Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Publicaties

Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Michael Tedja hoelahoept met de taal in ‘Het uitgelezen deel’
0 Reacties
© Roeland Fosse / Werkgroep Caraïbische Letteren
© Roeland Fosse / Werkgroep Caraïbische Letteren © Roeland Fosse / Werkgroep Caraïbische Letteren
recensie
literatuur

Michael Tedja hoelahoept met de taal in ‘Het uitgelezen deel’

De verzen van dichter-kunstenaar Michael Tedja dwingen de lezer tot stevig nadenken en herlezen. Wie daartoe bereid is, ontdekt rijke poëzie waarin Tedja met de taal speelt als met een elastiek.

Waar worden wij wakker? Vaak op plaatsen die we voldoende vertrouwden om er in slaap te vallen: de slaapkamer of – in mijn geval – de zetel, met de Netflix-screensaver als nachtlampje. In Michael Tedja’s Het uitgelezen deel ontwaakt de spreker echter in een technologische informatiemaatschappij waar hij de controle kwijt blijkt te zijn. Juist dat controleverlies stelt hem in staat om nieuwe ruimtes te zoeken voor de mens, de taal, en de poëzie.

Het uitgelezen deel is de vijfde dichtbundel in het bijzonder oeuvre van Michael Tedja (1971), die in het najaar van 2021 werd bekroond met de Sybren Polet-prijs voor experimenteel schrijven. In zijn gedichten beschrijft Tedja zijn werk regelmatig als autonoom en zuiver. De bundels Tot hier en verder (2013), Regen (2015) en Exclusief (2019, recensie) blonken uit in meerstemmige, weerbarstige poëzie die geen maatschappelijke positie innam. Niet dat Tedja blind is voor identiteit en kolonialistisch denken, integendeel, maar hij weigert zijn oeuvre daaraan op te hangen. Ook in Het uitgelezen deel wil Tedja de taal en haar denkbeelden ontroesten.

“Ik at dynamiet omdat ik onderhuids liet groeien wat groter / dan mijzelf was.” Meteen staat de boel gespannen. De spreker gaat uitbarsten en ontploft in de honderdnegen gedichten die de bundel rijk is (als ik het goed heb geteld). In ‘Lara’ luidt de lijkschouwing: “Er bestonden in totaal negentienhonderveertig / verschillende ik-figuren, binnenin mij.”

De gedichten heten hier delen, en elk draagt een naam die willekeurig gekozen lijkt. Zo ontmoeten we Colette, Helena, Lily, en Pablo, maar ook Karen, Germaine, en Frank. Achter de honderdnegen verschillende figuren hoor je echter eenzelfde stem, zoals het gedicht ‘John’ laat zien:

Mijn experimentele geest liet
haar belangrijkste bestanddeel
rotten om een duistere John te

creëren in de krochten.

Er is een afstand tussen de duistere John en de geest die hem heeft bedacht. John is slechts een facet van de ik-figuur, in dit geval een sadist die marters doopt in jus d’orange, en die Cobra-kunstenaar Karel Appel schilt met een mes. Dat laatste verwijst naar Tedja’s kritiek op Cobra’s stereotiepe weergave van de Afrikaanse kunst. Zo geeft de dichter lucht aan een antikoloniaal motief zonder zijn doel te versmachten: de taal en het versnipperde ik.

Halfweg de bundel verschijnt er een naam die geen toeval lijkt. ‘Hadewich’ geeft een idee van wat de spreker wil. De middeleeuwse mystica inspireert hem om van zijn verschillende delen een samenhangende compositie te maken, en om “de ruimte” uit te dagen met “complexe bewegingen”. Daaruit blijkt de bundel te zijn ontstaan:

Het onderwerp

Sprak haar toe met vele stemmen. Ik legde
met donkere stoeptegels paden aan
en tekende daar witte krijtlijnen

op. Een van ons legde parallel aan
die lijnen meerdere lijnen die
de ander omzeilden.

