Wim Chielens gaat op zoekt naar lieux de mémoires van de Eerste Wereldoorlog in Noord-Frankrijk. Hij trekt naar Loos-en-Gohelle, op zoek naar het verhaal van John Kipling en vooral van zijn ouders, die jarenlang hebben gezocht naar hun zoon die vermist raakte in de Grote Oorlog.
In de winter van 2017 doken in kranten en nieuwsbulletins in België regelmatig berichten op van jonge mensen die tijdens het weekend vermist raken. Ouders en vrienden tellen de uren bang af. Telkens liep het slecht af, dikwijls door zelfdoding, een enkele keer door moord. Lokale gemeenschappen voelden mee met zij die achterblijven.
In diezelfde winter trek ik naar Loos-en-Gohelle, op zoek naar het verhaal van een jonge kerel en vooral van ouders die jarenlang hebben gezocht naar en gewacht op hun zoon, die vermist raakte tijdens de Eerste Wereldoorlog: het verhaal van John Kipling.
Bloeddoordrenkte bodem
Hier ben ik opnieuw, bij de beroemde terrils jumeaux, de tweelingterrils, of mijnsteenbergen zoals die in Nederland worden genoemd. Ze meten 186 meter hoog en zijn daarmee de hoogste van Europa en vormen een spectaculair baken in het steenkoolbekken van Artesië. De sluiting van de mijnen in de jaren ’80 heeft zwaar gewogen op de streek, maar die is nu de rug aan het rechten. De erkenning van de relicten van de steenkoolontginning als werelderfgoed door de Unesco heeft daar een enorme boost aan gegeven. In het bijzonder hier in Loos-en-Gohelle waar enerzijds volop wordt ingezet op cultuur, met name in de mijngebouwen vlak naast de terrils, maar ook op ecologie. In de schaduw van de getuigen van een uiterst vervuilende energiebron wil het dorp nu wijken optrekken die uitblinken in ecologische bouw en energie. Het worden nieuwe cités die de oude mijncités met de oorspronkelijke dorpskern zullen verbinden.
Op een boogscheut, aan de zuidkant van Lens, ligt Neuville-Saint-Vaast waarover ik schreef in het jaarboek De Franse Nederlanden van 2016. Ten oosten en ten westen liggen de grote Nécropole Nationale de Notre-Dame de Lorette en de Canadese herdenkingssite van de Vimy Ridge. Tussen 1914 en 1918 drong hier meer soldatenbloed in de bodem dan regenwater.
De Slag bij Loos had plaats in september 1915, na de gebeurtenissen in Saint-Vaast (mei 1915) en lang voor de slag op de Vimy Ridge (mei 1917). De twee terrils waren er toen ook al, maar veel minder hoog. Bronnen vermelden hoogtes van amper 30 meter. Dat ze geen obstakel waren bij de krijgsverrichtingen is overdreven, maar in vergelijking met de brede heuvelruggen en het glooiende landschap in ’t algemeen, waren de terrils maar een ongemakkelijke hindernis bij de rest.
Joffres naïeve droom
Het plan voor de slag werd de Britten eigenlijk opgedrongen door de Franse generaal Joffre. Die wilde in het najaar van 1915 een groot geallieerd offensief opzetten in Artesië en Champagne. De Britten moesten hiertoe verder naar het zuiden doorschuiven en waren op die manier vrijwel op het volledige Noord-Franse front aanwezig van Vlaanderen tot de Somme. De grootste inspanning moest geleverd worden tussen La Bassée en Lens.
© Michael Depestele
Het enthousiasme bij de Britten was niet unaniem. Veldmaarschalk French wilde zich loyaal opstellen tegenover de Fransen, ook al had hij in het voorjaar een bijzonder slechte ervaring gehad in de totaal mislukte aanval op het meer noordelijke front in de buurt van Aubert, Laventie en Festubert. Douglas Haig daarentegen was zeer sceptisch en betwijfelde of het door Joffre uitgekozen stuk van het front wel zo particulièrement favorable was als hij aangaf. Bovendien benadrukte Haig dat het Britse leger met een schrijnend tekort aan munitie kampte, na de eindeloze aanvallen in Belgisch en Frans Vlaanderen. De Britten vragen een uitstel van het plan tot het voorjaar van 1916, maar dat weigert Joffre.
