Twee keer per jaargang bloemleest Jozef Deleu, hoofdredacteur van het poëzietijdschrift Het Liegend Konijn, vier gedichten uit recent verschenen bundels. Deze keer koos hij voor: Anna Enquist, Jacques Hamelink, Heidi Koren en Mahlu Mertens.
Anna Enquist - Bloementheater
_________
De hoogmoed van de jeugd laat je
de lente haten, je ogen onverschillig
over stralend speenkruid gaan. Je moet
nog ’s nachts de zee in draven, haastig
de toekomst in, met wuivend haar.
Nu kleven jaren aan je rug, verschrompeld
pantser dat je bij de grond bepaalt. Krom
kniel je boven fluitenkruid en kievietsbloem.
Je drinkt de geur van pas ontdooide aarde,
bewondert daslook, anemoon. Dit is toneel.
Vanuit je ooghoek zie je hem. Je rilt.
Hij staat verscholen bij de beuk en wacht
geduldig tot je klaar bent met de zorg
voor smeerwortel en nagelkruid. Een tuinman
met een zwarte hoed. Hij lacht.
Uit: Berichten van het front, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2020
© Bianca Sistermans
Jacques Hamelink - Zondagsrust onder de olmen
_________
even voorbij Sas van Gent
Ik ben zo kapot als ik kan
en de zon komt op. Kole vier
supreem mijn kloten verwennend.
Tussen de weg naast het kanaal en
het tegelpad in, in de brede berm,
wondermooi gras, onder zware bomen
stal ik mijn velo tegen een stam,
gun ik uitgeteld me een poosje rust
voor ik begin aan het laatste etapje.
In de hemel kom ik bij. Dag. Hoogdag
des Heeren. Onder de olmenharp, begaapt
door treuzelfietsers in te gitte kleren,
kerkmensen van elke gezindte, zedig terug
van hun kerkdienst. Die heb ik, van god los
en met de hulp van Morpheus, prachtig gemist.
Hun afkeurige blikken ondersteunen mijn trots, ik
voor de katholieken die moeë pierewaaier, voor
het calvijnvolk die infame zuiper na zijn nacht.
Onder mijn olmen vandaan keek ik. Hoorde, zag
mijn kraaien, honden, koeien, paarden, hanen nog
zelfs. Al mijn land, bufferland, lag zoals het
gelegen had. Het stak geen vlag voor me uit.
© Bianca Sistermans
Uit: Solituden, songs, Querido, Amsterdam, 2020
Heidi Koren - Handen
Ik kan me mijn handen nog goed herinneren zoals ze waren
toen ze nog de handen waren van een jonge vrouw.
Nu heb ik die handen niet meer.
De handen van mijn moeder liggen in mijn schoot. Ik kijk naar ze.
Soms pak ik met de ene het vel van de andere op en
tel de seconden
dat het rechtop blijft staan voor het weer gaat liggen.
Mijn moeders handen aaiden soms over mijn gezicht.
Ze pakten me in mijn nek als de heuvel te steil was of
mijn beentjes te moe.
Dat doen deze handen niet.
Die doen wat mijn handen altijd al deden.
In mijn schoot liggen.
Tikken op het toetsenbord.
Over het gezicht van mijn kind aaien.
Haar hand pakken.
Met mijn moeders in mijn eigen staan.
Nooit begrijp ik hoe dat kan.
Uit: Wie dit leest is gek, Vrijdag, Antwerpen, 2020
Mahlu Mertens - Houtkap
Mijn moeder was begonnen als wild bos.
’s Nachts sloop iets ongezien naar binnen
en kapte één boom. Een kale plek
die nog niemand opviel.
Ongehoord viel ze vanbinnen om.
Niemand hoorde de kettingzaag
die nacht per nacht spieren loszong.
Jaren dunde ze onopgemerkt uit,
maar ook daarna lukte het nooit
de houthakkers in haar lijf
op heterdaad te betrappen.
Onvermijdelijk verdween het bos uit de bomen.
Toen ik later zelf begon te haperen,
herkende ik het woud in mezelf.
Uit: Ik tape je een bed, De Zeef, Gent, 2019
© Hanne Vanderkeere