Met het prijzensucces van Esther Gerritsen en Rob van Essen lijkt sciencefiction nu écht in de lift te zitten
De Libris voor een tijdreisroman van Rob van Essen, de Boekenbon Literatuurprijs voor Esther Gerritsens boek waarin de halve mensheid naar de ruimte verhuist en steeds meer titels met een utopische of dystopische inslag: sciencefiction lijkt bezig aan een opmars in onze literatuur. Max Urai, scifi-schrijver en docent, ziet een scene die ideeënrijk, toegewijd maar ook versplinterd is.
“Sciencefiction is ineens echt overal in de letteren”, zei een vriendin van het Nederlandse Letterenfonds laatst. De Libris Literatuur Prijs 2024 was net uitgereikt aan Rob van Essens tijdreisroman Ik kom hier nog op terug, en het was ons allebei opgevallen dat het niet het enige scifi-boek op de shortlist was. Gebied 19 van Esther Gerritsen – sindsdien ook winnaar van de Boekenbon Literatuurprijs – is een roman waarin de helft van de mensheid naar een nieuwe planeet verhuist, en alle ouderen, armen, en “onbruikbaren” worden achtergelaten op Aarde.
© Karoly Effenberger
Ik denk dat mijn vriendin gelijk heeft. Scifi heeft een momentje. Maar ik heb wel gelijk twee voetnoten te plaatsen bij het idee dat scifi overal is in de letteren. Ondanks de kritische waardering die Van Essen en Gerritsen krijgen, zijn er nog steeds critici die het genre openlijk minachten. In een verder positieve recensie van Ik kom hier nog op terug voor De Groene Amsterdammer stelt Kees ’t Hart zijn lezers gerust: “U hoeft niet te vrezen voor overdreven fantasie met elfen, ridders of op hol geslagen Star Trek-geneuzel.”
Mijn tweede voetnoot is dat de trend van scifi in de letteren vooral zichtbaar is als je onder “de letteren” alleen “romans voor volwassenen, van grote uitgeverijen” verstaat. In kinderboeken en bij specialistische uitgevers is al jaren een stuk meer scifi te vinden, en in games en comics is het makkelijker om de titels op te noemen die géén scifi-elementen bevatten.
Laten we, met bovenstaande in het achterhoofd, eens kijken naar wat er in alle hoeken van de Nederlandstalige letterenwereld aan scifi is gepubliceerd in de laatste tien jaar. Ik heb het idee dat er dan namelijk niet één trend zichtbaar wordt, maar vier, die hier en daar overlappen.
Voor de literatuurwetenschappers: ik heb voor dit artikel geen harde regel gehanteerd voor wat scifi is en wat niet. Grotendeels omdat het niet hoeft: psychologisch realisme is zo dominant in de Laaglandse literatuur dat teksten met scifi-elementen direct opvallen.
Maar voor wie helemaal niets weet over het genre: als we over scifi praten, hebben we het over toekomstverhalen. Vaak is er een wetenschappelijke of technologische reden waarom die toekomst anders is dan de huidige tijd – denk aan ruimteschepen, tijdmachines of AI – maar dat is al lang geen harde vereiste meer. Dystopieën als The Handmaid’s Tale van Margaret Atwood worden ook tot de scifi gerekend. Om die reden wordt er ook wel gesproken over “speculatieve fictie”, dat handig genoeg dezelfde afkorting heeft: sf. Een omschrijving waar ik zelf van houd, is dat scifi het onwaarschijnlijke mogelijk maakt – in tegenstelling tot fantasy, dat het onmogelijke waarschijnlijk maakt.
Scifi als crisisliteratuur
Bij scifi als crisisliteratuur gaat het om een crisis die politiek van aard is, en meestal betreft het de klimaatcrisis. Dit zijn romans waarin de Lage Landen onder water staan (De lichtjaren van Jens Meijen); Rotterdam een utopische samenleving is geworden met een hoge muur eromheen (Charlatans van Daphne Huisden); de Nederlandse samenleving bijna instort door de gezondheidszorg voor mensen met een erfelijke ziekte (Concept M van Aafke Romeijn); of de hele wereld vergaat, behalve Almere (Weerwater van Renate Dorrestein). Dit is ook de categorie waar de anthologie Over over morgen en het Project Antarctica van De Groene Amsterdammer in vallen.