Wie nu de ambities van Joffre leest, krimpt ineen van plaatsvervangende schaamte. Het grote offensief van Champagne en Artesië zou de Duitsers definitief uit Frankrijk verjagen. In één beweging zouden de eerste, de tweede en derde vijandige linie worden ingenomen en de cavalerie zou hen opjagen in het open veld tot voorbij Ath en Bergen, meer dan 75 kilometer naar het noordoosten in België. De Britten gingen uiteindelijk mee in dit naïeve project en al snel kreeg het plan de naam “The Big Push” (De Grote Duw). Helaas zouden er nog veel andere Big Pushes en Big Stunts nodig zijn voor 11 november 1918…
Van de boot naar het soldatengraf
Veldmaarschalk French had het opperbevel maar de uitvoerende leiding van de slag lag bij Douglas Haig. Bewust van de materiële zwakte, koos hij dan maar voor de getalsterkte. Volgens zijn berekening stonden zeven Britten tegenover een Duitser. Velen daarvan maakten deel uit van The New Army, beter bekend als Kitchener’s Army, genoemd naar de minister van oorlog Lord Horatio Kitchener. Het waren geronselde vrijwilligers die vrijwel onmiddellijk van de boot naar Loos werden gestuurd. En Haig had nog een andere strategische verrassing in de mauw zitten: chloorgas! Bij de historische gasaanval van 22 april 1915 bij Ieper, was de Britse verontwaardiging nog groot. French noemde het: “a cynical and barbarious disregard of the well-known usages of civilised war” (een cynisch en barbaars misprijzen voor de bekende gebruiken van een geciviliseerde oorlog). Het hield de Britten niet tegen om onmiddellijk ook te beginnen aan de ontwikkeling van chemische wapens. In de zomer was het gebruik al overwogen, maar Haig wachtte op een grote stunt
om de Duitsers met hun eigen barbaarsheid te verrassen. Loos was daartoe de gepaste gelegenheid.
Ruzie op de kap van duizenden doden
Het relaas van de Slag bij Loos tart elke verbeelding. Vier dagen voor de grondaanval werden de Duitse stellingen gebombardeerd maar de Britse granaten waren niet sterk genoeg om de nieuwe prikkeldraadstelling, 1m20 hoog en meer dan 4 meter breed, te vernietigen. De wind was bijzonder zwak en blies lang niet voortdurend in westelijke richting. Meer dan 2600 Britse soldaten werden buiten strijd gesteld door het eigen gas. De eerste uren van de aanval waren
© Michael Depestele
succesvol, zij het met zware verliezen. Meer manschappen waren dus van doen, maar de reservetroepen lagen op een halve dagtocht afstand. Tegen de tijd dat zij werden ingezet, hadden de Duitsers zich ook al kunnen reorganiseren. Dat was vooraf al onderwerp geweest van hevige discussies tussen Haig en French. Bovendien was er geen rechtstreekse draadcommunicatie tussen de twee. Haig moest een boodschapper met een auto sturen om French te vragen om de reservisten te laten aanrukken. French had zijn hoofdkwartier verplaatst naar Lillers, 40 kilometer naar het westen. Loos lijkt wel een uit de hand gelopen ruzie tussen twee militaire mannetjesputters, met 50.000 slachtoffers tot gevolg.
Van die 50.000 sneuvelden er minstens 16.000 waarvan slechts 7766 werden geïdentificeerd. De 15de Schotse divisie verloor 6.896 mannen, waaronder 228 officieren, de 9de Schotse divisie verloor 6.058 mannen, waaronder 228 officieren. Nog twee andere divisies verloren meer dan 5.000 man, van het 7de bataljon Cameron Highlanders raakte bijna iedereen gewond, gedood of vermist (687 casualties), idem van de 9de
Back Watch (680) en de 6de King’s Own Scottish Borderers (650). Vijftig bataljons (een bataljon telt ongeveer 700 mannen) verloren meer dan 300 mannen elk en nog eens 23 bataljons meer dan 200. Niet alleen werd door deze slag een groot deel van het verse bloed van Kitchener’s Army al meteen buiten strijd gesteld, er ging ook heel wat ervaring van beroepssoldaten en officieren voorgoed verloren. Kortom, Loos was een debacle zonder weerga (maar de oorlog was nog jong…). Het kostte dan ook de kop van veldmaarschalk French die als opperbevelhebber werd opgevolgd door Douglas Haig. Dat die nog voor het einde van de oorlog de bijnaam The Butcher (de slager) kreeg, zegt alles over de manier waarop hij de verdere krijgsvoering leidde.
