Matthias de Vries, aartsvader van de neerlandistiek
Waarom roept het Instituut voor de Nederlandse Taal 2020 uit tot het Matthias de Vriesjaar? Hij was een bevlogen lesgever, bezorgde belangrijke tekstedities en nam mee het initiatief voor een eengemaakte spelling. Maar de grootste verwezenlijking van Matthias de Vries (1820-1892) is het Woordenboek der Nederlandsche Taal, het grootste woordenboek ter wereld, dat uiteindelijk pas in 1998 is afgewerkt.
© Universiteit Leiden
Op 9 november 2020 is het precies tweehonderd jaar geleden dat de Nederlandse taal- en letterkundige Matthias de Vries werd geboren in Haarlem. Het Instituut voor de Nederlandse taal (INL) grijpt die gelegenheid aan om 2020 uit te roepen tot het Matthias de Vriesjaar. Hoewel de man klein van gestalte is – 1 meter 57 meer bepaald – groeit hij uit tot een groot intellectueel die “de aartsvader van de neerlandistiek” wordt genoemd.
De basis daarvoor wordt thuis gelegd. Hij is de zoon van Hillegonda van Geuns en Abraham de Vries, een doopsgezinde predikant en bibliothecaris van de stadsbibliotheek. Het gezin heeft een breed netwerk aan universitaire en literaire relaties; de opleiding van Matthias de Vries bereidt hem voor om later in datzelfde netwerk te worden opgenomen. Hij gaat naar de Latijnse school in Haarlem, waar hij zich ook het Frans en het Engels eigen maakt.
In 1838 trekt hij naar Leiden om er Nederlands en klassieke talen te studeren. Vijf jaar later mag hij zich al doctor in de Letteren en Wijsbegeerte noemen. In 1948 wordt hij hoogleraar Nederlands en Geschiedenis aan de Universiteit Groningen, die hij in 1852 verruilt voor de Leidse universiteit, waar hij aanvankelijk ook diezelfde vakken doceert, vanaf 1860 enkel nog Nederlands, zijn grootste passie: “Niets wat de taal raakt mag ons onverschillig zijn.”
Matthias de Vries is een bevlogen lesgever en wordt op handen gedragen door zijn studenten. Hij is dan ook een veelgevraagde en sierlijke redenaar, al vindt de Nederlandse letterkundige Albert Verwey hem vooral een gladjakker, “een walgelijk-onoprecht mannetje, dat een half uur achter elkander alle slingerpaadjes van kleinzielige ijdelheid platliep, […], en zijn lichaampje verdraaide en verwrong vol koude rhetorische opgewondenheid en quasi-edelaardigen leugen”.
Matthias de Vries: “Niets wat de taal raakt mag ons onverschillig zijn”
Verder is hij een bezorger van belangrijke tekstedities, onder meer van Jacob van Maerlants Spiegel Historiael (1863). Toch blijft zijn naam vooral herinnerd vanwege zijn pionierswerk in de lexicografie, de wetenschappelijke beschrijving van de woordenschat. Dat zit zo. Als België in 1830 onafhankelijk wordt, verwateren de contacten tussen Nederland en Vlaanderen aanvankelijk. Maar al snel zoeken Nederlandse en Belgische taalkundigen weer toenadering tot elkaar. Vanaf 1849 organiseren ze tweejaarlijkse Nederlandsche Taal- en Letterkundige Congressen, afwisselend in België en Nederland. Op het eerste congres in Gent wordt besloten om de “eenheid van taal in Noord en Zuid” concreet gestalte te geven met een historisch woordenboek, het Woordenboek der Nederlandsche Taal
of WNT met Matthias de Vries en Lambert Allard te Winkel als (voornaamste) redacteurs.
Aan het woordenboek gaat eerst een eengemaakte spelling vooraf. Van een spellingrevolutie is met de spelling-De Vries en Te Winkel nochtans geen sprake. De basis van de spelling-Siegenbeek, met een erg belangrijke rol voor het etymologische principe of het honoreren van de herkomst van woorden in de spelling, blijft behouden. Schrijft Siegenbeek nog ligchaam en lagchen, dan spel je dankzij De Vries en Te Winkel nu de economischer vormen lichaam en lachen, maar ingrijpender veranderingen zijn er niet. De Vries en Te Winkel zetten wel de eerste stappen naar een regeling voor de spelling van leenwoorden en van de tussenklanken in samenstellingen. Die kwesties waren nog open plekken in de spelling-Siegenbeek. Tevreden stelt De Vries:
De eenheid der Nederlandsche taal in het Zuiden en Noorden is een onbetwistbaar feit geworden, door gelijkheid van spelling bevestigd, en, als tot onderpand voor de toekomst, door het Nederlandsch Woordenboek voor altijd gewaarborgd.