Een deel hiervan zijn “als dit zo doorgaat”-verhalen die naar de staat van de wereld kijken en proberen te voorspellen wat de toekomst gaat brengen. Maar de meesten zijn “wat als”-verhalen, die niet zozeer een voorspelling proberen te doen als dat ze een toekomstbeeld gebruiken om over de problemen van het heden te praten. Bij allebei sluimert een gevoel dat “realistische” fictie niet meer afdoende is om over de wereld te praten. In onwerkelijke tijden hebben mensen behoefte aan onwerkelijke verhalen.
© Viktor Hachmang
Het oudste van dit soort verhalen dat nog steeds herdrukt wordt, is Blokken, F. Bordewijks dystopie over een totalitaire stad uit 1931. Ook de meeste scifischrijvers uit de jaren 1970 – de laatste keer dat scifi een momentje had in de Nederlandse letteren – schreven crisis-scifi die vooral over totalitarisme en nucleaire oorlog ging. Hugo Raes deed zijn inspiratie voor De verwoesting van Hyperion op tijdens een trip naar Roemenië. (Om je een idee te geven van hoeveel kritische waardering scifi destijds kreeg: in een essay over Raes schrijft Miriam Rasch dat haar leraren hem omschreven als een “succesvolle schrijver uit de roemruchte jaren 1960, die afgleed naar de sciencefiction en al snel door niemand meer serieus genomen werd”).
Buiten de grote uitgeverijen is er nog een groep auteurs die al jaren crisis-scifi schrijven. Zij houden zich op in het netwerk van fanclubs en tijdschriften die zijn ontstaan tijdens die golf in de jaren 1970, en die voor een goed deel nog altijd bestaan. Ze houden zich vrijwel helemaal afzijdig van de mainstream Nederlandse letteren, maar ze zijn er. Het is geen klein clubje, ook: de laatste keer dat ik telde, waren er negen actieve scifitijdschriften.
In deze scene is de laatste jaren een nieuw genre ontstaan: ziltpunk. Auteurs als Tais Teng, Johan Klein Haneveld en Bo Balder schrijven over hoe Nederland eruitziet nadat het water is gestegen. De insteek van deze verhalen is vaak meer technologisch dan filosofisch; je merkt dat veel van de auteurs een achtergrond hebben in de exacte wetenschappen. Tijdens een panelgesprek op Eurocon (European Convention for Fantasy, Science Fiction, and Horror, sinds 1972) woonde ik een discussie bij over waarom zoveel ziltpunk gaat over zeewater, terwijl het echte overstromingsgevaar in Nederland van de rivieren komt. Optimistisch zou ik het niet noemen, maar het is een oplossingsgericht genre.
Hoe anders is poëzie over de klimaatcrisis. Dominique De Groens Offerlam heeft geen interesse in dijken of 3D-printers. Het is een apocalyptisch visioen van iemand die alle hoop heeft opgegeven en zich schrap zet voor het einde. Datzelfde pessimisme over ontspoord kapitalisme zie je terug in de comicreeks Meccano van Hanco Kolk, hoewel in zijn satire over een land met alleen rijken extreem zwarte humor de boventoon voert.
Scifi over onderzoek en ontdekking
Dit is het oudste en bekendste soort scifi: verhalen over ruimteschepen, luchtballonnen en avontuurlijke reizen. Het belangrijkste kenmerk van deze verhalen is dat het plot altijd draait om het verkennen of het ontdekken van iets onbekends. Het zijn “wat is dit nou weer”-verhalen.
Vooral in kinderliteratuur, strips en games komt dit soort scifi nog veel terug. In Mot en de metaalvissers van Sanne Roosenboom vist een meisje magneet een duikboot uit het kanaal achter haar huis. Met hulp van een groep anarchistische acrobaten knapt ze hem op en gaat op zoek naar de schat die een oude uitvinder heeft verborgen.