Beklemmende muren
Dud Corner Cemetery is de trieste tuin die de hallucinante gebeurtenissen die ik hierboven beschreef op een halve hectare samenvat. De Commonwealth begraafplaats ligt op het hoogste punt van dit licht golvend plateau. Het zicht is er prachtig. In het zuiden ligt de machtige tweelingterril, ten oosten daarvan het dorp Loos-en-Gohelle. Naar het noordwesten ligt het dorp Mazingarbe, met een brede berm van steenkoolgruis en grote cités met mijnwerkershuizen. In het noordoosten begrenzen de Vlaamse heuvels de horizon: Casselberg, Catsberg, Zwarteberg en tenslotte Kemmelberg. Ook dat werd een Golgotha voor Franse en Britse troepen, twee en een half jaar later, in dezelfde oorlog.
Dud Corner Cemetery werd nieuw aangelegd na de Wapenstilstand. Oorspronkelijk lagen er amper vijf Britten begraven. De begraafplaats telt nu zo’n 2.000 witte zerken, waarvan slechts 684 geïdentificeerde. Die komen grotendeels uit geruimde begraafplaatsen in Loos en Vermelles. De honderden anonieme graven geven aan wat een slachting de Slag bij Loos was. Maar wie in de berm van de grote weg tussen Lens en Bethune staat en naar Dud Corner Cemetery kijkt, begrijpt meteen dat het hier om meer dan die 2.000 zerken gaat. Aan weerszijden van de ingang zijn vierkante gebouwtjes opgetrokken met zuilen die een terras ondersteunen van waaruit je een nog beter zicht op het plateau hebt. Aan de overkant van de begraafplaats staat centraal het Cross of Sacrifice met links en rechts gaanderijen met telkens twee pagode-achtige schuilhuisjes op de kant. Diezelfde schuilhuisjes staan ook op Tyne Cot Cemetery in het Belgische Passendale. Geen wonder want beide begraafplaatsen werden ontworpen door dezelfde architect, Herbert Baker. En net als Passendale is Dud Corner niet alleen maar een begraafplaats maar ook een Memorial for the Missing. Vandaar de opvallend hoge muren rond de begraafplaats. Op die muren en in de gaanderijen zijn grote panelen aangebracht met daarop duizenden namen, 20.616 om precies te zijn. Het zijn de namen van Britse soldaten die tijdens de Slag bij Loos en daarna in de buurt vermist raakten. De begraafplaats is niet echt klein, maar toch komen de muren met de eindeloze rijen namen als het ware op je af. Ze beklemmen je en dat is precies wat ze bij de bezoeker moeten teweegbrengen. Je loopt tussen de zerken door en je beseft hoezeer die namen je toeschreeuwen dat zij bij die talloze Known-Unto-God-zerken die je langsloopt horen. Het is indrukwekkend.
© Michael Depestele
Baker moet zelf beseft hebben dat de hoge muren het landschap aan het zicht onttrekken en daarom werd op welbepaalde plekken een nauwe spleet gelaten waartussen je een prachtig zicht krijgt op een terril nabij Bethune in het noorden en de tweelingterrils in het zuiden. Dud Corner is een bijzonder waardige tuin, tenzij hij misschien net weer te mooi is voor dat laffe verhaal van Loos.
Rudyard Kiplings zoon
Tussen de, wat Siegfried Sassoon bij ’t zien van de Menenpoort in Ieper, ook een Memorial to the missing, noemde intolerably nameless names (ondraaglijk naamloze namen) vind ik die van John Kipling. Hij was de enige zoon van de gevierde schrijver Rudyard Kipling, er waren ook nog twee dochters. Vader Kipling was al voor de oorlog uitbrak een BB, een bekende Brit. In 1907 ontving hij de Nobelprijs voor literatuur en zijn Jungle Book stond op de boekenplank van bijna elk Brits huisgezin. Literatuurwetenschappers stellen dat behalve J.K. Rowling, schrijfster van Harry Potter, er sinds Kipling geen schrijver meer is geweest die tijdens zijn leven al zo populair en geliefd was. Kipling was een kind van het Britse imperialisme: geboren in het koloniale India en overtuigd van de superioriteit van het blanke ras. Wanneer de oorlog uitbreekt heeft de regering en het leger dan ook een enthousiaste medestander aan Kipling. Hij is de eerste die de Duitsers benoemt als “The Huns”, naar het Oosterse volk dat ook al niet altijd even historisch correct afgeschilderd werd als moorddadige plunderaars. Uit zijn gedicht “If” (1910) kon elke Brit wel een paar flarden reciteren uit het hoofd.
