangen, onderzoeken en bevragen, in de context van het nu. Zodat ze de lezer treft, iets in hem/haar/hen opwekt, van zienswijze doet veranderen en jawel, wellicht troost.

In de eerste maanden van 2024 verschenen er opvallend veel bundels over rouw, van zowel ervaren dichters als debutanten. Vier van deze werken worden in deze bespreking voorzichtig verkend, vier bundels waarin de dood in uiteenlopende gedaanten door uiteenlopende woorden waadt.

Na twee Friese dichtbundels debuteert Sytse Jansma in het Nederlands met Rozige maanvissen. Op liefdevolle wijze onderzoekt de dichter de verschillende stadia van zijn complexe relatie met de aanwezigheid van een zekere afwezige. Deze afwezige is de “jij”, Jansma’s vriendin die op haar tweeëndertigste onverwachts stierf aan een hersenbloeding. Hij kiest er expliciet voor om zowel haar als het rouwproces zo beeldrijk mogelijk vast te leggen, om lyriek te omarmen en nuchterheid en soberheid de deur te wijzen.

Hij zou het overlijden van de “jij” kunnen omschrijven “alsof je vlak voor vertrek alles nog even rustig naliep, / de lichten, het fornuis en toen vastbesloten de deur / achter je dichttrok”. Maar zijn voorkeur gaat uit naar levendige metaforen en beelden. Zo ziet hij in de doodse kou die het lichaam van de geliefde aantast “winterzwanen” die steeds verder haar aderen binnendrijven en van haar lijf een “rivierenland” maken. Water is sowieso een opvallende blauwe draad in Rozige maanvissen. De as van de geliefde wordt aan zee uitgestrooid en later keert ze geregeld in vloeibare vormen terug: deinend tussen “kleurig koraal”, in de Maas, in mist en in regen.

Dat de dichter consequent kiest voor de meest kleur- en klankrijke beschrijvingen maakt dat hij ook veel risico’s neemt. Soms duiken iets minder geslaagde woordcombinaties en neologismen op (“speels oororakel” en “nekwervelwind”). Maar wanneer je nagaat dat ieder gedicht uitpuilt van beeldspraak, kleuren, woordspel en nieuwgevormde woorden, kun je niet anders dan onder de indruk zijn. Jansma is in staat om elk deel van de schepping waar de verloren geliefde in schuilt te doen zingen en tintelen, zelfs onder de grond tussen de pieren swingt het.

Bij Sytse Jansma swingt het zelfs onder de grond tussen de pieren

Met een bijzondere combinatie van vlijmscherp verdriet en zachte affectie creëert Jansma lumineuze beelden, zoals de geliefde die de dichter “klapwiekend verwondt met haar zachtste veren”, haar jas die na haar overlijden als “uitgetrappelde haas // als gestroopte huid” aan de kapstok hangt, monniken die zichzelf “als wolkenbroeders, gehuld in draperieën / van dauw” de lucht in zingen en woorden die de dichter voor zijn geliefde omvormt “tot ze fingerspitzenvinnen krijgen / om haar bij zinnen te zwemmen”.

Ook Christophe Batens debuteert met een bundel over rouw en water. Het vocabulaire in Hoe doorwaadbaar dagen zijn is veel eenvoudiger dan bij Jansma, maar die heldere woorden vormen de bouwstenen van mysterieuze en associatieve dichtregels. Met deze regels weet de dichter een eindeloos bezongen fenomeen als de zee alsnog op een prikkelende manier te verbeelden. Het veranderlijke water wordt gepresenteerd als lichaam, berg, lucht of toren: “Vlekken rekken op, reiken hoger, worden watertoren. / Aan de top bevriezen ze, storten dan schuimend neer. / De toren wordt een put, kolkt als een wild dansende buik, trekt samen”.

In de vier afdelingen is er sprake van de “ik” die een “jij” op verschillende manieren probeert te helpen (“Ik sluit je in, laat je los”), de “jij” die een ambivalente, omineuze berg zoekt en vindt (“Een magnetische berg. Een omnivoor”) en uiteindelijk tot de elementen terugkeert (“Je lichaam is niet meer en meer dan ooit / aanwezig. Ether, ether, ether. Je lost op”) en ten slotte de “wij” die het zonder de “jij” moet stellen.

Zij die achterblijven vinden in de laatste afdeling, na volledige overgave aan verdriet, het begin van nieuwe vormen, nieuwe ruimte en manieren om met de af- én aanwezigheid van de overleden “jij” om te gaan. Nu ze “ontslagen van te zware kleren” zijn, kunnen ze weer zwemmen in het water, aarden in de grond:

Takken worden zachte wegen. We sprokkelen
ze met onze armen en worden woud, wortelen
in de aarde, dwalen weer in luchten
en weten ons verbonden met jou.