Veel scifi-games vallen in deze categorie, meestal om de simpele reden dat een zoektocht de speler een helder doel geeft. In Horizon: Zero Dawn van de Amsterdamse Guerrilla Studios doorzoek je als postapocalyptische jager-verzamelaar de ruïnes van onze huidige samenleving om te ontdekken hoe die ten einde is gekomen. Zoals ik al zei, overlappen de categorieën: Horizon past ook goed bij de crisis-scifi. In ingestorte bunkers kijk je naar hologrammen van discussies over of de mensheid nog gered kan worden, en wat we moeten nalaten voor toekomstige generaties. Je hoeft niet hard tussen de regels te lezen om een metafoor voor de klimaatcrisis te vinden.
Technologisch-intieme scifi
In Fuzzie van Hannah Bervoets krijgt een vrouw met liefdesverdriet een klein wit bolletje opgestuurd. “De pluisjes hebben iets zilverachtigs; ze ogen synthetisch als engelenhaar.” Het bolletje – half Furby, half chatbot – begint een gesprek met haar. Niet veel later begint het bolletje relatieadvies te geven.
In crisis-scifi is het interne leven van de personages meestal ondergeschikt aan de wereld. In technologisch-intieme scifi is het precies andersom. Grote geopolitieke veranderingen zijn vooral decor, zoals in Auke Hulsts De Mitsukoshi Troostbaby Company. Op de achtergrond zien we iets over een overstroomd Nederland, maar het gaat vooral over die troostbaby, een robotkind dat de hoofdpersoon bestelt nadat zijn vriendin abortus heeft gepleegd, bij hem weggaat, en niet veel later een kind krijgt van haar nieuwe partner.
Dit soort scifi speelt zich af in de dertig centimeter tussen mensen en hun machines. Het onderzoekt de wisselwerking tussen technologie, zelfbeeld, en hoe mensen met elkaar omgaan. Smartphones, en datingapps in het bijzonder, zijn een belangrijke inspiratiebron: verhalen in deze categorie gaan meestal over romantische relaties. Soms tussen mensen met tussenkomst van een machine, soms tussen mensen en machines.
Dit laatste zie je ook in de poëzie terug. In Het is warm in de hivemind en De maan schijnt feller in de metaverse schrijven Maxime Garcia Diaz en Merel van Slobbe allebei over de intimiteit van praten met mensen over het internet, en hoe dat soms kan voelen als praten met het internet zelf. Op een bijna cyberpunk-manier schrijven ze over hoe het na twaalf uur schermtijd voelt alsof je versmelt met je machine.
© Merlijn Doomernik / Mateo Vega / Cornelia Bruinewoud
Dit soort teksten zijn zelden bezig met voorspellen waar technologie naartoe gaat. Hoe Bervoets’ balletje werkt, of Hulsts robotbaby, doet er niet zoveel toe. De auteurs zijn vooral geïnteresseerd in de machtsverhoudingen binnen relaties, en daarmee, in de breedste zin, gender.
Scifi als vervreemdingsliteratuur
“Opeens krijg ik het idee dat ik in een oud stripverhaal verzeild ben geraakt”, denkt de hoofdpersoon van Rob van Essens Ik kom hier nog op terug, als een excentrieke miljonair hem een tijdmachine laat zien. Het is een moment dat in bijna elk scifiboek voorkomt – de ontwrichting, het moment dat alles anders blijkt te zijn dan gedacht. Maar Rob van Essen blijft het maar herhalen. We krijgen anderhalve pagina over hoe de tijdmachine werkt, en minstens dertig pagina’s over hoe de hoofdpersoon niet kan geloven dat hij in een scifiroman is beland.
© Stefaan Temmerman
Gebied 19 van Esther Gerritsen doet iets soortgelijks. Het begint ermee dat de hoofdpersoon verward door de lege straten loopt. Iedereen vindt het ongelofelijk dat hij niet wist dat de halve mensheid naar een andere planeet ging verhuizen – leest hij het nieuws niet?