If you can keep your head when all about you
Are losing theirs and blaming it on you,
If you can trust yourself when all men doubt you,
But make allowance for their doubting too;
(…)
Yours is the Earth and everything that’s in it,
And – which is more – you’ll be a Man, my son!
Als allen om U heen zich reeds verloren achten
en gij alleen de kop nog boven water houdt,
als gij van niemand meer vertrouwen moogt verwachten
en enkel op Uzelf als op een rotssteen bouwt,
(…)
dan staat het paradijs der aarde voor U open,
en, wat nog beter is, dan zijt ge een Man, mijn zoon !
Volhard!
Als je enige zoon bent van een vader die zo’n woorden schrijft, dan weet je wat je te doen staat als je land in oorlog komt en het beroep doet op vrijwilligers. Alleen, John is pas 17 en hij heeft bijzonder slechte ogen. Tot twee keer toe wordt hij om medische redenen geweigerd voor militaire dienst. Vader Rudyard gebruikt uiteindelijk zijn connecties om zijn zoon via een achterpoortje het leger binnen te loodsen. Zijn persoonlijke vriend Frederick Roberts, kolonel bij de Irish Guards, bezorgt hem een baantje bij de Guards. De oorlogsvoering verloopt niet zoals gehoopt. Met Kerstmis 1914 zijn de jongens nog niet thuis en het voorjaar 1915 eist onnoemelijk veel slachtoffers in Vlaanderen en Frankrijk. En zo arriveert John Kipling, op zijn 18de verjaardag, op 17 augustus 1915, op het vasteland. Een maand later trekken The Guards naar Artesië voor The Big Push in Loos. Het bataljon van eerste luitenant Kipling maakt deel uit van de reservetroepen. Zij komen pas in actie op 27 september. Onder andere door de verkeerschaos achter de frontlinie, duurde het veel langer dan voorzien voor ze op het slagveld raakten. Ze voerden een aanval uit op gebouwen van de Puit 14 steenkoolmijn, op de Britse militaire kaarten benoemd als Chalk Pit. Om het de vijand moeilijk te maken, werd een rookgordijn opgetrokken over het slagveld. Een rook gordijn! Wat moet ik mij voorstellen bij die jonge officier, slechtziend, totaal onervaren met welke krijgsvoering dan ook, met een brilletje op en voortdurend onder vuur genomen? Waar vliegt zo’n brilletje als je haastig dekking moet zoeken voor inslaande granaten? Wat ziet zo’n slechtziende jongen als er een dikke kunstmatige mist over het niemandsland hangt? Hameren de woorden van zijn vader uit “If” in zijn hoofd:
If you can force your heart and nerve and sinew
To serve your turn long after they are gone,
And so hold on when there is nothing in you
Except the Will which says to them: ‘Hold on!’
(als gij zowel uw hart, uw zenuwen en pezen,
die reeds bezweken zijn, tot nieuwe driften tart
en volhoudt tot het laatst, wanneer niets in uw wezen
nog rechtstaat dan de wil, die koppig bijt : “volhard!”. )
John Kipling zou een schot in de mond gekregen hebben, een andere bron zegt dat zijn hoofd er werd afgeschoten. Hoe dan ook, een paar dagen krijgen Rudyard en zijn vrouw Caroline het nieuws dat hun zoon is missing in action (vermist). Zo lang het niet “killed in action” (gesneuveld) wordt, is er hoop, denkt Carrie. Of Rudyard ook nog die hoop koesterde of het om zijn vrouw te steunen was, is niet duidelijk, maar Johns ouders zullen blijven zoeken en hopen op een mirakel. Rudyard vreest op een bepaald ogenblik dat zijn zoon krijgsgevangen is genomen en dat ze hem de vijandige woorden van zijn vader kwalijk zullen nemen en hem mishandelen. Hij laat zelfs vliegtuigen een strooibrief over de Duitse linies droppen om te informeren naar “der Sohn des weltberühmten Schriftstellers Rudyard Kipling”.
© Michael Depestele
Deze verzen kenden de Duitsers natuurlijk ook wel:
For all we have and are,
For all our children’s fate,
Stand up and take the war.
The Hun is at the gate!
(Voor alles wat we hebben en zijn,
voor het lot van onze kinderen,
sta op en ga naar de oorlog.
De Hunnen staan voor de poort!)