We zien je niet en zien je overal
zoals glas uit zand bestaat. (...)

In die laatste twee regels geeft de dichter de verbinding met de “jij” elegant weer. Zij die oplossen in de ether of oceaan zijn niet zozeer verdwenen als wel onderdeel geworden van het geheel. Het kan een helpende en helende gedachte zijn, maar Batens gebruikt haar niet als dekentje om alle verdriet mee toe te dekken. Je kunt wel vragen “om regen die alles wegregent”, maar zoals in de eerste afdeling werd geconstateerd: “Water wast. Niet alles, niet alles meteen.”

De heldere woorden van Christophe Batens vormen de bouwstenen van mysterieuze en associatieve dichtregels

De hardnekkigheid van de pijn is intens voelbaar in een van de persoonlijkste strofen van Hoe doorwaadbaar dagen zijn, waarin de aard van de relatie tussen overledene en achterblijvers voor het eerst en laatst expliciet wordt geduid. Met klank- en eindrijm en subtiele Bijbelse verwijzingen vat de dichter het rouwproces aangrijpend samen: “Niets verdwijnt, regen is wijn. / We rakelen de passie op en het verlangen / meer dan de pijn van ouders te zijn.”

Over (de pijn van) het ouderschap dicht ook Mischa Andriessen. Pieta is het laatste en lijvigste deel van het drieluik dat hij met Winterlaken en Het Drogsyndicaat begon. Net als in de voorgaande bundels gaat het over (zelf)verlies, ouders en hun kinderen en (de vergankelijkheid van) liefde. Thema’s als verlies en vaderschap krijgen een extra lading wanneer de “ik” tijdens een begrafenis denkt aan een werk van de overledene:

De fijne roze vormen onder de krachtiger zwarte
Strepen boven vallen rechts bijna van het blad
Links is er niets alleen de nerf van het papier en het wit
Je vergeet in het hart van het vel de kleine rode stip

Deze zorgvuldige omschrijving komt overeen met het omslagbeeld van Pieta, dat blijkt te zijn vervaardigd door kunstenaar Cees Andriessen, de vader van de dichter, die in 2023 overleed. In de rest van de bundel blijven schilderijen opduiken, vooral in gedichten die toepasselijk ‘Nature morte’ (stilleven) zijn getiteld, waarbij het Franse woord de dood nog beter benadrukt dan het Nederlandse alternatief.

De doden in Pieta zijn te vinden in muziek, schilderijen en architectuur, in (komisch) gepikeerd post-mortemcommentaar op zulke kunstwerken (“Wat zit je symbolisch hoge torens te bouwen, mijn borsten hangen al jaren, dat / moet je toch opgevallen zijn”), in de gapende leegte die in een lichaam kan blijven groeien wanneer het een (ongeboren) kind heeft gebaard, in een lijk dat bekijks heeft (“Stond op liep naakt naar buiten riep tegen wie me vreemd aankeek / Nog nooit een dode gezien”) en in de veel te krampachtige grip van degenen die de doden missen.

Mischa Andriessen benadrukt hoe belangrijk het is dat ‘je denken in beweging blijft’

De negen afdelingen behandelen zeer diverse verhalen en personages: van Bijbelse weduwe Judith die een vijandige, eenzame veldheer na de daad vermoordt, tot Ikaros die te dicht bij de zon vliegt en bijna met overgave in zee valt en sterft, tot de schuldbewuste vader van een vroeggestorven muzikant. Toch is niets lukraak, de compositie en dosering doordacht en imposant. Andriessen laat niet alleen bepaalde stemmen en titels terugkeren, hij herhaalt specifieke beelden steeds in een andere context, waardoor hun betekenis gelaagder wordt.

Na al het verlies – van zij die vertrekken of niet meer bestaan, van zichzelf in relatie tot anderen – vindt de “ik” in de laatste climactische afdeling onverhoopt een nieuwe liefde. Met haar kan hij toepassen wat hij door leed heeft geleerd. De geliefden laten elkaar vrij om te vertrekken en terug te keren, om zichzelf te zijn. Een dynamische liefde, geen krampachtige. De dichter benadrukt hoe belangrijk het is dat “je denken in beweging blijft”, je niet in het verleden blijft steken maar nieuwe sprongen waagt: “Vergeet wat was, liefste, verleer je angst. Ik lever je niet aan ze uit.” Je laten vallen is overgave. Dat kan een overgave aan de dood zijn, zoals bij Ikaros, maar ook liefde is een vorm van vallen.