Voor deze auteurs is de vervreemding van hun personages belangrijker dan het specifieke toekomstbeeld dat ze schetsen. Hoewel de aanleiding anders is – de covidlockdowns bij Gerritsen, ouder worden bij Van Essen – schrijven ze allebei over het gevoel van verlorenheid van iemand die dacht dat de wereld een realistische roman was en ineens in een scifi-verhaal is beland. Allebei de boeken leggen bijna niks uit over hoe hun toekomst functioneert. Als lezer frustreerde me dat in het begin, maar gaandeweg kreeg ik door dat het de bedoeling is dat we, net als de hoofdpersoon, niet snappen wat er aan de hand is.
Decentraal genre
Toen ik bij mijn scifiboekenclub vertelde dat Esther Gerritsens Gebied 19 was genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs, wist niemand aan tafel wat dat was.
De laatste tien jaar hebben steeds meer Nederlandstalige auteurs inspiratie en vormen gevonden in de scifi. Maar dat heeft niet geleid tot het ontstaan van een echte scifi-scene, zoals in de jaren 1970 wel gebeurde. De boeken die ik in dit artikel noem, staan in de meeste boekwinkels verspreid over literaire fictie, poëzie, kinderboeken, comics en dat hoekje achterin met nerd shit. Waar je ze niet terug zult vinden is op de scifi-plank. Die staat vol met Engelstalige titels.
Dit is ook te merken aan de boeken. Auteurs reageren niet op elkaars toekomstbeelden; ze reageren op buitenlandse fictie waar ze individueel op zijn gestuit. De enige uitzondering zijn de ziltpunkauteurs, die veel met elkaar samenwerken. Maar zij zijn dan weer zo afgezonderd van de rest van de literaire wereld dat hun teksten zelden hun eigen bubbel verlaten.
Als beginnende scifi-auteur heb ik hier gemengde gevoelens over. Enerzijds is het frustrerend om te merken hoe vaak Nederlandstalige scifi een eenzijdig gesprek is met de almachtige Amerikanen, die alle vernieuwingen dicteren.
En als ik een optimistische bui heb, zie ik die versnippering ook als een teken dat lezers in de hele brede letterenwereld open staan voor dit soort verhalen
Anderzijds: omdat zoveel uiteenlopende auteurs ermee aan de slag zijn, is scifi geen afgesloten genre, zoals in de jaren 1970. Uitgeverijen hadden destijds aparte imprints voor scifi. Het klinkt romantisch, maar het isoleerde zowel de schrijvers als het lezerspubliek. Er werd te veel gepubliceerd, de markt raakte verzadigd, en voor het algemene lezerspubliek betekende het daaropvolgende sluiten van de imprints het einde van die golf Nederlandstalige scifi. Zoiets zie ik niet snel nog een keer gebeuren.
En als ik een optimistische bui heb, zie ik die versnippering ook als een teken dat lezers in de hele brede letterenwereld open staan voor dit soort verhalen. Ik weet niet of het genre nog sterk zal groeien, zoals mijn vriendin van het Letterenfonds dacht. Maar er is een breed lezerspubliek dat niet afknapt op jetpacks. Uit persoonlijke ervaring weet ik dat er ook een groep mensen is die na hun middelbareschoollijst zijn afgeknapt op Nederlandstalige boeken, maar die wel non-stop Engelstalige scifi lezen. Als er iets gaat veranderen, hoop ik vooral dat die lezers en schrijvers elkaar beter kunnen vinden dan nu het geval is.
Wie na dit stuk meer Nederlandstalige scifi wil lezen, maar niet goed weet waar te beginnen, zou ik aanraden om deze twee verhalen te lezen: ‘Wendingen’ van Fiep van Bodegom en ‘Wat Moeten Wij Met De Wolf & Hoe Maken Wij Van Hem Een Nederlander?’ van Roderick Leeuwenhart. De eerste is opgenomen in de bundel Over over morgen. Andere verhalen over de toekomst (uitgeverij Vrijdag, 2021), de tweede in de bundel De komeet. Speculatieve verhalen voor een nieuw Nederland (De Geus, 2023), onder redactie van Martijn Lindeboom en Vamba Sherif.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.