En hoe zou Rudyard op de eindverzen van datzelfde gedicht hebben teruggeblikt eens het besef groeide dat John was gestorven?
What stands if Freedom fall?
Who dies if England live?
(Wat blijft over als de Vrijheid valt?
Wie sterft als Engeland leeft?)
Gebroken en verbitterd
Eind 1915 al klinkt Kipling helemaal anders. Hij schrijft het gedicht “My boy, Jack”, over een niet te troosten vader of moeder die geen nieuws krijgt van haar of zijn vermiste zoon.
“Have you news of my boy Jack?”
Not this tide.
“When d’you think that he’ll come back?”
Not with this wind blowing, and this tide.
(…)
Then hold your head up all the more,
This tide,
And every tide;
Because he was the son you bore,
And gave to that wind blowing and that tide.
Heb je nieuws van mijn jongen Jack?
Niet bij dit getij.
Wanneer denk je dat hij terugkeert
Niet met deze wind en dit getij
(…)
Hou je hoofd opgeheven, des te meer,
bij dit getij
en elk getij
want hij was de zoon die jij droeg
en die je schonk aan deze wind en dat getij.
Maar getuigen tonen een heel andere Kipling, met neergebogen hoofd, hopeloos, gebroken, verbitterd. Kipling en zijn vrouw Carrie zullen nog voor de Wapenstilstand talloze keren naar het Franse front trekken. Ze bezoeken er hospitalen en kampen waar ze hopen een spoor van hun zoon of een betrouwbare getuigenis over wat met hem is gebeurd, te vinden. Ook na de oorlog zullen ze in hun statige woning in Sussex verschillende soldaten ontvangen om hun verhaal over zoon John te horen. Geen van de bezoekers kan definitief uitsluitsel geven over zijn dood of de plek waar hij kan begraven zijn. Cruciaal is wel de getuigenis van sergeant Farrell van de Irish Guards die wist te vertellen dat John zwaar gewond was aan het hoofd en dat hij hem heeft gedragen tot in een bommenput waar hij veilig kon wachten op evacuatie door brancardiers. Farrell vermoedde dat hij toen al dood was. Uiteindelijk moeten de Kiplings aanvaarden dat de naam van John op de muur van Loos Memorial terecht komt. Rudyard was toen al benoemd tot literary advisor van de Commonwealth War Graves Commission
(CWGC). In die functie koos hij de bijbelse zin “Their name liveth forever” voor de stone of remembrance die je op grotere begraafplaatsen terugvindt. Hij zocht of schreef ook duizenden grafschriften voor gesneuvelde jongens, veelal in opdracht van de familie. Het was dus ook hij die het epitaaf “Known unto God” bedacht voor de zerken van niet geïdentificeerde slachtoffers. Besefte hij toen al dat ook zijn zoon met dit grafzerk zou herdacht worden? Hoewel dat niet helemaal klopt, maar dat is voor straks.
De troost van de tuinman
Dud Corner Cemetery is een waardige tuin, schreef ik al. Het woord tuin is niet toevallig gekozen. Hoe vaak zouden Rudyard en Carrie naar deze plek zijn gekomen? Ze vonden er rust en troost, wetend dat ze in elk geval in de buurt
van hun zoon waren. Kipling wist als geen ander hoe belangrijk de begraafplaatsen van de Commission
waren, hij werkte zelf intens mee aan het concept. Ze moesten de sfeer van een Britse tuin uitstralen, met veel gras en bloemen, zo goed mogelijk geïntegreerd in het landschap rondom. De taak van de tuinmannen moet hem na aan het hart hebben gelegen. Op de terugtocht van alweer een bezoek aan een reeks begraafplaatsen in de buurt van Rouen, schreef hij zijn bijzonder verhaal The Gardener, De Tuinman. In verschillende personages vinden we de pijn, het verdriet maar ook de troost die hij en zijn vrouw zelf moeten hebben ervaren bij elk bezoek aan Dud Corner. Er is kwaadheid en bitterheid, er is waanzin om een onvindbaar graf, er is ontkenning van te dichte betrokkenheid en er is de eenvoudige tuinman, die op een Bijbelse manier refereert aan God. Als dit verhaal nog bezadigd is van toon, ook al werkt de onderhuidse ironie op de duur beklemmend, dan is dit grafschrift radicale, rebelse verbittering:
If any question why we died
Tell them, because our fathers lied.
Als iemand vraagt waarom we stierven
zeg hem: omdat onze vaders ons belogen!
“Wie sterft als Engeland leeft?”