In tegenstelling tot bij haar mannelijke collega’s heeft de dood in Koeiendagen, de derde bundel van Kira Wuck, ondanks alle donkere connotaties af en toe iets alledaags. Alsof het slechts om een arrogante kennis gaat: “De dood ligt naast pijnstillers op je nachtkastje / soms kijkt ze je verwaand aan / als een bodempje zwarte koffie.” Wuck lijkt de dood al lang en breed van binnen en buiten te kennen en dus komt zij (de dichter doopt de dood tot vrouw) ook in alle verschijningsvormen voorbij: machtig, huiveringwekkend, sluipend, aanlokkelijk, banaal en in een enkel geval feestelijk. De lezer vindt haar in het zwart van een opgebrande aarde, een rivier van zure melk waarin je verdrinken kan, een geplette merel die op een zwarte engel lijkt, dronken mannen die door het ijs zakken en een dode Indiër vastgebonden op een stoel in een parade. Een van de schrijnendste rouwbeelden betreft een hypothetisch of ongeboren kind dat wordt verloren en omschreven als “een schets”: “ik had je nog niet helemaal getekend // je had nog geen haar, geen kleren / en ook geen fiets.”

Rouwen is slopend en wonderlijk tegelijk, zoals veel zaken bij Wuck triviaal zijn met een magisch randje. Wat dat betreft is de keuze voor het beeld van de koe geslaagd: “Ik tel mijn koeiendagen / wacht op een bries uit de zee langs mijn flanken” (ook bij Wuck ontkomt men niet aan de zee). Enerzijds hangt er rondom koeien in de bundel een heilige sfeer vanwege allerlei terugkerende verwijzingen naar India, maar het roept ook associaties op met eentonigheid, met eindeloos wachten en herkauwen/herinneren. In het gedicht ‘Groeiringen’ doet de dichter precies dat: ze brengt alle karakteristieke handelingen van een vrouw die haar ontvallen is in herinnering. Het resulteert in een geestige en tedere opsomming van zaken die de overledene nooit meer zal doen, van “de stelen van bananen trekken voordat ze die op de weegschaal legt” tot “vrouwen in tijdschriften aanwijzen die meer rimpels hebben” tot “glimlachen naar de maan”.

Wuck heeft een bijzondere kracht om het banale en absurde van de eenzame en gevaarlijke werkelijkheid op een ontwapenende manier bloot te leggen. En hoewel deze bundel misschien net iets minder originele voltreffers telt dan de twee voorgangers, is er ook in Koeiendagen een warm weerzien met haar kenmerkende beelden die kinderlijk eenvoudig en speels lijken, maar ondertussen veel in zich dragen: “soms blijf je liggen als een vacht / pas dan durf ik te aaien / alles wat jeukt geneest.”

Kira Wuck geeft triviale zaken vaak een magisch randje

In een wereld waar angst en rouw aan de orde van de dag zijn, is het contra-intuïtief om nieuwe relaties aan te gaan. In de laatste afdelingen probeert de “ik” dat, ondanks alles, toch te doen. Niet met de grandioze sprong van Andriessen, maar met de terughoudendheid van een vrouw die te goed weet hoe vernielzuchtig de wereld en hoe breekbaar zij zelf is:

je kan met me gooien
maar niet op me gaan staan
ik veer niet terug
en vertrek maar één keer

Uiteindelijk vertrekt iedereen maar één keer echt. Het is een van de weinige zekerheden die we hebben en tegelijkertijd levert die garantie ons een stortvloed aan vraagstukken op. Jansma, Batens, Andriessen en Wuck wagen zich aan die stukken. Ook al moeten ze daarvoor hun eigen pijn aanboren, ook al gingen zovelen hen al voor. Het resulteert in treffende poëzie die het verdient te worden gehoord, ook buiten begraafplaats of crematorium. Ze dichten de doden bij zinnen en schrijven een ruimte voor de rouw, een plek om te zwemmen, dwalen, vallen of grazen.

Sytse Jansma, Rozige maanvissen, Atlas Contact, Amsterdam, 2024, 64 p.

Christophe Batens, Hoe doorwaadbaar dagen zijn, Poëziecentrum, Gent, 2024, 72 p.

Mischa Andriessen, Pieta, Querido, Amsterdam, 2024, 136 p.

Kira Wuck, Koeiendagen, De Geus, Amsterdam, 2024, 64 p.

Aanmelden

Registreer je of meld je aan om een artikel te lezen of te kopen.

Sorry

Je bezoekt deze website via een openbaar account.
Je kunt alle artikelen lezen, maar geen producten kopen.

Belangrijk om weten


Bij aankoop van een abonnement geef je toestemming voor een automatische herabonnering. Je kunt dit op elk moment stopzetten door contact op te nemen met emma.reynaert@onserfdeel.be.