De ik-figuur wil de verschillende brokken allesbehalve lijmen. Hij wil zich niet spiegelen, maar wel “ontspiegelen”. Hij wil geen puzzel leggen, maar de ruimtes tussen de verschillende stukjes bekijken. En hij is voornamelijk geïnteresseerd in de stukken die niet in elkaar passen. “Een verrader / was de / pineut”, wordt er in ‘Kester’ fraai gedicht:

Het

verzinnen van het
leggen van
verbanden

van het vinden van
spitsvondigheden
van het

creëren van
ideeën
van

tegenstellingen.

Door de enjambementen lijkt de taal hier in korte stoten vooruit te golven, alsof je aan het scrollen bent. Het geeft de gedichten hun aparte, zoekende klank. Hardop lezen loont de moeite. De dichter hanteert die strofespringende enjambementen consequent in de hele bundel. Het gaat hier niet alleen om de met letters en getallen gevulde regels, maar ook om wat er tussen de regels gebeurt.

Zo wordt de zoektocht naar nieuwe ruimtes een obsessie. In ‘Ger’ en ‘Bertien’ onthult de spreker zijn hoop om op die manier een nieuwe poëzie te “tekenen”, die bedoeld is voor de “uitgelezen mensen die hier naartoe waren / gekomen en gedesillusioneerd geraakt bleken”. De bundel is er niet om de ik-figuur één te maken, maar om een nieuwe zandbak te creëren:

Niet om een mens uit de zandbak
te scheppen, maar de bak waarbinnen
het scheppen te maken.

Die obsessie met ruimte vertaalt zich ook naar de bladspiegel. Aan de ene kant zijn er de paginavullende gedichten waarvan de strofes telkens uit drie lange regels bestaan. Die lijken bewust dichtgemetst tot muren van taalpoëzie die “uit de data van alinea’s met hun meervoudige / zinnen lust liet ontstaan.” Dit is heftige poëzie: de gedichten tellen is makkelijker dan ze te lezen. Gelukkig zijn er ook de kortere, lucide gedichten waarvan de drieregelige strofes de helft van de bladzijdes beslaan.

Het gevolg is wel een prettig pulserende cadans, die je ook inhoudelijk terugziet. De gedichten herhalen elkaar, maar telkens met andere beelden, het ene makkelijker dan het andere. Tedja speelt met de taal als met een elastiek.

In die informatiemaatschappij vol taalmuren kan de mens niet langer één zijn. Het besef daarvan (het ontwaken) geldt hier als een uitgelezen kans om tussen alle onderdelen verbinding te zoeken. De bundel rondt die zoektocht niet af, maar dat maakt het zoeken niet tevergeefs. Het slotgedicht ‘Quentin’ leidt naar een vrijplaats waar de spreker zichzelf toch even lijkt te zien:

Quentin

Dit niets, deze
verbinding
gaf aan

waar ik was. Een
zelfontspanner
ingeschakeld.

Achter me stonden
suggestieve
lagen.

De diepteverwerking
stond en keek,
zag ik, naar

de expressie die
gevangen
werd.

En al wat er was
in het licht dat
er was.

Het uitgelezen deel is niet alleen een plaats, maar ook een moment waarop het individu zich loszingt. Dat heeft ook gevolgen voor de taal, die hier in alle richtingen hoelahoept. Dichter-kunstenaar Michael Tedja schreef geen bundel die je snel uitleest, zijn gedichten dwingen tot stevig nadenken en herlezen. Maar wie daartoe bereid is, ontdekt zowel tussen als in de regels een rijke poëzie. In de ruimtes die Tedja schept, is het moeilijk slapen, maar prettig ontwaken.

Michael Tedja, Het uitgelezen deel, IJzer, Utrecht, 2022, 110 p.

Aanmelden

Registreer je of meld je aan om een artikel te lezen of te kopen.

Sorry

Je bezoekt deze website via een openbaar account.
Je kunt alle artikelen lezen, maar geen producten kopen.

Belangrijk om weten


Bij aankoop van een abonnement geef je toestemming voor een automatische herabonnering. Je kunt dit op elk moment stopzetten door contact op te nemen met emma.reynaert@onserfdeel.be.