‘Michel, het is al beesten beesten’: een bijzonder Frans-Vlaams zinspatroon
In haar vijfde stuk over het Frans-Vlaams belicht taalkundige Melissa Farasyn een aantal speciale patronen met ‘linksdislocatie’ in het Frans-Vlaamse dialect.
Taal is een wonderlijk fenomeen. Vooral in talen die niet gestandaardiseerd zijn, kunnen we vaak nog fenomenen aantreffen in de zinsbouw die in geschreven talen niet of niet meer voorkomen. Denk bijvoorbeeld aan de dubbele negatie en V3-zinnen die ik in eerdere artikelen in deze reeks uitgebreid beschreef voor het Frans-Vlaams, maar die vandaag niet of nauwelijks nog in standaardtalen zoals het Nederlands te vinden zijn.
Patronen met ‘linksdislocatie’ in het Nederlands
In dit artikel vertel ik wat meer over een aantal heel speciale patronen met ‘linksdislocatie’ in het Frans-Vlaamse dialect dat in de eerste helft van de vorige eeuw gesproken werd. Om die term uit te leggen, focussen we eerst even op het begin van de zin in het Nederlands. In zinnen waarin het onderwerp van de zin het eerste zinsdeel is, zoals ‘die mensen’ in zin 1, kan er vaak toch nóg iets extra toegevoegd worden aan het begin van de zin. Vergelijk bijvoorbeeld zin 1 en 2, die in het Standaardnederlands beide grammaticaal correct zijn. Elementen, zoals ‘die mensen’ in zin 2, behoren niet tot de echte kern, maar tot de aanloop van de zin. Zinnen waarbij zo’n element in de aanloop van de zin staat, worden ook patronen met linksdislocatie genoemd, omdat het element voor of links van de kern staat. Het zijn die patronen waarover ik het in dit artikel zal hebben.
1- Die mensen zijn arm
2- Die mensen, die zijn arm.
Als we zin 2 opnieuw bekijken, dan zien we dat zulke patronen enerzijds uit een topic bestaan (bv. ‘die mensen’) en anderzijds uit een commentaar (bv. ‘die zijn arm’). Het topic is daarbij datgene wat helemaal links staat en waarover iets gezegd wordt; het commentaar is datgene wat er precies gezegd wordt over het topic. Een topic herkennen is niet zo moeilijk: meestal kan je er gewoon ‘wat betreft’ bij denken. Zin 2 kunnen we in het Nederlands dus ook omschrijven zoals in zin 3.
3- Wat die mensen betreft, die zijn arm.
In het Nederlands zijn er verschillende types van die patronen. Ze hebben allemaal gemeenschappelijk dat het commentaar een hernemend element bevat om de verbinding tussen het topic en het commentaar duidelijk te maken. Dat hernemend element moet aan bepaalde taalregels voldoen. Zo wordt er in zin 2 naar ‘die mensen’ verwezen met ‘die’, het aanwijzend voornaamwoord dat kan verwijzen naar zelfstandige naamwoorden in het meervoud. Het is niet mogelijk om naar datzelfde element te verwijzen met ‘dat’, aangezien ‘dat’ enkel en alleen naar het-woorden in het enkelvoud kan verwijzen. Het eerste type van patronen met linksdislocatie in het Nederlands, is dus dat met een aanwijzend woord, zoals ‘die’ in zin 2. Ook andere types aanwijzende woorden, zoals verwijzende bijwoorden, komen voor (bv. ‘daar’ in zin 4).
4- In Lichtervelde, daar is er altijd iets te doen.
Daarnaast is er een tweede type van patronen met linksdislocatie in het Nederlands, waarbij er naar het topic verwezen wordt met een omschrijving. In zin 5 wordt er bijvoorbeeld naar ‘de achtergelaten kittens’ verwezen met ‘die schatjes’.
5- De achtergelaten kittens, die schatjes wil ik wel adopteren.
Bijzonderheden in het Frans-Vlaams
In het Frans-Vlaams komen bovenstaande types van zinnen ook voor. In zin 6 verwijst het aanwijzend voornaamwoord ‘die’ bijvoorbeeld naar het topic ‘De Walen’.
6- Eneeë de Walen,
die en verstaan dat niet. (Steenvoorde)
Daarnaast bestaan er in het Frans-Vlaams ook andere types van patronen met linksdislocatie die helemaal niet geattesteerd zijn in het Standaardnederlands of die door heel wat sprekers ervan niet grammaticaal correct bevonden worden. Zo is het in het Frans-Vlaams niet ongebruikelijk om in plaats van met een aanwijzend voornaamwoord zoals ‘die’ met een persoonlijk voornaamwoord naar het topic te verwijzen, zoals in zin 3, waarin ‘hij’ naar ‘pa’ verwijst.
7- En pa, hij was karton (= paardenmenner). (Buysscheure)
Veel specialer zijn een paar types van linksdislocatie waarbij de verbinding tussen het topic en het commentaar niet via een hernemend element zoals een aanwijzend voornaamwoord of een omschrijving tot stand gebracht wordt. Er is in zulke gevallen helemaal geen verwijzend element in het commentaar aanwezig. Toch horen beide delen duidelijk wel samen in betekenis: het commentaar zegt immers nog steeds iets over het topic. In voorbeeld 8 is het onderscheid te zien tussen de Frans-Vlaamse zin met linksdislocatie zonder hernemend element en de Nederlandse zin met hernemend element (‘daar’). Daarbij valt op dat er in de Frans-Vlaamse zin ook geen voorzetsel (‘in’) voor het element met linksdislocatie geplaatst wordt en in het Nederlands wel.