Het WNT wordt een erg arbeidsintensief huzarenstukje – in zijn lezing over Matthias De Vries
licht Piet van Sterkenburg toe hoe tal van bereidwillige taal- en letterkundigen uit Vlaanderen (onder meer Guido Gezelle) boeken lazen die door De Vries werden geselecteerd. Hij ontwikkelde daarvoor aparte formulieren, waarop de vrijwilligers die woorden noteerden die naar hun inzicht opname in het WNT
verdienden, samen met een of meer citaten en de vindplaats. Per trefwoord werden alle citaten van de verschillende vrijwilligers uitgeknipt, samengebracht, en op oude tijdschriften netjes bij elkaar gekleefd.
© Jonas Lampens
Het eerste deel van het WNT, met de afleveringen A tot Ajuin, verschijnt, niet verwonderlijk, dan ook pas in 1882. In dat jaar schrijft de Nederlandse secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken bij de begrotingspost Woordenboek: “Wat zullen ze blij zijn, wanneer ze aan de zij zijn.” Grootste criticaster van de helse onderneming is de taalkundige Johannes van Vloten. Zijn gedicht ‘Dertig jaar uit de lijdensgeschiedenis van ’t woordenboek’ uit zijn boek Nederlandsche Spelling- en Woordenboeksgrieven; de waarheid aan en omtrent Dr. M. de Vries (1883) opent hij met:
O, luid weêrklink de lofbazuin!
Het Woordenboek kwam tot ajuin
In dertig jaren al; dat heet
Zijn tijd voorzeker welbesteed!
’t Duurt nu geen dertig jaar gewis,
Eer ’t tot azijn genaderd is.
Een dergelijke uitzonderlijke kritische noot niet te na gelaten, valt er op De Vries’ professionele loopbaan weinig af te dingen. In zijn persoonlijke leven moet hij echter zware tegenslagen zien te verwerken. Zijn eerste echtgenote, Cornelia van der Hoop, met wie hij in 1849 huwt, sterft tijdens de bevalling van hun zoon Abraham, vernoemd naar zijn grootvader, in 1850. Hij hertrouwt met Geertruida Gockinga in 1855. Met haar krijgt hij een dochter Hillegonda, vernoemd naar haar grootmoeder, en twee zonen Scato Gocko en Johan Herman. In 1859 overlijdt zijn zoon Abraham, dan 9 jaar; in 1881 zijn 23-jarige dochter Hillegonda. Hun verlies valt hem, vanzelfsprekend, zwaar. Tijdens zijn laatste levensjaren kampt hij met astma en zenuwpijnen.
”Ook zonder mij zal het werk worden voortgezet en, vroeger of later, tot een goed einde komen”
Op 15 september 1891 gaat de Vries met emeritaat. Nog geen jaar later, op 9 augustus 1892 sterft de eerste hoofdredacteur van het WNT. Hij wordt begraven op de historische begraafplaats Groenesteeg in de Leidse binnenstad, waar zijn tweede echtgenote nog geen jaar eerder was begraven. De voltooiing van het wetenschappelijke woordenboek van het Nederlands, die hij zelf omschrijft als “een waardige schatkamer” van onze taal, zal hij niet meer meemaken. Dat voorspelt hij ook zelf in de inleiding bij het WNT:
Mijne jaren stijgen, mijne krachten zullen weldra afnemen. Hoe lang ik nog zal kunnen arbeiden, hangt af van Hoogeren wil. Doch ook zonder mij — ik durf er op rekenen — zal het werk worden voortgezet en, vroeger of later, tot een goed einde komen.
© Noord-Hollands Archief
Hij krijgt gelijk, maar tot wanhoop van vele subsidiegevers duurt het nog tot 1998 voor het laatste deel verschijnt. Het woordenboek is dan wel geëvolueerd in opzet. Terwijl De Vries “het volk wil verheffen” en normatief te werk gaat, willen zijn opvolgers na zijn dood van het WNT een historisch woordenboek maken dat laat zien hoe het Nederlands zich tussen 1500 en 1998 ontwikkelde. In 2001 volgen nog drie delen met aanvullingen, waarin niet eerder opgenomen woorden zijn beschreven. (Zo werd per ongeluk de maandnaam februari
vergeten: tot 2001 bestond een jaar volgens het WNT dus uit slechts elf maanden.)
Het WNT telt uiteindelijk 32 delen van A tot ZYTHUM, verspreid over 43 banden en 49.255 bladzijden, samen goed voor 3 meter kastvulling. De 134 jaar werk leverden 400.000 trefwoorden op met ongeveer 1.700.000 citaten om ze te illustreren. Het wordt beschouwd als de moeder van alle woordenboeken en wordt vooral gebruikt door taalwetenschappers en woordenboekmakers die er een schat van historisch bronnenmateriaal in terugvinden. De hardcovereditie, een beperkte oplage van achthonderd exemplaren, kwam dan ook vooral terecht in wetenschappelijke instellingen en slechts uitzonderlijk op de particuliere boekenplank; de pocketeditie is met 1.500 exemplaren uitverkocht. Sinds 2007 kan iedereen het flink uit de kluiten gewassen naslagwerk ook online raadplegen via wnt.inl.nl.