Het soldatenhart van Rudyard Kipling is alvast gestorven bij het besef dat zijn zoon is gesneuveld. De kwelling om het niet vinden van het dode lichaam maakte alles nog veel erger. Terwijl…
Een onbekende Ierse luitenant
Terwijl, als je op één van de uitkijkterrassen van Dud Corner staat en je kijkt in noordoostelijke richting, kan je de begraafplaats St. Mary’s A.D.S. in het gehucht Hulluch zien liggen. Ze herbergt bijna 2.000 stoffelijke resten waaronder amper 218 geïdentificeerde. De begraafplaats werd ingericht na de oorlog en het waren de lijken die werden gevonden op het slagveld ten noorden van Loos, vermoedelijk allemaal gevallen op 25 september en de dagen daarna. Geen wonder dat er zoveel anonieme zerken staan. Een Britse headstone
vertelt altijd zoveel als geweten is. Als alleen het Britse uniform herkend werd, kreeg hij de klassieke anonieme grafsteen met daarop: “A soldier of the Great war – known unto god”. Maar soms kon de divisie of het regiment worden herkend en dan werd dat ook op de zerk gezet en in het beste geval kon
Courtesy of the National Trust
zelfs de rang gevonden worden en ook die werd dan ook vermeld. En zo stond er sinds 1919 op St. Mary’s Advanced Dressing Station Cemetery een graf met daarop AN UNKNOWN IRISH GUARDS LIEUTENANT (EEN ONBEKENDE LUITENANT VAN DE IRISH GUARDS). Zonder twijfel hebben ook Rudyard en Carrie op dit terras gestaan en bij klaar weer die andere begraafplaats gezien.
Het duurde tot 1992 toen de CWGC voldoende bewijzen in handen kreeg om de grafsteen van die onbekende Ierse officier te veranderen in die van John Kipling. De twijfels en speculaties bleven en het is pas bij de honderdste verjaardag van de Slag bij Loos in 2015 dat de Commission de zaak weer opnam. Hun stelling van 1992 kon met nog meer bewijzen worden bevestigd. De vindplaats van het stoffelijk overschot onder de grafsteen op St.Mary’s was verkeerd genoteerd. Het zou gevonden zijn vijf kilometer achter het front, terwijl uit onderzoek blijkt dat het net even ten westen van Chalk Pit werd gevonden, precies waar John Kipling gewond raakte. Ten tweede was er die andere luitenant van de Irish Guards die net zoveel aanspraak kon maken op de grafsteen. Uit opgedoken documenten bleek die echter nog te zijn afgevoerd door brancardiers naar een veldhospitaal achter de linies. En ten derde was er Johns militaire rang. Het gevonden slachtoffer droeg de ster van een Eerste Luitenant, terwijl men dacht dat John pas Tweede Luitenant was. Blijkt nu dat hij in juni ‘15 al tot Eerste Luitenant werd bevorderd en zelfs al het correcte salaris werd uitbetaald in augustus. Je vraagt je af hoe het komt dat zoveel details op het slachtoffer werden gevonden, maar niet zijn naamplaatje. Dat mysterie had John echter zelf al opgelost in zijn brief van 19 september 1915, een week voor zijn dood. Hij schrijft: “By the way, next time you are in town, would you get me an Identification Disc as I have gone & lost mine.” (“Als je nog eens in de stad bent, kan je een Identificatie Schijfje voor me kopen want ik ben het mijne verloren”).
Vreemd genoeg is nog geen DNA-onderzoek gebeurt om 100% uitsluitsel te krijgen in heel deze zaak. Nochtans is DNA bijzonder efficiënt gebleken in de identificatie van meer dan honderd vermisten die werden gevonden in Fromelles, waarover ik schreef in het jaarboek De Franse Nederlanden van 2014.
Ik sta bij het graf van John Kipling. Op de einder ligt de tweelingterril met daarvoor duidelijk afgetekend in het landschap het witte cross of sacrifice van Dud Corner. Heeft Rudyard hier ooit gestaan? Hoezeer moeten die door hemzelf bedachte woorden KNOWN UNTO GOD hem in de ogen hebben gepriemd. Hoezeer moet hij zich herkend hebben in Sassoons versregel: “Was ever an immolation so belied
As these intolerably nameless names?” (Werd ooit een offer zo belogen als deze ondraaglijk naamloze namen?)? Rudyard stierf in 1936, Carrie in 1939. Beiden zonder enig news from my boy Jack.