8- Ruisscheure,
ze zijn ook raar de Vlamingen. (Zerkel)
In Ruisscheure, daar zijn de Vlamingen zeldzaam.
Interessant is dat er in het gesproken Frans gelijkaardige patronen voorkomen. Een voorbeeld is zin 9 van de taalkundige Barnes, die heel wat onderzoek deed naar het gesproken Frans. Ook in die zin is er een topic, ‘l’métro’, al ontbreekt ook hier een hernemend element. Een verschil tussen het Frans en het Frans-Vlaams is echter dat het topic in het Frans-Vlaams enkel een plaatsbepaling kan zijn, terwijl er in het gesproken Frans verschillende types constituenten in de aanloop gezet kunnen worden, zoals het topic ‘l’métro’ in zin 9.
9- (Oh oeuh, mais tu sais,) l’métro, avec la Carte Orange, tu vas n’importe où (Barnes 1985)
Letterlijk: (oh euh, maar je weet,) de metro, met de Oranje Kaart, je kan overal heen
Verder zijn er heel wat Frans-Vlaamse zinnen waarin er wél een hernemend element in de hoofdzin staat, maar dat element komt in persoon en/of getal niet overeen met het zinsdeel dat helemaal links in de zin staat. Net zoals je naar een het-woord in het enkelvoud enkel met ‘dat’ kan terugverwijzen en niet met ‘die’, levert de combinatie van beide element dus een soort foute combinatie op. Zinnen zoals zin 10 zijn heel frequent in het traditionele Frans-Vlaamse dialect. De zinnen introduceren steeds een alternatieve persoon in het discours. In zin 10 wordt Michel, die enkel over beesten praat, geïntroduceerd als tegenvoorbeeld van iemand anders die voordien in het gesprek genoemd werd en die wél over allerlei zaken spreekt.
10- Michel
het is al beesten beesten (Steenbeke)
Vrije vertaling: (Persoon X praat over vanalles, maar) Michel, hij (letterlijk: ‘het’) praat alleen maar over beesten.
Ook dat soort zinnen, waarbij twee personen of zaken tegenover elkaar gesteld worden, wordt voor het gesproken Frans door Barnes beschreven. In zulke Franse zinnen begint het commentaar steeds met ‘c’est’, zoals in voorbeeld 11. In het Frans-Vlaams is het, anders dan in het Frans, zo dat de alternatieve referent áltijd een levend wezen (mens of dier) moet zijn.
11- Oh moi, c‘est les yaourts. (Barnes 1985)
Vrije vertaling: (Persoon X eet het allerliefst kaas, maar) ik, ik (letterlijk: ‘het’) eet het liefst yoghurt.
Er bestaan ook andere, heel gelijkaardige structuren in het Frans-Vlaams waarvoor er helemaal geen Franse equivalenten beschreven worden in de onderzoeksliteratuur. Dat is belangrijk, omdat het erop wijst dat het hier niet zomaar om leenvertalingen uit het Frans kan gaan. Er bestaan bijvoorbeeld gelijkaardige structuren met ‘het is/zijn’, waarbij het topic géén alternatieve persoon introduceert. De persoon/zaak waarover gesproken wordt, hoeft dus geen tegenvoorbeeld te zijn van iemand die eerder in het gesprek genoemd werd. Het topic kan in dit geval bovendien zowel een mens als een ding zijn.
12- soldaat, het was in de koer en het was er overal
Ten slotte zijn er nog heel wat andere, complexere types van patronen met linksdislocatie zonder een hernemend element in het Frans-Vlaams. Daarbij wordt de verbinding tussen het topic en het commentaar op allerlei andere manieren tot stand gebracht: bijvoorbeeld via intonatie of via betekenisimplicaties. Die complexere types bespreek ik hier niet, al vormen ze ook het onderwerp van mijn onderzoek.
Het belang van gesproken taal
In de komende jaren zal ik alle types van linksdislocatie in het Frans-Vlaams in een nieuw onderzoeksproject verzamelen en verder analyseren. Belangrijk om te weten, is dat er uit de data en beschrijvingen uit het Nederlands en het Frans blijkt dat het – met uitzondering van een paar gevallen – niet gewoon om structuren gaat die uit andere talen zijn overgenomen. Veeleer lijkt het erop dat dergelijke patronen, waarin de verbinding tussen topic en commentaar wat ‘losser’ is dan in de meeste geschreven talen die we kennen, typisch zijn voor gesproken taal in het algemeen. Zo tonen bepaalde types van linksdislocatiepatronen die in het Frans-Vlaams voorkomen bijvoorbeeld helemaal geen overeenkomsten met het Nederlands of het Frans, maar wél met talen die heel wat verder staan, zoals het gesproken Tsjechisch, het Mandarijn of het Arusa (een taal van de Masai). Dat brengt ons terug naar de inleiding van dit artikel: het belang van niet-gestandaardiseerde talen voor het onderzoek van fenomenen die in talen met een geschreven standaard vaak verloren gegaan zijn. De studie ervan kan onze kennis over de werking van taal in het algemeen verruimen. Ze kan ons leren hoe verschillende talige componenten zoals zinsbouw, intonatie en betekenis met elkaar interageren om tot een betekenisvolle uitspraak te komen.